ECLI:NL:RBROT:2022:2642

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
C/10/618982 FA RK 21-3962
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in een internationale context met toepassing van de Big Mac index

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2022 een beschikking gegeven inzake de wijziging van kinderalimentatie. De man, woonachtig en werkzaam in Zwitserland, verzocht om een herziening van de eerder vastgestelde alimentatie, die hij als onjuist en onvolledig beschouwde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw samen onvoldoende draagkracht hebben om volledig in de kosten van hun kinderen te voorzien. De rechtbank heeft de alimentatie herberekend met inachtneming van de hogere levensstandaard in Zwitserland, waarbij de Big Mac index is gehanteerd om het forfaitaire draagkrachtloos inkomen te corrigeren. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 103,50 per kind per maand, met ingangsdatum 28 oktober 2020, en heeft de man verplicht om deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand te betalen. De rechtbank heeft ook de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie moet worden betaald, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De man en de vrouw zijn beide verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. De rechtbank heeft de verzoeken voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/618982 FA RK 21-3962
Kinderalimentatie
Beschikking van 14 februari 2022
in de zaak van:
[naam man],
wonende in [woonplaats man] (FR), [land] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Nieuwstraten,
t e g e n
[naam vrouw],
wonende in [woonplaats vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.A. Oosterveen.

1..De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift wijziging kinderalimentatie met bijlagen, binnengekomen op 25 mei 2021;
het verweerschrift tegen verzoek tot wijziging kinderalimentatie met bijlagen, binnengekomen op 16 juli 2021;
het F9-formulier met bijlagen van de man van 9 december 2021, en
het F9-formulier met bijlagen van de man van 10 december 2021.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 24 december 2021. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door zijn advocaat, en
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.3.
Op het op 4 januari 2022 door de man ingediende verzoek om de zaak te heropenen en de reactie van de vrouw daarop heeft de rechtbank geen acht geslagen. De inhoud van dat verzoek en die reactie zijn na het sluiten van de mondelinge behandeling binnengekomen en partijen zijn het er niet over eens dat de behandeling moet worden heropend.

2..Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn op 1 oktober 2004 te Rotterdam gehuwd.
2.2.
Zij zijn ouders van:
[naam minderjarige 1](hierna: [voornaam minderjarige 1] ), geboren [geboortedatum minderjarige 1] 2005 te [geboorteplaats] en
[naam minderjarige 2](hierna: [voornaam minderjarige 2] ), geboren [geboortedatum minderjarige 2] 2008 te [geboorteplaats] .
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2009 is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 13 november 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam.
2.4.
In voormelde beschikking is onder meer tevens bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] een bedrag van € 13,-- per kind per maand dient te voldoen.
2.5.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.6.
De man en de vrouw zijn beiden belast met het gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.7.
De vrouw heeft op 21 januari 2019 een verzoekschrift bij de rechtbank Rotterdam ingediend tot wijziging van eerder vermelde onderhoudsbijdrage. De rechtbank Rotterdam heeft bij (verstek)beschikking van 10 oktober 2019 haar beschikking van 13 oktober 2009 gewijzigd en ten laste van de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bepaald van € 480,-- per kind per maand.
2.8.
Tegen voormelde beschikking heeft de man op 28 oktober 2020 hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is op formele gronden niet-ontvankelijk verklaard.
2.9.
De man wil dat de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2019 wordt gewijzigd in die zin dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] vanaf het moment van indienen van het hoger beroep wordt vastgesteld op € 3,50 per kind per maand.
2.10.
Hij stelt dat de vastgestelde bijdrage vanaf de aanvang af niet in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is geweest. Er is bij de vaststelling van de bijdrage niet van de juiste gegevens uitgegaan. Daardoor is de behoefte en de draagkracht niet op een correcte manier bepaald. Hij heeft destijds geen verweer kunnen voeren omdat het verzoekschrift hem niet tijdig heeft bereikt. De rechtbank was niet bekend met het daadwerkelijke inkomen van de vrouw en de man. Evenmin met het feit dat hij voor meer kinderen onderhoudsplichtig is. Hij heeft nooit een netto besteedbaar maandinkomen van € 5.000,-- gehad. Bovendien zijn de kosten van levensonderhoud in Zwitserland hoger dan in Nederland. Het verschil kan tot uitdrukking worden gebracht in de gemiddelde Big Mac index. Hij heeft - gelet op zijn gemiddelde netto maandinkomen en hoge lasten alsook zijn onderhoudsverplichting naar nog drie andere kinderen- onvoldoende draagkracht (gehad) voor de vastgestelde bijdrage.
2.11.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij verzoekt dat verzoek af te wijzen of anders met terugwerkende kracht een zodanige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] vast te stellen als de rechtbank juist acht, een en ander met een beslissing over de kosten van de procedure.
2.12.
Zij betwist (kort samengevat) datgene wat de man heeft gesteld. De rechtbank is destijds uitgegaan van de inkomensgegevens voor zover bekend op dat moment. Deze gegevens komen aardig overeen met de daadwerkelijke inkomsten die partijen in 2019 hebben genoten. De vastgestelde alimentatie is daardoor weldegelijk redelijk en in verhouding tot de inkomens van partijen. De man was destijds op de hoogte van de procedure en heeft er kennelijk bewust voor gekozen om niet in de procedure te verschijnen. Als nu blijkt dat de destijds vastgestelde bijdrage niet juist blijkt te zijn dan zou deze in ieder geval € 337,-- per kind per maand hebben dienen te zijn. De man heeft weliswaar nog andere kinderen bij andere vrouwen, maar aan deze vrouwen betaalt hij geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.

3..De beoordeling

rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Op grond van Europese regelgeving [1] heeft de(ze) Nederlandse rechter rechtsmacht om met toepassing van het Nederlandse recht de onderhavige zaak te beoordelen. De vrouw alsook [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben namelijk hun gewone verblijfplaats in Nederland.
conclusie
3.2.
De rechtbank beslist onder andere dat de man vanaf 28 oktober 2020 een kinderalimentatie van € 103,50 per kind maand aan de vrouw moet betalen. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de man afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. Voor zover de rechtbank berekeningen heeft gemaakt, zijn deze als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.3.
De rechtbank kan de ‘kinderalimentatie’ opnieuw vaststellen als deze nooit goed is berekend, omdat de rechtbank eerder is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. [2]
3.4.
Uit de mondelinge behandeling is gebleken dat de man en de vrouw het er intussen over eens zijn dat de rechtbank destijds van onjuiste en/of onvolledige gegevens is uitgegaan. Daarom is de man ontvankelijk in zijn verzoek en is een hernieuwd onderzoek naar behoefte en draagkracht noodzakelijk en gerechtvaardigd.
ingangsdatum
3.5.
De wet [3] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.6.
Hier hanteert de rechtbank 28 oktober 2020 als ingangsdatum. Dit is de datum waarop de man hoger beroep heeft ingesteld. Per een eerdere datum heeft de man geen wijziging van de vastgestelde bijdrage verzocht.
behoefte [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]
3.7.
De man heeft gesteld dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] samen een geïndexeerde behoefte hebben van € 796,-- per maand. De vrouw heeft op haar beurt deze behoefte gesteld op een bedrag van € 802,-- per maand. Gelet op dit kleine verschil stelt de rechtbank de behoefte van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met ingang van voormelde ingangsdatum in redelijkheid op € 800,-- per maand, omgerekend € 400,-- per kind per maand.
draagkracht ouders
3.8.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [4] . Omdat uit de inhoud van de overgelegde stukken voldoende aannemelijk is geworden dat de man en de vrouw samen onvoldoende draagkracht hebben om volledig in de kosten van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te voorzien, beperkt de rechtbank zich hierna tot het bespreken van de draagkracht van de man.
3.9.
Daarbij maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag van € 975,-- per maand aan vaste lasten.
3.10.
Omdat de man in Zwitserland werkt en woont en het een feit van algemene bekendheid is dat het leven daar duurder is dan in Nederland, ziet de rechtbank aanleiding om voormeld forfaitaire bedrag met een (door de man gestelde en door de vrouw niet weersproken) gemiddelde Big Mac Index van 1,63 te verhogen tot € 1.590,- per maand. Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man zijn boodschappen in Frankrijk doet en daarmee goedkoper uit is. Dat is door de man betwist en door de vrouw niet aangetoond. Ook rekent zij met een budget voor wonen. Dit budget stelt de rechtbank in verband met het feit dat de man samenwoont met een partner die in haar eigen levensonderhoud voorziet op 15% van het NBI, nu de draagkracht van partijen onvoldoende is om volledig in de kosten van de kinderen te voorzien. [5] Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Derhalve luidt de berekening: 70% [NBI – (NBI X 0,15 + 1.590 + eventuele extra lasten)].
draagkracht man
3.11.
Bij de bepaling van de draagkracht van de man neemt de rechtbank de overgelegde ‘attestation impȏt à la source’ over de jaren 2019 en 2020 alsmede de niet, althans onvoldoende, weersproken berekening van het gemiddelde netto jaarinkomen van de man over het jaar 2021 als uitgangspunt. Daaruit volgt een gemiddeld netto jaarinkomen van CHF 46.143,-- (CHF 138.430,--/3 =) [6] . Op basis van een niet weersproken wisselkoers van 0,94 leidt dit tot een netto jaarinkomen van € 43.374,--, omgerekend € 3.614,-- netto per maand.
3.12.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 414,-- per maand. [7] Daarbij heeft de rechtbank ook gerekend met een premie ziekte- en arbeidsongeschiktheidsverzekering van in totaal omgerekend € 890,-- per maand [8] . Deze maandlast is door de man aangetoond en naar het oordeel van de rechtbank voor hem niet te vermijden en niet verwijtbaar.
3.13.
In de omstandigheid dat de man op de ingangsdatum ook onderhoudsplichtig was voor de minderjarigen [naam minderjarige 3] en [naam minderjarige 4] dient zijn draagkracht gelijkelijk over vier kinderen te worden verdeeld, nu gesteld noch gebleken is dat de behoefte van de kinderen wezenlijk verschilt [9] . Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat meerderjarige zoon van de man [naam zoon] volledig in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien nu het tegendeel niet is gebleken.
3.14.
Voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] heeft de man daarom beschikbaar € 103,50 per kind per maand.
3.15.
Hierop in mindering strekt geen zorgkorting, omdat het gezamenlijke tekort aan draagkracht te groot is.
indexering
3.16.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2022 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2021 en 1 januari 2022 met de wettelijke indexering van respectievelijk 3% en 1,9%.
alimentatie vooruitbetalen
3.17.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.18.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.19.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2019, en bepaalt deze kinderalimentatie met ingang van:
  • 28 oktober 2020 op € 103,50 (honderddrie euro en vijftig cent) per kind per maand,
  • 1 januari 2021 op € 106,61 (honderdzes euro en éénenzestig cent) per kind per maand en
  • 1 januari 2022 op € 108,64 (honderdacht euro en vierenzestig cent) per kind per maand.
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.B. de Groot, tot stand gekomen in samenwerking met J.P. Ruijs LL.B., griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van de Europese Unie van
2.Artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
4.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
5.HR 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586
6.2019: 56.816 -/- 7923 = 48.893; 2020:53.046 -/- 5187 = 47.859; 2021: 41.678
7.70% [3614 – (3614 X 0,15 + 1.590 + 890)]
8.CHF 4.438 + CHF 6.924 = 11.362/12 = 946 x 0,94 = € 890,-- per maand
9.HR 13 december 1991, NJ 1992, 178, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451