ECLI:NL:RBROT:2022:2156

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/399
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep dat niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser, eigenaar van een woning die verhuurd was, had tegen een besluit van de burgemeester van Rotterdam beroep ingesteld. Dit besluit, dat een last onder bestuursdwang inhield, was op 7 december 2020 aan de gemachtigde van eiser verzonden. Eiser diende zijn beroepschrift echter pas op 21 januari 2021 in, wat een dag te laat was. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van beroep zes weken bedraagt en dat deze termijn was overschreden. Eiser had niet aangetoond dat hij gedurende de beroepstermijn in een zodanige toestand verkeerde dat hij niet in staat was om tijdig beroep in te stellen.

De rechtbank overwoog dat de termijnoverschrijding, hoewel gering, niet verschoonbaar was. Eiser had verschillende redenen aangevoerd, waaronder zijn spierziekte en een echtscheidingsprocedure, maar de rechtbank vond deze argumenten niet overtuigend. Eiser had niet aangetoond dat hij niet in staat was om met hulp van derden beroep in te stellen. Bovendien was het bestreden besluit correct verzonden naar de gemachtigde, die toestemming had om namens eiser op te treden. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter F.A. Groeneveld, in aanwezigheid van griffier P.F.H.M. Terstegge.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/399

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

(gemachtigde: [naam])
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning aan de [adres] voor de duur van zes maanden, met ingang 20 juli 2020.
Bij besluit van 7 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft verweerder verzocht om aanvullende stukken in te dienen om de ontvankelijkheid van het beroep te kunnen beoordelen. Verweerder heeft aan dit verzoek voldaan, waarna eiser op de aanvullende stukken van verweerder heeft gereageerd.
De rechtbank heeft eiser verzocht om aanvullende stukken in te dienen om de ontvankelijkheid van het beroep te kunnen beoordelen. Eiser heeft niet aan dit verzoek voldaan.
Omdat geen van partijen heeft aangegeven ter zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres]. Eiser had deze woning in de periode van belang verhuurd.
Ontvankelijkheid
2.1.
Voordat de rechtbank kan overgaan tot de inhoudelijk beoordeling van het beroep, moet de rechtbank eerst beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Om dat te beoordelen ziet de rechtbank zich in deze zaak voor de vraag gesteld of eisers beroep tijdig is ingediend.
2.2.
De rechtbank overweegt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Bekendmaking van een besluit dat tot een belanghebbende is gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hem of, als dit niet mogelijk is, op een andere geschikte wijze. Een beroepschrift is tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn van zes weken is ontvangen of, bij verzending per post, als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De rechtbank verwijst hiervoor naar de artikelen 6:7, 6:8, 6:9, 6:11 en 3:41 van de Awb.
Is er sprake van een termijnoverschrijding?
2
3.1.
De rechtbank neemt op basis van het door verweerder ingediende ‘Track & Trace-bewijs’ en de toelichting daarbij aan dat het bestreden besluit op 8 december 2020 naar de gemachtigde van eiser is verzonden (en op 9 december 2020 door de gemachtigde is ontvangen). Anders dan eiser ziet de rechtbank geen reden om aan de koppeling tussen het ‘Track & Trace-bewijs’ en het bestreden besluit te twijfelen. Eiser(s gemachtigde) heeft namelijk zelf in zijn toelichting op de termijnoverschrijding vermeld dat hij het bestreden besluit op 9 december 2020 – dus een dag na de verzending daarvan door verweerder – heeft ontvangen.
3.2.
Dit maakt dat de termijn om tegen het bestreden besluit beroep in te stellen op
9 december 2020 is aangevangen en dat het beroep uiterlijk op 19 januari 2021 moest zijn ingediend. Eisers beroepschrift is per aangetekende post naar de rechtbank verzonden en aldaar op 21 januari 2021 ontvangen. Uit de poststempel op de envelop waarin het beroepschrift was gevoegd, blijkt dat eiser(s gemachtigde) het beroepschrift op 20 januari 2021 voor bezorging per post heeft aangeboden. Dat is één dag te laat geweest. Dit betekent dat het beroepschrift buiten de beroepstermijn, en daarmee niet tijdig, is ingediend.
Zijn er redenen waarom de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht?
3
4.1.
Het is aan eiser om feiten en omstandigheden aan te voeren en aannemelijk te maken waaruit volgt dat hij bij de indiening van het beroepschrift niet in verzuim is geweest; of met andere woorden: dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.2.
Eiser heeft verschillende redenen aangevoerd waarom de termijnoverschrijding verschoonbaar zou moeten worden geacht. Volgens eiser is er slechts sprake van een geringe termijnoverschrijding. Verder stelt eiser door zijn spierziekte en een echtscheidingsprocedure niet in staat te zijn geweest om tijdig beroep in te stellen of een derde daartoe in te schakelen. Eiser wordt sinds december 2020 door zijn moeder verzorgd. Zijn moeder is echter slecht ter been, spreekt geen Nederlands en is hoogbejaard. Eiser is ook enig kind en zijn huwelijk is duurzaam ontwricht waardoor hij geen beroep op zijn ex-partner kon doen. Verder kon eisers gemachtigde geen pro forma beroepschrift indienen, omdat er door eisers persoonlijke omstandigheden geen overleg mogelijk was om de benodigde toestemming voor het verrichten van rechtshandelingen te verkrijgen. Voorts heeft verweerder eiser niet of onjuist ingelicht over de mogelijkheden om rechtsmiddelen aan te wenden en is het bestreden besluit alleen aan eisers gemachtigde verzonden, aldus eiser.
4.3.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten en legt hieronder uit waarom niet.
4.4
Dat de termijnoverschrijding gering is, maakt de termijnoverschrijding op zichzelf niet verschoonbaar. Een andere conclusie zou namelijk onzekerheid oproepen over de vraag welke termijnoverschrijding nog wel en welke niet meer toelaatbaar is. De termijn voor het indienen van beroep is van openbare orde en geldt voor iedereen.
4.5.
De stelling van eiser dat hij door ziekte en een echtscheidingsprocedure niet in staat was tijdig beroep in te stellen of daartoe een derde in te schakelen, leidt evenmin tot het oordeel dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser is er namelijk niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij gedurende de beroepstermijn in een dusdanige toestand verkeerde dat hij niet in staat was om, eventueel met hulp van derden (onder wie zijn gemachtigde), beroep in te stellen. Eiser heeft weliswaar (concept)rapporten van verzekeringsartsen ingediend, maar die zien alleen op de vraag of eiser belemmeringen heeft om arbeid te verrichten en niet op de vraag of eiser in staat was om tijdig, eventueel met behulp van derden, beroep in te stellen, zodat de door eiser voorgestane conclusie daaruit niet kan worden getrokken. Ook uit de verklaring van eisers moeder kan die conclusie niet worden getrokken. Hierbij komt dat verweerder het bestreden besluit naar eisers gemachtigde heeft verzonden en dat eiser in de bijzondere volmacht van 13 juli 2020 zijn gemachtigde uitdrukkelijk heeft gevolmachtigd om hem rechtshulp te bieden in geschillen tussen hem en verweerder en om als procesgemachtigde op te treden in beroepszaken tegen besluiten zoals het bestreden besluit. Eisers gemachtigde had dus op voorhand toestemming om in ieder geval een pro forma beroepschrift namens eiser in te dienen, nog daargelaten dat dus niet is gebleken dat het vanwege de persoonlijke omstandigheden van eiser onmogelijk was om gedurende de beroepstermijn met elkaar in overleg te treden over het instellen van beroep.
4.6.
Dat het bestreden besluit alleen naar eisers gemachtigde is verzonden, maakt de termijnoverschrijding ook niet verschoonbaar. Het optreden van een gemachtigde heeft namelijk tot gevolg dat het contact met de belanghebbende in beginsel via de gemachtigde verloopt (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:209) en bovendien geldt, zoals uit het voorgaande volgt, dat de gemachtigde op voorhand toestemming had om namens eiser een (pro forma) beroepschrift in te dienen.
4.7
Verder bevat het bestreden besluit, in tegenstelling tot wat eiser ongemotiveerd stelt, een juiste rechtsmiddelenclausule.
Conclusie
4
5.1.
Nu het beroep buiten de beroepstermijn is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de gronden van het beroep.
5.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 maart 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.