ECLI:NL:RBROT:2022:2373

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/2892
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid in het kader van de Ziektewet na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die zich op 10 oktober 2016 ziekmeldde, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medische beoordeling door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat hij geschikt was voor bepaalde functies, maar niet voor zijn eigen werk als kok. In 2019 meldde hij zich opnieuw ziek en ontving hij een Ziektewet-uitkering. De rechtbank moest beoordelen of de beslissing van de verweerder om de uitkering per 15 januari 2021 stop te zetten, terecht was. De eiser voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische beperkingen, waaronder pijnklachten en een fractuur aan de thoracale wervels. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, ook al was de eiser niet fysiek onderzocht door een verzekeringsarts. De rechtbank concludeerde dat de eiser in staat was om ten minste één van de eerder geselecteerde functies te vervullen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van de Ziektewet en de criteria voor geschiktheid voor arbeid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2892

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Kafa,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 15 januari 2021 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 14 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming
1.1.
Eiser heeft zich op 10 oktober 2016 ziekgemeld bij verweerder, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Na afloop van de wachttijd heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en geconcludeerd dat eiser werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 oktober 2018. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat eiser zijn eigen arbeid als kok niet meer kan verrichten. Wel heeft hij een aantal gangbare functies geselecteerd die eiser met inachtneming van zijn beperkingen zou kunnen verrichten, te weten mobiele surveillant (SBC-code 342023), productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053). Op basis van deze functies heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat eiser 0% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 7 november 2018 bepaald dat eiser geen recht heeft op een Wet WIA-uitkering.
1.2.
Op 16 juli 2019 heeft eiser zich opnieuw ziekgemeld waarna aan hem een ZW-uitkering is toegekend. In het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerders verzekeringsarts onderzoek verricht en geconcludeerd dat eiser geschikt is voor zijn eigen arbeid, zijnde de in het kader van de Wet WIA-beoordeling door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.3.
In de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat eiser weliswaar veel klachten heeft maar dat hij met zijn mogelijkheden en beperkingen en gelet op wat medisch kan worden vastgesteld, nog steeds ten minste één van eerder geselecteerde functies kan verrichten. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
Standpunt eiser
2. In beroep voert eiser aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn mogelijkheden en beperkingen. Eiser heeft als gevolg van een val een fractuur aan de thoracale wervels opgelopen. Vervolgens onderging hij een operatie waarbij er schroeven in zijn wervels zijn geplaatst, verbonden met titanium staafjes. Dit heeft echter niet geleid tot herstel en eiser heeft hevige pijnklachten. Voor deze pijnklachten heeft eiser eerst oxycodon voorgeschreven gekregen. Hiermee is hij gestopt vanwege de verslavende werking ervan. In de plaats daarvan gebruikt eiser tramadol. Volgens zijn behandelaars kampt eiser met myogene klachten en chronische rugklachten en is er in de toekomst geen zicht op verbetering. Door de klachten heeft eiser moeite met tillen, dragen, zitten, staan en lopen. Het Erasmus MC heeft geconstateerd dat de pijn van eiser wordt veroorzaakt door de schroeven en hij zal in de nabije toekomst worden geopereerd om de schroeven te verwijderen. Doordat zijn fysieke klachten weinig effectief te behandelen zijn, ervaart eiser ook psychische problemen. Hij ervaart zijn situatie als uitzichtloos en wordt hierdoor depressief. Daarnaast zorgen zijn fysieke klachten voor slaapproblemen en vermoeidheid. Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht omdat hij niet fysiek is onderzocht door een verzekeringsarts. Eiser betoogt ook dat de functies productiemedewerker (samenstellen van producten) en wikkelaar (nieuw en revisie) niet geschikt zijn omdat eiser niet langdurig kan lopen en staan. Tevens wordt zijn belastbaarheid voor tillen overschreden in deze functies.
Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde recht op ziekengeld indien hij zijn arbeid niet meer kan verrichten vanwege een medisch objectieve beperking. In het geval dat de verzekerde na een beoordeling op grond van de Wet WIA, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in ander werk is hervat, geldt als "zijn arbeid": de aan de verzekerde voorgehouden functies bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
Beoordeling
4.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser vanaf 15 januari 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat hij per die datum geschikt is voor zijn arbeid.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de in het kader van de Wet WIA opgestelde FML en de daarop gebaseerde functies het uitgangspunt vormen in deze procedure. Van het opnieuw vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid is in deze procedure geen sprake. Bij een beroep tegen een hersteldverklaring, zoals hier aan de orde, gaat het uitsluitend om de vraag of eiser als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, zijnde één van de eerder geselecteerde (in rechtsoverweging 1.1 opgenomen) functies. Daarbij staat in het bijzonder ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
4.3.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, fysiek onderzoek door de primaire arts, dossieronderzoek, wat is aangevoerd in het bezwaarschrift en op de telefonische hoorzitting van 6 april 2021, alsmede op medische stukken van eisers behandelend artsen. Het medisch onderzoek heeft daarmee zorgvuldig plaatsgevonden. Dat eiser niet fysiek is onderzocht door een verzekeringsarts maakt dit niet anders. Eiser is in de primaire fase op een spreekuur onderzocht door een arts niet in opleiding tot specialist (ANIOS), en daarmee door een basisarts. Bij een medische beoordeling in het kader van artikel 19 van de ZW is het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten niet van toepassing. Dit betekent dat, anders dan het geval is bij medische beoordelingen in het kader van de Wet WIA en artikel 19aa van de ZW, niet kan worden gezegd dat de medische beoordeling niet voldoet aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen om de enkele reden dat het onderzoek niet is verricht door een verzekeringsarts. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2899).
4.4.
De grond dat onvoldoende rekening is gehouden met eisers mogelijkheden en beperkingen slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 21 juli 2021 onderkend dat eiser pijnklachten heeft en toegelicht dat deze tijdens de hoorzitting op 6 april 2021 aan de orde zijn gekomen. Deze pijnklachten zijn betrokken bij de heroverweging in bezwaar en bij het vaststellen van eisers belastbaarheid. De door eiser overgelegde medische informatie geeft geen aanleiding om anders te concluderen, omdat hieruit geen nieuwe medische feiten naar voren komen. In de rapportage van 6 april 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk toegelicht dat bij eiser geen duidelijke afwijkingen in de rug zichtbaar zijn en dat op psychisch gebied geen afwijkingen zijn gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat eiser, hoewel hij nog veel klachten heeft, de geselecteerde functies kan verrichten omdat deze functies zijn belastbaarheid niet overschrijden. Het in beroep overgelegde advies van verzekeringsarts [persoon A] van de gemeente Rotterdam van 28 januari 2022 kan niet leiden tot een ander oordeel. Dit advies heeft geen betrekking op de datum in geding en is daarnaast opgesteld in het kader van de Participatiewet. Hiervoor gelden andere voorwaarden dan voor een beoordeling in het kader van de ZW.
4.5.
Ten aanzien van de grond dat de functies niet geschikt zijn vanwege een overschrijding van eisers belastbaarheid voor lopen, staan en tillen overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 21 juli 2021 inzichtelijk heeft toegelicht dat eisers belastbaarheid niet wordt overschreden, mede vanwege de geringe frequentie van het tillen. In de rapportage van 6 april 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens per functie uitvoerig uiteengezet dat deze functies binnen de belastbaarheid van eiser vallen. Eiser hoeft niet langdurig te staan of te lopen en het tillen valt eveneens binnen zijn belastbaarheid. Deze grond slaagt evenmin.
4.6.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder eiser terecht vanaf 15 januari 2021 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van zijn arbeid, zijnde één van de eerder in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2022.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.