4.3.De beoordeling door de rechtbank
Het veroorzaken van het letsel
Gelet op de in de inleiding opgenomen vaststellingen, gaat de rechtbank ervan uit dat het letsel (opzettelijk) is toegebracht. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen is dat het de verdachte is geweest die het letsel bij [naam baby] heeft toegebracht.
Het dossier bevat, naast hetgeen in de inleiding is overwogen, onder meer chatgesprekken tussen de verdachte en [naam 1] van 6 en 7 mei 2019, een chatgesprek tussen de verdachte en haar vriendin [naam 2] van 6 mei 2019 en tapgesprekken in de dagen na 8 mei 2019 tussen onder anderen de verdachte en haar moeder. Ook zijn getuigen gehoord, waaronder de huisgenoot van de verdachte.
Uit deze dossierstukken volgt dat de verdachte op 6 mei 2019 in de middag haar eerste blik bier heeft gedronken. In haar gesprek met [naam 2] schreef zij onder meer dat de baby vanaf negen uur ’s ochtends krijste en dat zij spijt had van het krijgen van een kind en haar verhuizing naar Nederland. Later die avond schreef zij aan [naam 2] dat zij wederom een biertje aan het drinken was, en dat zij het drinken van alcohol niet meer gewend was. Haar huisgenoot [naam 3] heeft die dag twee keer op haar verzoek blikken bier gekocht. In haar gesprek met [naam 1] schreef zij om 20:45 uur dat er nog één blik over was. Ook deelde zij hem iets na 21:00 uur mee, dat het haar allemaal te veel werd en rond 22:26 uur schreef zij:
“Ik geef het op”.
Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte en [naam 1] die avond en nacht een flinke ruzie hebben gehad. [naam 1] heeft van een deel van de avond videobeelden gemaakt. Hierop is te zien dat de verdachte rond middernacht schold op [naam 1] , hem sloeg met een laken en riep dat hij het kind met hem mee moest nemen. Rond twee uur ’s nachts is onder meer te zien dat de verdachte wankelend rondliep met een mes en aan het huilen was. Verder heeft [naam 1] in deze nacht om 1:15 uur een foto gemaakt van [naam baby] waarop een blauwe plek op haar hoofd zichtbaar was. Deze foto heeft hij in de ochtend naar zijn vriend [naam 4] gezonden. Hierbij heeft hij onder meer geschreven: “
Ik zou met haar naar het ziekenhuis gaan, maar ik ben er bang voor dat ze [naam verdachte] zullen opsluiten”.
De volgende dag, 7 mei 2019, hebben de verdachte en [naam 1] hun chatgesprek vervolgd, waarin de verdachte meermaals ‘sorry’ heeft gezegd en opmerkte dat zij naar de gevangenis zou moeten gaan. [naam 1] heeft gereageerd dat zij alleen aan het kind moesten denken. Hij schreef onder meer: “
Als zij hier bovenop komt dan is zij echt dapper. Het meisje zal haar moeder voor de gevangenis behoeden”. Hierop antwoordde de verdachte: “
Sorry dat ik in je leven ben gekomen, dat ik jouw leven kapot maak. Sorry dat je mij niet meer vertrouwt, sorry voor mijn gedrag gisteren, de woorden”. [naam 1] meldde dat hem voorlopig alleen zijn dochter interesseert, dat de verdachte niet belangrijk is en dat, als [naam baby] erbovenop komt en hij de verdachte voor de gevangenis heeft behoed, ze zullen nadenken over hoe verder. In de avond heeft [naam 1] gechat met de moeder van de verdachte. Hierin schreef hij onder meer “
Oh God, ik hoop dat die vrouw het in haar kop zal prenten dat wat zij gisteren heeft gedaan, een les voor haar hele leven lang wordt” en “
De nieuwste feiten van [naam verdachte] : zij heeft aan mij bekend ons voorgelogen te hebben dat zij bij het badderen was gevallen, zij kan zich niet meer herinneren wat zij met haar heeft gedaan, oma”.
Ook heeft [naam 1] een chatgesprek gehad met zijn huisgenoot [naam 3] . Op 8 mei 2019 vroeg deze of de verdachte niet kwam. [naam 1] antwoordde hierop dat hij met de kleine naar het ziekenhuis moest “
want Joost mag het weten wat [naam verdachte] met haar heeft gedaan”. In de middag vertelde hij over de verwondingen bij [naam baby] en zei toen “
Gvd wat heeft die vrouw met haar gedaan” en “
waar had ik dat wijf voor nodig”.
In een tapgesprek met haar moeder, op 9 mei 2019, heeft de verdachte onder andere gezegd dat zij en [naam 1] een alibi zouden afstemmen en dat haar verhaal was dat zij de baby had laten vallen. Op de vraag van haar moeder wat er nu echt gebeurd was, was de reactie van de verdachte: “
Ik heb zoveel bier gedronken, ik kreeg simpelweg een black-out. Ik kan mij niets herinneren, mam, niets, ik zeg dit nu eerlijk tegen jou, met mijn hand op mijn hart.”Even later zei de verdachte dat zij zich “
als een beest[heeft]
gedragen”, dat alles simpelweg haar schuld is en dat zij de gevolgen hiervan moet dragen. Op 10 mei 2019 heeft de verdachte wederom met haar moeder gesproken, waarbij ze weer heeft gezegd dat ze de consequenties ervan moet dragen en dat ze zich voelt als een moordenaar.
Gelet op voorgaande, gaat de rechtbank uit van de gebeurtenissen zoals die beschreven zijn door de verdachte in haar derde, vierde en vijfde verhoor, nu deze lezing wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Deze bewijsmiddelen wijzen er – samengevat – op dat de verdachte in de aanloop naar het tenlastegelegde een grote hoeveelheid alcohol heeft ingenomen, in combinatie met antidepressiva en wiet. De baby huilde veel die dag en de verdachte zag het allemaal niet meer zitten. Op enig moment die avond – vermoedelijk tussen 21:00 en 22:00 uur – heeft zij een black-out gekregen en heeft zij haar huilende baby ernstig mishandeld.
Alternatief scenario
De verklaring die de verdachte op 17 september 2019 heeft afgelegd en ter zitting heeft herhaald, acht de rechtbank ongeloofwaardig en wordt reeds op die grond terzijde geschoven. Deze verklaring is immers innerlijk tegenstrijdig, strookt niet met andere bewijsmiddelen en wordt evenmin ondersteund door enig ander bewijs.
Zo heeft de verdachte bijvoorbeeld verklaard dat zij bang was voor wat [naam 1] haar en [naam baby] zou aandoen als ze geen verklaring zou afleggen die hem vrijpleitte. Zij heeft ook verklaard dat ze niet meer bij hem wilde blijven, maar naar Polen wilde vertrekken en hem op de avond dat [naam baby] werd verwond een mes in de rug heeft willen steken. Als uitgegaan zou worden van haar ontkennende verklaring, valt niet in te zien waarom de verdachte niet tijdens het eerste politieverhoor – een moment waarop ook [naam 1] zich in hechtenis bevond en [naam baby] veilig in het ziekenhuis lag – open kaart heeft gespeeld en reeds toen heeft verklaard dat [naam 1] degene was die [naam baby] had verwond. Een logische verklaring hiervoor heeft de verdachte ook ter zitting niet kunnen geven.
Daarnaast strookt de verklaring dat [naam 1] haar constant in de gaten hield en haar vertelde wat ze moest zeggen en schrijven niet met de stukken in het dossier. Zo was [naam 1] op 7 mei 2019 op zijn werk en had verdachte alle mogelijkheid om met haar moeder, vriendin, dokter of de politie te spreken en hierbij alles te zeggen of schrijven wat ze wilde. Ook kon de verdachte ter zitting geen verklaring geven voor haar hierover afgelegde en elkaar ogenschijnlijk uitsluitende verklaringen, te weten dat zij enerzijds tijdens haar verhoor bij de politie heeft verklaard dat zij [naam 1] in de veronderstelling liet dat zij niet wist wat er die avond was gebeurd en anderzijds dat hij over haar schouder meekeek op haar telefoon en haar dwong onwaarheden te zeggen en schrijven. Het is dus niet aannemelijk geworden dat er een andere verklaring is voor haar berichten en gesprekken – waarin zij onder meer schrijft en zegt schuldig te zijn, zich als een beest te hebben gedragen en zich een moordenaar te voelen – dan dat deze waarheidsgetrouw zijn geweest.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan slechts worden geconcludeerd dat de verdachte degene is geweest die op 6 mei 2019 haar dochter [naam baby] zeer ernstig heeft mishandeld. Hoewel zij er zelf geen specifieke herinnering aan heeft – behalve van het slaan en dat de baby eerst op haar rug lag en daarna op haar buik – volgt uit het NFI-rapport dat het geweld bestaan moet hebben uit onder andere compressie (druk) uitoefenen op de borst en het hoofd en het slaan en schoppen op en/of rukken aan de armen en benen.
Opzet / juridische kwalificatie feit 1
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte zich door het toebrengen van het letsel schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Daarvoor is vereist dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, al dan niet in voorwaardelijke zin.
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval de dood van [naam baby] , aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank heeft geen concrete aanwijzingen om aan te nemen dat de verdachte de bedoeling had haar dochter van het leven te beroven. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat een baby van nog geen zes weken oud fysiek zeer kwetsbaar is. Door zeer fors geweld uit te oefenen op [naam baby] heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat haar dochter dit niet zou overleven. Gelet op de conclusies van het NFI had(den de gevolgen van) het letsel – met name de bloedarmoede die was ontstaan als gevolg van interne bloedingen - fataal kunnen zijn als er niet medisch was ingegrepen. Het handelen van de verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Het enkele feit dat de verdachte in de dagen volgend op de ziekenhuisopname tijdens haar verhoor eerst heeft gevraagd hoe het met haar dochter ging, maakt niet dat zij – zoals de verdediging bepleit – op geen enkel moment bewust de mogelijkheid op de dood van haar eigen dochter voor lief heeft genomen. Temeer niet nu vaststaat dat de verdachte haar dochter pas enkele dagen na het onder 1 tenlastegelegde naar de huisartsenpost heeft gebracht.
De rechtbank concludeert dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. De poging tot doodslag kan hiermee wettig en overtuigend bewezen worden.
In hulpeloze toestand brengen en laten
Na de uitoefening van het geweld heeft het nog bijna twee dagen geduurd voordat [naam baby] door een arts gezien werd. De vraag is dan ook of de verdachte en de medeverdachte in deze periode hebben geweten dat de baby medische hulp nodig had en haar die hulp bewust hebben onthouden.
Gelet op de bewezenverklaring van het eerste feit, zoals hierboven beschreven, stelt de rechtbank allereerst vast dat het de verdachte is geweest die [naam baby] heeft mishandeld. Gezien de ernst van het letsel en het geweld dat op [naam baby] moet zijn uitgeoefend, moet de verdachte direct daarna hebben geweten dat medisch ingrijpen noodzakelijk was. Hierbij wijst de rechtbank op het feit dat bij [naam baby] 30 ribbreuken zijn geconstateerd, waarvoor volgens het NFI stevige compressie op de borstkas is vereist, op de breuken aan beide bovenarmen, waarbij wordt gesteld dat hiervoor tamelijk veel krachtsinwerking is vereist en de vermelding dat de ribbreuken zichtbaar in een knikstand stonden.
Ook in de dagen erna hebben de verdachte en de medeverdachte [naam baby] in hulpeloze toestand gelaten. Uit het dossier blijkt immers dat zij en de medeverdachte in de periode tot en met 8 mei 2019 steeds bezorgd waren over de toestand van de baby zonder medische hulp in te roepen. Zo volgt uit het chatgesprek van 7 mei 2019, dat de verdachten gedurende de dag bespraken hoe het met [naam baby] ging: de medeverdachte vroeg of [naam baby] bewoog of bleef brullen, en of zij überhaupt ademde. De verdachte schreef dat zij wel ademde, maar dat zij bang was om met haar om te gaan, om het erger te maken.
’s Avonds stuurde zij, op de vraag hoe het met [naam baby] ging: “
Ik weet het zelf niet… Ze ademt de hele dag raar, zo zwaar…”
De verdachte en haar medeverdachte hadden constant het besef dat zij medische hulp moesten inschakelen en hebben dan ook meerdere keren welbewust de beslissing genomen om dit niet te doen. De situatie werd steeds zorglijker; de verdachte en medeverdachte hadden steeds meer redenen om medische hulp te zoeken, maar desondanks hebben zij dat nagelaten. Toen zij uiteindelijk naar de huisartsenpost gingen leek [naam baby] niet meer te redden. De ambulancebroeder die op de melding afkwam heeft verklaard dat hij op het eerste gezicht dacht dat het kindje was overleden. Ze was spierwit, slap en reageerde niet.
Voor iedereen die [naam baby] zag, was het bij de eerste aanblik duidelijk dat er iets heel erg mis was. Zo heeft de getuige [naam getuige], de huisarts die [naam baby] op 8 mei 2019 onderzocht, verklaard dat zij meteen zag dat [naam baby] direct naar het ziekenhuis moest. Toen zij haar oppakte voelde zij meerdere fracturen. In haar getuigenverhoor bij de rechter-commissaris merkte de getuige op dat zij bij [naam baby] alles voelde kraken:
“Het voelde inderdaad alsof alles kapot was.”.Op de vraag of de verdachte dit heeft gemerkt, zei ze zelf ook tijdens haar verhoor dat de borst van [naam baby] op een vreemde manier kraakte en ze dit dinsdag (7 mei 2019) heeft gemerkt.
Tot slot heeft het NFI geconcludeerd dat alle signalen, zoals de ademhaling, het uitwendig zichtbare letsel en de pijn van het bewegen tijdens verzorgingshandelingen, signalen zijn die zouden moeten kunnen worden opgemerkt.
Alternatief scenario
Het alternatieve scenario, zoals aangedragen door de verdediging, leunt in sterke mate op de verklaring van de verdachte dat het [naam 1] is geweest die het haar had verboden om met [naam baby] naar de dokter te gaan. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank deze verklaring ongeloofwaardig en wordt reeds op die grond terzijde geschoven.
Tussenconclusie
De verdachte heeft [naam baby] , samen met de medeverdachte, in hulpeloze toestand gebracht en gelaten door niet tijdig de noodzakelijke medische hulp in te schakelen. Dit feit kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het in hulpeloze toestand laten heeft geleid tot ernstig lichamelijk letsel. Immers, uit de rapportage van het NFI volgt dat niet kan worden geconcludeerd dat het nalaten om medische hulp in te schakelen de toestand van [naam baby] dermate heeft verergerd dat hierdoor aanvullend zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Van dit onderdeel zal de verdachte worden vrijgesproken.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, behoudens de onder 2 ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid dat het slachtoffer - doordat de verdachte en haar medeverdachte haar in een hulpeloze toestand hebben gebracht of gelaten - zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of is toegebracht.