ECLI:NL:RBROT:2022:2466

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4723
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlaging uitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de verlaging van de bijstandsuitkering van eisers op grond van de Participatiewet (Pw). Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht, heeft de uitkering van eisers met 100% verlaagd voor de duur van één maand, omdat eiser zich niet aan de arbeidsverplichtingen zou hebben gehouden. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij betwisten dat zij zich niet aan de afspraken hebben gehouden. De rechtbank heeft op 1 april 2022 uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich niet aan de afspraken heeft gehouden. De rechtbank stelt vast dat de afspraken over de training niet schriftelijk zijn vastgelegd en dat de verklaringen van het uitzendbureau niet voldoende zijn om de verlaging van de uitkering te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering mist.

Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4723

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser, en [naam 2] , eiseres, te Barendrecht, tezamen eisers,

gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht, verweerder,

gemachtigde: J.W. Wieringa.

Procesverloop

Met het besluit van 14 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eisers op grond van de Participatiewet (Pw) verlaagd met 100% voor de duur van één maand.
Met het besluit van 23 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers, onder wijziging van de grondslag, ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2022. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Jansen, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eisers ontvangen een bijstandsuitkering op grond van de Pw.
1.2.
In het kader van de arbeidsverplichtingen op grond van de Pw heeft verweerder eiser in contact gebracht met uitzendbureau [naam 3] (het uitzendbureau). In verband met een vacature voor reachtruckchauffeur bij [naam 4] hebben eiser en het uitzendbureau afgesproken dat eiser bij [naam 4] een training zou volgen die nodig was voor de hercertificering van het heftruckcertificaat van eiser.
1.3.
Eiser heeft deze training niet voltooid.
In een interne e-mail van 22 maart 2021 van het uitzendbureau is hierover het volgende vermeld:
“De dinsdag zelf was meneer 20 min te laat en kwam lachend binnenstappen, woensdag niet op kantoor langs gekomen om zijn badge op te halen wat ik met hem had afgesproken, hierdoor kon hij het pand niet binnen en was hij weer te laat. Donderdag stapte hij 08:50 uur binnen om zijn sleutels op te halen, ik had 08:30 met hem afgesproken omdat hij zijn vragen ook nog moest maken (had hij de di geen tijd meer voor. Helaas was hij vrijdag weer te laat en heeft [naam 4] besloten de opleiding met hem te stoppen.
Ik heb hem meerdere keren heel duidelijk gemaakt dat hij op tijd aanwezig moet zijn en duidelijke afspraken over de tijden gemaakt, helaas heeft dit niet geholpen.”
In een e-mail van 13 april 2021 van het uitzendbureau aan verweerder is het volgende vermeld:
“Er is een afspraak met hem gemaakt om woensdagochtend voor de training eerst bij ons langs te komen op kantoor, hier lag een sleutel voor hem klaar waardoor hij zelf naar binnen kon gaan. Helaas is hij toen niet geweest en kon hij dus inderdaad pas naar binnen nadat er iemand naar buiten kwam.
(…)
De afspraken zijn telefonisch of op de dag zelf met hem gemaakt en niet schriftelijk.
(…)
Bij [naam 4] ondertekenen de medewerkers geen aanwezigheid en checken de opleiders aan de hand van een lijst of iedereen aanwezig is.”
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het aan eisers gedrag te wijten is dat hij de baan bij [naam 4] niet heeft verkregen. Eiser is viermaal te laat gekomen bij de training. Op de eerste dag (16 maart 2021) is eiser 20 minuten te laat verschenen. Op de tweede dag (17 maart 2021) was met eiser afgesproken dat hij eerst bij het uitzendbureau een sleutel zou ophalen, wat hij niet heeft gedaan. Op de derde dag (18 maart 2021) was met eiser afgesproken dat hij om 8:30 uur een sleutel zou ophalen, maar hij arriveerde pas om 8:50 uur. Op de vierde dag (19 maart 2021) was eiser voor de vierde keer te laat.
3. Eisers hebben de stellingen van verweerder betwist. Op de eerste trainingsdag was afgesproken dat eiser vóór 9:00 uur aanwezig diende te zijn bij het uitzendbureau. Eiser was vóór 9:00 uur aanwezig, dus niet te laat. Eiser was op de tweede trainingsdag op tijd aanwezig bij de trainingslocatie. Eiser kon echter zonder sleutel niet naar binnen. Eiser heeft buiten gewacht tot de deur open ging, zodat hij naar binnen kon gaan. Eiser heeft bijna niets van de training gemist. Eiser betwist dat zou zijn afgesproken dat hij eerst een sleutel moest ophalen. Voor de derde trainingsdag was volgens eisers slechts afgesproken dat hij voor aanvang van de training zijn sleutels moest ophalen. Dat heeft hij gedaan. Hij was vervolgens niet te laat voor de training. Eisers erkennen dat eiser voor de vierde trainingsdag tien minuten te laat was. Dit kwam doordat eiser was gevallen met zijn fiets en hij de rit lopend moest afmaken. Eisers stellen dat dit eisers niet kan worden verweten. Eisers stellen dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft zonder begrijpelijke motivering meer waarde toegekend aan de verklaring van het uitzendbureau dan aan de gemotiveerde betwisting van eisers.
4. Op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder g, van de Pw is een uitkeringsgerechtigde verplicht om het verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemene arbeid niet te belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag. Indien een belanghebbende niet aan deze verplichting voldoet, verlaagt het college de bijstand.
In artikel 18, vijfde lid, tweede volzin, van de Pw is onder meer bepaald dat indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, het college de bijstand verlaagt met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden.
Op grond van artikel 18 van de Handhavings- en Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Barendrecht 2020 (de Verordening) verlaagt het college de hoogte van de bijstand met honderd procent van de bijstandsnorm voor de duur van een maand indien de geüniformeerde arbeidsverplichting van artikel 18, vierde lid, van de Pw niet of niet voldoende wordt nagekomen.
5. Een besluit tot het opleggen van een maatregel, zoals in dit geval de verlaging van de uitkering, is een voor de betrokkene belastend besluit. Dat betekent dat het in beginsel aan verweerder is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan. (Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:50.)
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierin niet is geslaagd. Verweerder heeft zijn standpunt dat eiser viermaal te laat is gekomen en zich niet aan de afspraken heeft gehouden, gebaseerd op de hiervoor in 1.3 geciteerde e-mails van het uitzendbureau. Volgens het uitzendbureau zijn met eiser – telefonisch of in een persoonlijk gesprek – afspraken zijn gemaakt over tijdstippen. Reeds in de bezwaarprocedure hebben eisers deze afspraken gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hier onvoldoende tegenover heeft gesteld. Of de gestelde afspraken inderdaad (op voldoende duidelijke wijze) zijn gemaakt, blijkt niet uit het dossier. Zij zijn in elk geval niet schriftelijk of per e-mail bevestigd, zoals blijkt uit de e-mail van het uitzendbureau van 13 april 2021. Onder deze omstandigheden kan er niet van worden uitgegaan dat eiser zich de eerste drie trainingsdagen niet aan de afspraken heeft gehouden en te laat is gekomen. Voor wat betreft de vierde trainingsdag heeft eiser voor het te laat komen een verklaring gegeven. Het dossier bevat geen aanwijzingen om aan te nemen dat deze verklaring niet deugt.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, bestaat er onvoldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van verweerder dat eiser door zijn gedrag de baan bij [naam 4] niet heeft verkregen. Verweerder heeft de verweten gedragingen niet aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering mist. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, te worden vernietigd. In aanmerking genomen dat verweerder de verweten gedraging niet aannemelijk heeft gemaakt, had de maatregel niet opgelegd mogen worden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 1 april 2022.
De griffier is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.