1.6.Op de kortere termijn heeft een (nood)verlenging tot gevolg dat derden niet in aanmerking kunnen komen voor één of meer landelijke FM-kavels in het kader van een nieuwe verdeling. Gegeven de ontwikkeling van digitale radio en de mogelijkheden die dit ook voor nieuwkomers biedt, alsmede de instapmomenten die er in de afgelopen jaren zijn geweest door verdelingen, overdracht dan wel overnames, is een verlenging die strekt tot herstel van de economische positie van bestaande radiopartijen als gevolg van de coronacrisis volgens verweerder niet onevenredig ten opzichte van het belang van mogelijke potentiële nieuwkomers. Daarbij neemt verweerder mede in ogenschouw de beperkte duur van de verlenging. Alles in samenhang bezien, vindt verweerder op dit moment het belang van een verlenging, het kunnen aantrekken van additionele financiering en het herstel van radiopartijen van de gevolgen van de coronacrisis zwaarder wegen dan het kortetermijnbelang van nieuwkomers om in een nieuwe verdeling toe te treden tot de landelijke FM-markt.
2. Aan het wijzigingsbesluit heeft verweerder, voor zover hier van belang, de volgende motivering ten grondslag gelegd. Het wijzigingsbesluit heeft betrekking op de continuering van de koppeling van vergunningen voor landelijke en niet-landelijke commerciële radio-omroep in de FM-band en commerciële middengolfomroep met frequentieruimte in de band voor digitale radio-omroep. In 2009 is de basis gelegd voor het bevorderen van de digitalisering door de bestaande commerciële FM-vergunningen en middengolfvergunningen te verlengen, onder de verplichting om (analoge) radioprogramma's in 80% van Nederland ook digitaal uit te zenden. Hiertoe werd in 2011 in het toenmalige Nationaal Frequentieplan een koppeling aangebracht tussen onder meer de commerciële analoge frequentieruimte en de frequentieruimte voor digitale radio-omroep (DAB+). Deze koppeling was in eerste instantie vastgelegd tot 1 september 2017 en had tot gevolg dat de FM-band alleen bestemd is voor commerciële radio-omroepen die tevens investeren in digitale radio, onder meer door hun radioprogramma ook digitaal uit te zenden via de ether via DAB+. De koppeling in combinatie met de verlenging in 2011 heeft ervoor gezorgd dat digitale radio van de grond is gekomen. De koppeling wordt over het algemeen breed gedragen door de Nederlandse radiosector. Gezien het belang van het blijven bevorderen van de digitalisering, ook gedurende de periode van de (nood)verlenging, is het noodzakelijk om de koppeling met drie jaar extra te continueren (tot 1 september 2025). Op die manier blijven de analoge vergunningen gekoppeld aan een vergunning voor digitale radio-omroep. Het besluit tot wijziging van het NFP 2014 strekt hiertoe.
3. Volgens Kink dient VCR niet op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als partij te worden toegelaten, omdat het belang van deze vereniging is afgeleid van dat van haar leden. Die stelling kan niet worden gevolgd. Uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb volgt dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. In dit geval gaat het om collectieve belangen van de aangesloten omroepverenigingen. Hierop is het leerstuk van het afgeleid belang van het belang van haar leden niet van toepassing. Indien de opvatting van Kink zou worden gevolgd, zouden verenigingen die opkomen voor een collectief belang niet meer kunnen procederen. Door het als derde partij optreden in rechte door VCR brengt zij een bundeling van rechtstreeks bij het besluit betrokken individuele belangen tot stand, waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijk optreden van een aantal leden dat door het verlengbaarheidsbesluit en het wijzigingsbesluit rechtstreeks in haar belangen wordt getroffen.Dat leden van VCR zelf ook deelnemen als derde partij maakt dit niet anders.
4. Q-Music was aanvankelijk als derde partij aangemerkt. Die beslissing is een voorlopige. De voorzieningenrechter kan op een beslissing om een derde als partij aan het geding te laten deelnemen op elk moment in de procedure terugkomen. Tot het geding kan steeds worden toegelaten de derde wiens belang tegengesteld is aan dat van de appellant en die door toewijzing van het beroep in een nadeliger positie zou komen te verkeren.Ter zitting heeft Q-Music – anders dan de andere derde partijen – het standpunt ingenomen dat zij bij nader inzien het verzoek en beroep van Kink wenst te ondersteunen in die zin dat zij voorstander is van een veiling van de vergunningen in plaats van een verlenging van de vergunningen, maar dat dan wel als tussenoplossing de vergunningen worden verlengd totdat de veiling is afgerond. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stelt Q-Music zich met zienswijze op als een partij met een in essentie parallel belang aan dat van Kink. Vaststaat dat Q-Music tot op heden geen beroep heeft ingesteld tegen het verlengbaarheidsbesluit of het wijzigingsbesluit. Omdat artikel 6:13 van de Awb er aan in de weg staat dat een belanghebbende die zelf beroep had kunnen instellen tegen een besluit, dit besluit aanvecht via deelname op de voet van artikel 8:26 van de Awb, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de deelname aan deze procedures door Q-Music ongedaan te maken.
5. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is vereist dat er sprake is van een spoedeisend belang, waardoor niet gewacht kan worden op de uitspraak in de beroepszaken. Dit volgt uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Als er een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de bestuursrechter is ingesteld, biedt artikel 8:86, eerste lid, van de Awb de mogelijkheid om in bepaalde omstandigheden tevens uitspraak te doen in de hoofdzaak. Dit wordt kortsluiting genoemd.
6. Hoewel meerdere partijen de voorzieningenrechter hebben verzocht direct uitspraak te doen in de hoofdzaken, ziet de voorzieningenrechter daartoe geen aanleiding. De mogelijkheid om hangende beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen is niet bedoeld om door middel van kortsluiting de behandeling van de hoofdzaken te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaken geen sprake is, is daarin een grond gelegen geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot kortsluiting en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.Hierna zal blijken dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter ieder spoedeisend belang ontbreekt.