ECLI:NL:RBROT:2022:2634

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
C/10/536162 / HA ZA 17-935
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in douanerechtelijke zaak tussen Customs Support Import B.V., Vollers Holland B.V. en Redisa OÜ

In deze douanerechtelijke zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Customs Support Import B.V. (hierna: CSI), Vollers Holland B.V. (hierna: Vollers) en Redisa OÜ (hierna: Redisa). De zaak betreft een vordering van CSI tot vrijwaring en zekerheidsstelling in verband met douaneschulden die voortvloeien uit een zending tabaksafval. Vollers was als opdrachtgever betrokken bij de zending, maar heeft niet kunnen bewijzen dat CSI op de hoogte was van de risico's die aan de zending verbonden waren. De rechtbank oordeelde dat Vollers niet geslaagd was in haar bewijsopdracht en dat er geen sprake was van dwaling. De primaire vordering van CSI werd afgewezen, maar de subsidiaire vordering tot betaling door Vollers en Redisa van de douaneschuld werd toegewezen. Vollers werd bovendien veroordeeld tot het stellen van zekerheid en het betalen van dwangsommen bij niet-nakoming. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van CSI toegewezen, waarbij Vollers en Redisa hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de kosten. In reconventie werden de vorderingen van Vollers afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van CSI.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/536162 / HA ZA 17-935
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CUSTOMS SUPPORT IMPORT B.V.,
gevestigd te Rotterdam Albrandswaard,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J.A. Biermasz te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOLLERS HOLLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.G.M. de Koning te Amsterdam,
2. de vennootschap naar buitenlands recht,
REDISA OÜ,
gevestigd te Tallinn, Estland,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna CSI, en Vollers en Redisa genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 februari 2021, alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de door CSI als productie 40 overgelegde aanvullende stukken;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 april 2021;
  • de conclusie na getuigenverhoor, tevens akte in reconventie van Vollers, met producties;
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor, tevens antwoordakte in reconventie van CSI, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1.
Bij vonnis van 24 februari 2021 is Vollers toegelaten tot het bewijs dat CSI wist, althans behoorde te begrijpen dat Vollers alleen als opdrachtgever wilde optreden indien de aangifte volledig voor rekening en risico van Redisa zou komen. Vollers heeft de volgende getuigen doen horen:
  • [naam 1], bestuurder van Vollers;
  • [naam 2], voormalig medewerker bij Vollers;
  • [naam 3], voormalig medewerker bij Vollers.
2.2.
De rechtbank acht Vollers niet geslaagd in het bewijs. De verklaringen van [naam 1], [naam 2] en [naam 3] leveren, ook indien deze in onderling verband en samenhang worden beschouwd, onvoldoende bewijs om de hierna uiteen te zetten redenen.
2.2.1.
[naam 1] heeft tijdens het getuigenverhoor (zakelijk weergegeven en voor zover relevant) als volgt verklaard:
“De kwestie met Redisa en CSI was de eerste keer dat de Nederlandse b.v. met tabaksproducten werd geconfronteerd voor zover ik weet. Ik heb toen [naam 2] gebeld en gezegd dat de opslag en verdere handelingen akkoord waren, maar heb hem gezegd dat hij buiten de risico’s van douane moest blijven. Zo simpel zal ik het wel tegen hem gezegd hebben. Dat is eigenlijk alles wat ik over mijn betrokkenheid kan verklaren, omdat ik in het algemeen geen operationele zaken doe. U vraagt of ik nog nadere instructie heb gegeven of door anderen ben geraadpleegd. Ik antwoord dat ik geloof dat [naam 2] vervolgens andere locaties van Vollers heeft geraadpleegd en dat hij mij vertelde dat we een douaneagent zouden inschakelen als reactie op mijn waarschuwingen om voorzichtig te zijn. Ik ben de tijdlijn een beetje kwijt, dus ik weet niet of hij dit nog voorafgaand aan de opdracht aan CSI tegen mij gezegd heeft, of dat ik het achteraf van hem heb gehoord. (…)
Wij deden zelf ook wel inklaringen op ons eigen risico met onze eigen borgstelling, maar ik ging er vanuit dat het in dit geval via CSI niet het geval was. Ik verduidelijk dat wij CSI wel vaker inschakelden, maar ging er in dit bijzondere geval van uit dat het voor ons geen enkel risico was. (…)”
2.2.2.
[naam 2] heeft tijdens het getuigenverhoor (zakelijk weergegeven en voor zover relevant) verklaard:
“U vraagt mij wat ik me kan herinneren van de partij tabaksafval waarvoor wij door Redisa werden benaderd. Ik leg u uit dat als Vollers te maken krijgt met nieuwe, bijzondere, risicovolle, hoogwaardige en/of gevoelige producten dat wij dat dan onderbrengen bij CSI. Ik heb toen per e-mail de goederencode aan CSI doorgegeven en gevraagd of aan dit
product nog haken en ogen zaten. CSI heeft naar aanleiding van mijn mail niet aan de bel getrokken; er waren geen
red flags..(…)
Het was toen onze bedoeling om als doorgeefluik op te treden tussen Redisa en CSI. We hebben toen de door Redisa ingevulde documenten op hun naam en met hun btw-nummer doorgegeven aan CSI. Met in de mail uitdrukkelijk de opmerking dat CSI als direct vertegenwoordiger van Redisa zou optreden. Als bijlage bij die e-mail zat ook het formulier directe vertegenwoordiging ingevuld door Redisa. Het was daarbij heel duidelijk de intentie dat CSI direct voor Redisa optrad en dat wij daarbij alleen faciliteerden door het verzoek van Redisa aan CSI over te brengen. (…)
U vraagt mij of ik me daarbuiten nog een uitlating van CSI kan herinneren waaruit ik opmaak dat ze mijn boodschap goed begrepen hadden. Nee, eigenlijk is mijn indruk dat ze het begrepen hadden puur gebaseerd op dat het gegaan is zoals het gegaan is.”
2.2.3.
[naam 3] heeft tijdens het getuigenverhoor (zakelijk weergegeven en voor zover relevant) verklaard:
“U vraagt of ik mij de partij tabaksafval kan herinneren in verband waarmee Vollers was benaderd door het bedrijf Redisa. Ik heb hierover inderdaad contact gehad met CSI. Toen de partij namelijk in onze loods lag als douanegoed, moest deze vrijgemaakt worden en heb ik die opdracht naar CSI gestuurd;
Wij hebben CSI in dit geval ingeschakeld omdat we dat altijd doen bij goederen met risico’s. Ik heb wel met de medewerkers van CSI contact gehad, maar dat ging over de opdracht zelf en niet over de risico’s en dergelijke.”
2.2.4.
De verklaring van [naam 1] kan niet bijdragen aan het aan Vollers opgedragen bewijs omdat [naam 1] niet verklaart over enig contact vanuit Vollers met CSI. [naam 1] verklaart alleen over interne contacten die hij binnen Vollers heeft gehad. [naam 2] heeft verklaard dat het de bedoeling van Vollers was om als doorgeefluik op te treden. Hij verklaart echter niet dat deze bedoeling actief met CSI is gecommuniceerd, laat staan door CSI is aanvaard. [naam 3] heeft verklaard dat hij geen contact heeft gehad met CSI over de risico’s. Uit de verklaringen van de getuigen kan dus niet worden afgeleid, wat CSI wist of althans behoorde te begrijpen over de risico’s die Vollers al dan niet als opdrachtgever wilde lopen.
2.3.
In haar conclusie na getuigenverhoor, tevens akte in reconventie heeft Vollers ook nog gesteld dat uit de chronologische volgorde van de zending in kwestie volgt dat CSI wist of behoorde te begrijpen dat Vollers alleen als opdrachtgever wilde optreden indien de aangifte volledig voor rekening en risico van Redisa zou komen. Zij heeft daartoe (opnieuw) e-mails overgelegd van [naam 2], [naam 3], [naam 4] van Redisa en [naam 5] en een door Redisa ondertekende
Agreement Direct Representative. Zoals de rechtbank grotendeels ook reeds onder 4.11 van haar tussenvonnis van 11 december 2019 overwoog, volgt uit deze stukken op zichzelf niet dat Vollers alleen als opdrachtgever wilde optreden indien de aangifte volledig voor rekening en risico van Redisa zou komen.
2.4.
Voor CSI als wederpartij van Vollers kan bezwaarlijk een gehoudenheid tot het verschaffen van inlichtingen worden aangenomen met betrekking tot omstandigheden waarvan zij niet op de hoogte is. Dit geldt ook voor hetgeen Vollers heeft aangevoerd over dat CSI haar had moeten waarschuwen voor de gevolgen van het aankruisen van het vakje “betaling door vertegenwoordiger” bij de aangifte. Dat, zoals Vollers stelt, de drie getuigen hebben verklaard dat Vollers voorafgaand aan de zending in kwestie nog nooit eerder te maken heeft gehad met
tobacco scrapen het een uitzonderlijke zending betreft, is, voor zover dit al uit de verklaringen blijkt, onvoldoende om te overtuigen dat CSI wist of behoorde te begrijpen dat Vollers alleen als opdrachtgever zou hebben willen optreden indien de aangifte volledig voor rekening en risico van Redisa zou komen. Hierbij speelt ook een rol dat, zoals CSI naar voren heeft gebracht, Vollers zelf het product als potentieel accijnsproduct aanmerkte en dat Vollers een professionele wederpartij is, werkzaam in dezelfde branche en zij een AEO vergund douane-expediteur is. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus van een geschonden mededelingsplicht door CSI geen sprake.
2.5.
Daarnaast is voor een beroep op dwaling alleen plaats als de verwachtingen gebaseerd waren op een onjuiste voorstelling omtrent bij het sluiten van de overeenkomst aanwezige omstandigheden, in dit geval onder meer de goederencode ten tijde van het aangifteproces. Over deze omstandigheden was op dat moment geen onjuiste voorstelling; de onjuiste voorstelling bleek pas toen de douane de fysieke controle gelastte nadat de overeenkomst tot stand was gekomen. Het corrigeren door de douane van de gegevens in de aangifte met aanvullende verschuldigde rechten en heffingen tot gevolg is een toekomstige omstandigheid en daartegen biedt een beroep op dwaling geen bescherming. Het geval van misrekening in uitsluitend toekomstige omstandigheden wordt niet beheerst door artikel 6:228 BW.
2.6.
Door Vollers zijn voorts opnieuw stellingen ingenomen over kwesties waarover de rechtbank in haar beide tussenvonnissen reeds een bindende eindbeslissing heeft genomen. Op zichzelf is juist dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing (o.a. Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800). Naar het oordeel van de rechtbank is er echter geen sprake van dat zij eerder is uitgegaan van een ondeugdelijke grondslag en zij laat deze herhaalde stellingen van Vollers verder onbesproken.
Op onderdelen heeft Vollers in haar laatste conclusie nieuwe stellingen ingenomen. CSI maakt daar terecht bezwaar tegen omdat dat in strijd met de procesorde is nu deze procedure reeds in 2017 is gestart, er reeds in 2019 een zitting heeft plaatsgevonden en in 2021 getuigen zijn gehoord.
2.7.
Omdat Vollers niet geslaagd is in haar bewijsopdracht en ook overigens haar beroep op dwaling faalt gaat ook haar beroep op vernietiging van de overeenkomst niet op.
Dit leidt voor wat betreft de toewijsbaarheid van de vorderingen van CSI tot het volgende.
2.8.
De rechtbank heeft onder 2.17. van het tussenvonnis van 24 februari 2021 reeds overwogen dat de primaire vordering dient te worden afgewezen, zolang CSI niet daadwerkelijk wordt aangesproken tot betaling van de onherroepelijk geworden douaneschuld. Omdat nog steeds niet is gebleken dat hiervan sprake is, zal de primaire vordering worden afgewezen. Daarentegen zal de subsidiaire vordering van CSI tot betaling door Vollers en Redisa van al hetgeen waartoe CSI jegens de douane gehouden mocht zijn worden toegewezen. Nu de subsidiaire vordering van CSI toewijsbaar is en Vollers en Redisa beide gehouden zijn tot betaling van al hetgeen waartoe CSI jegens de douane gehouden mocht zijn, zijn zij hoofdelijk ten aanzien van dezelfde schuld verbonden.
Ook de vordering tot zekerheidsstelling door Vollers zal worden toegewezen. De rechtbank heeft bij vonnis van 24 februari 2021 reeds geoordeeld dat het bedrag waarvoor de douane CSI aansprakelijk houdt € 1.592.962,50 bedraagt en dat hierbij zal worden uitgegaan van de door CSI als productie 34 overgelegde tekst voor een afroepgarantie.
2.9.
CSI vordert zekerheidsstelling door Vollers op straffe van verbeurte van dwangsommen van € 10.000,-, althans door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsommen, per dag, voor elke dag – een gedeelte van een dag als een hele dag gerekend – dat Vollers daarmee in gebreke blijft. Vollers heeft deze vordering niet weersproken. De rechtbank zal daarom aan de niet-nakoming van de veroordeling tot het stellen van zekerheid dwangsommen verbinden als in de beslissing te melden en maximeren.
2.10.
Vollers en Redisa worden als de in conventie in het ongelijk gestelde partijen beschouwd. Zij worden, als gevorderd, hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van CSI. Nu een procedure is gevolgd kan geen aanspraak gemaakt worden op vergoeding van de volledige proceskosten.
De proceskosten in conventie aan de zijde van CSI worden wat Vollers betreft begroot op:
- dagvaarding € 80,42
- griffierecht € 3.276,--
- salaris advocaat:
€ 17.995,50(4,5 punten x tarief € 3.999,00)
Totaal: € 21.351,92
Met betrekking tot Redisa geldt:
- dagvaarding € 80,42
- griffierecht € 3.276,--
- salaris advocaat:
€ 7.998,--(2 punten x tarief € 3.999,00)
Totaal: € 11.354,42
2.11.
De rechtbank gaat ervan uit dat Vollers de taxe ad € 500,- direct aan de getuigen voldoet, of reeds heeft voldaan.
2.12.
Gelet op de referte van CSI worden de kosten in het incident aan haar zijde begroot op nihil.
2.13.
CSI vordert Vollers te veroordelen tot betaling van de beslagkosten ad
€ 1.687,38 (+pm, maar deze pm-post is later niet meer ingevuld). Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar.
in (voorwaardelijke) reconventie
2.14.
Blijkens haar conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie heeft Vollers aan haar vorderingen onder I. en II. (zie r.o. 3.3 van het tussenvonnis van 11 december 2019) de voorwaarde verbonden “indien en voor zover geoordeeld wordt dat enige verplichting tot betaling bij Vollers bestaat”. Hoewel de primaire vordering tot betaling wordt afgewezen, beschouwt de rechtbank de toe te wijzen subsidiaire vordering van CSI (tot betaling door Vollers van al hetgeen waartoe CSI jegens de douane gehouden mocht zijn) als een voorwaardelijke veroordeling tot betaling en heeft Vollers belang bij behandeling van voormelde vorderingen. De rechtbank komt dus toe aan de beoordeling van de in reconventie ingestelde vorderingen.
2.15.
Vollers beroept zich allereerst op verrekening van een eventuele vordering van CSI in conventie met haar (voorwaardelijke) vordering in reconventie ter hoogte van het bedrag waartoe zij in conventie zou worden veroordeeld. Nog daargelaten dat CSI er op heeft gewezen dat verrekening onder de Fenex-condities is uitgesloten, heeft de rechtbank onder 4.13. van het tussenvonnis van 11 december 2019 reeds geoordeeld dat de voorwaardelijke reconventionele vordering tot schadevergoeding van Vollers faalt. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook hier geen sprake van dat zij toen is uitgegaan van een ondeugdelijke grondslag, zodat er geen reden is om terug te komen op deze bindende eindbeslissing.
2.16.
Vollers vordert voorts te verklaren voor recht dat Vollers – indien zij in conventie enige betaling aan CSI dient te verrichten – deze betaling rechtstreeks aan de douane mag verrichten ten titel van zekerheid. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 24 februari 2021 onder r.o. 2.20. reeds geoordeeld dat afhankelijk van het beroep op dwaling de vordering tot zekerheidsstelling toewijsbaar is in de vorm van de afroepgarantie zoals door CSI als productie 34 overgelegd. Nu, als hiervoor overwogen, het beroep op dwaling faalt, zal deze reconventionele vordering derhalve worden afgewezen.
2.17.
Vollers heeft gevorderd de op verzoek van CSI gelegde beslagen op te heffen. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 24 februari 2021 onder r.o. 2.23. reeds geoordeeld geen grond voor opheffing van de beslagen te zien. De vordering tot zekerheidsstelling door Vollers wordt thans toegewezen en deze zekerheid strekt tot opheffing van de reeds gelegde beslagen. Vollers heeft daarom geen belang meer bij de reconventionele vordering tot opheffing van de op verzoek van CSI gelegde beslagen. Ook deze vordering wordt derhalve afgewezen.
2.18.
Vollers zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De proceskosten van CSI in reconventie (bestaande uit salaris advocaat) bedragen € 1.999,50 (1 punt x tarief € 3.999,00 x factor 0,5), omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie.

3..De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt Redisa en Vollers hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn gekweten, tot betaling van al hetgeen waartoe CSI jegens de douane gehouden mocht zijn,
3.2.
beveelt Vollers tot het doen stellen van zekerheid, binnen een week na betekening van dit vonnis, door middel van een bankgarantie van een eersteklas Nederlandse bank ten gunste van Customs Support Import B.V. conform de als productie 34 overgelegde tekst (afroepgarantie) voor een bedrag van € 1.592.962,50,
3.3.
veroordeelt Vollers tot betaling van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag – een gedeelte van een dag als een hele dag gerekend – dat zij met naleving van het onder 3.2. bevolene in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00,
3.4.
veroordeelt Vollers en Redisa, hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van CSI tot op heden begroot op € 14.594,92, met dien verstande dat Redisa niet tot een hoger bedrag kan worden aangesproken dan
€ 11.354,42.
3.5.
veroordeelt Vollers in de kosten in het incident, tot op heden begroot op nihil,
3.6.
veroordeelt Vollers tot betaling aan CSI van de met de beslagen gemoeide kosten begroot op € 1.687,38 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betaling door CSI aan haar advocaten, tot aan de dag der algehele voldoening,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.8.
wijst de vorderingen af,
3.9.
veroordeelt Vollers in de proceskosten, aan de zijde van CSI tot op heden begroot op € 1.999,50,
in conventie en reconventie
3.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordelingen en bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema, mr. C. Sikkel en mr. dr. I. Koning. Het is ondertekend door de rolrechter en, in tegenwoordigheid van de griffier, op 30 maart 2022 uitgesproken in het openbaar.
[32/3255/1573/2950]