ECLI:NL:RBROT:2022:2152

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
10/700241-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en medeplegen van in hulpeloze toestand brengen van een baby

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag op haar baby en het medeplegen van het in hulpeloze toestand brengen van haar baby. De verdachte, onder invloed van verdovende middelen, heeft haar baby ernstig mishandeld en heeft pas na enkele dagen medische hulp ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geweld heeft toegepast op haar baby, die op dat moment nog geen zes weken oud was. De verdachte heeft in verschillende verklaringen haar betrokkenheid ontkend, maar de rechtbank heeft deze ontkenningen als ongeloofwaardig beoordeeld en is uitgegaan van de eerdere bekennende verklaringen van de verdachte, die door wettig en overtuigend bewijs werden ondersteund. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de baby, gezien de ernst van het letsel en de omstandigheden waaronder het geweld is gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij is geheel toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700241-19
Datum uitspraak: 23 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. H. Plantenga, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 5 februari 2021 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort samengevat bestaat de verdenking daaruit dat de verdachte in de periode van 1 tot en met 8 mei 2019 heeft geprobeerd haar baby [naam baby] (hierna ook: [naam baby] ) te doden, dan wel - indien dat niet bewezen mocht worden - haar zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Voorts bestaat de verdenking dat de verdachte samen met haar partner [naam baby] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten door pas na enkele dagen medische zorg in te schakelen.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, met uitzondering van de onder 2 ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid dat het slachtoffer - doordat de verdachte haar in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten - zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of is toegebracht;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 900 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 557 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zich zal melden bij de reclassering, zich onder ambulante behandeling zal stellen (inclusief diagnostiek en met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en dat de verdachte zal meewerken aan middelencontrole, met dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 8 mei 2019 werd de bijna zes weken oude [naam baby] door haar ouders naar de huisartsenpost gebracht. Haar moeder (de verdachte) verklaarde aan de arts dat haar baby de dag ervoor uit haar handen gevallen was. De huisarts constateerde direct kritiek letsel bij [naam baby] , waaronder meerdere botbreuken en bloeduitstortingen in het gezicht. Zij zag ook dat [naam baby] moeizaam ademde en een lijkbleke kleur had. [naam baby] werd direct met de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis.
Vaststellen letsel
[naam baby] is in het ziekenhuis opgenomen, onderzocht en behandeld en over haar letsel is uitgebreid gerapporteerd.
Uit de verklaring van de forensisch arts van 9 mei 2019 blijkt dat een halswervel, de schedel, een bovenbeen, beide bovenarmen, meerdere ribben en een sleutelbeen gebroken waren. Ook waren de milt en longen gekneusd en was er sprake van netvliesbloedingen en bloedingen onder en buiten de harde hersenvliezen. Hiernaast waren krasverwondingen op de handen aanwezig en bevond zich rond de beide ogen een blauwpaarse verkleuring. De arts concludeerde dat de door de verdachte verklaarde toedracht “geheel niet overeenkomstig de aangetroffen letsels” was.
In een medisch-forensisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van
17 juli 2020 is nader gerapporteerd over het letsel, de oorzaak en de (vermoedelijke) toedracht hiervan. De 30 ribbreuken suggereren compressie of vervorming van de borstkas als oorzaak, bijvoorbeeld door stevig samendrukken met de handen van de borstkas. Voor botbreuken in de bovenarmen is tamelijk veel krachtsinwerking vereist, bijvoorbeeld door een harde slag of trap op de arm of het stevig vastpakken en het kind met het lichaamsgewicht aan de arm laten hangen. De schedelbreuk kan zijn ontstaan door compressie of een heftig stompende krachtsinwerking, of een combinatie daarvan. Ook de netvliesbloedingen moeten zijn ontstaan door een krachtsinwerking op het hoofd. Het huidletsel is tot slot ontstaan door een stomp botsend en/of samendrukkende krachtsinwerking, zoals drukken, knijpen, slaan of stoten.
Samengevat concludeert de deskundige dat er sprake lijkt te zijn geweest van een opvallende hoeveelheid krachtsinwerkingen met in elk geval compressie op de borstkas en trek- en draaikrachten aan de verschillende ledematen. Het is volgens de deskundige waarschijnlijker dat sprake is geweest van een niet-accidentele (dat wil zeggen een niet per ongeluk ontstane) krachtsinwerking dan van een accidentele (dat wil zeggen een wél per ongeluk ontstane) krachtsinwerking.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte en haar toenmalige partner [naam 1] (hierna: [naam 1] en/of – bij de bespreking van het tweede feit - medeverdachte) zijn meerdere keren gehoord. In eerste instantie hebben zij verklaard dat [naam baby] op dinsdag 7 mei 2019 was gevallen na het in bad doen. Ermee geconfronteerd dat dit niet mogelijk was, hebben zij verklaard dat de val op maandag 6 mei 2019 heeft plaats gevonden. In het derde verhoor, op 13 mei 2019, heeft de verdachte erkend dat het niet zo is gegaan. In dit verhoor en de twee daaropvolgende verhoren op 16 en 27 mei 2019, heeft zij onder meer verklaard dat zij op maandag 6 mei 2019 alleen thuis was met de baby. [naam 1] kwam rond 22:30 uur uit zijn werk. De verdachte had een slechte dag en dronk – naast dat zij antidepressiva innam en wiet had gerookt – acht blikken bier van een halve liter. De baby huilde erg veel. Van een deel van de avond kan zij zich weinig tot niets herinneren. Ze vermoedt dat zij de baby iets heeft aangedaan. Ze ziet enkel vlagen: dat [naam baby] in haar bedje ligt en dat zij haar slaat. Zij denkt met de open hand, want de volgende dag voelde zij pijn aan haar handpalm. [naam 1] zag bij thuiskomst dat de baby een blauw oog had en vervolgens kregen zij enorme ruzie.
Uit vrees om onmiddellijk aangehouden te worden hebben de verdachte en [naam 1] besloten niet naar de huisarts te gaan en heeft zij het verhaal van het vallen na het in bad doen verzonnen. Uiteindelijk zijn zij op woensdag 8 mei 2019 op aandringen van de moeder van de verdachte naar de huisarts gegaan.
Op 17 september 2019 is de verdachte op haar eigen verzoek nogmaals bij de politie gehoord. In dit verhoor heeft zij haar eerdere verklaringen ingetrokken. Zij verklaarde op die bewuste maandag maar twee blikken bier gedronken te hebben. De resterende blikken bier, die deels door de huisgenoot op haar verzoek zijn gekocht, heeft zij door de gootsteen gespoeld om [naam 1] boos te maken. Zij was van plan om samen met [naam baby] naar Polen te vertrekken. Toen [naam 1] ’s avonds thuiskwam, was hij ziedend omdat het bier op was. Hij mishandelde haar en [naam baby] . Ze vreesde toen voor hun leven. Zij wilde direct naar de huisarts met [naam baby] , maar [naam 1] heeft dat verhinderd. Op woensdag heeft zij hem verteld dat hij haar mocht vermoorden, maar dat zij die dag hoe dan ook naar de huisarts ging.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing is betoogd dat er een alternatief scenario mogelijk is, ingegeven door de laatste verklaring van de verdachte. Niet zij, maar [naam 1] heeft het letsel bij [naam baby] veroorzaakt. Hij heeft de verdachte vervolgens gemanipuleerd en bedreigd, waardoor zij pas twee dagen later naar de huisarts durfde te gaan. De verdediging stelt dat dit scenario niet als hoogst onwaarschijnlijk kan worden verworpen. Reden waarom vrijspraak dient te volgen.
4.3.
De beoordeling door de rechtbank
Het veroorzaken van het letsel
Gelet op de in de inleiding opgenomen vaststellingen, gaat de rechtbank ervan uit dat het letsel (opzettelijk) is toegebracht. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen is dat het de verdachte is geweest die het letsel bij [naam baby] heeft toegebracht.
Het dossier bevat, naast hetgeen in de inleiding is overwogen, onder meer chatgesprekken tussen de verdachte en [naam 1] van 6 en 7 mei 2019, een chatgesprek tussen de verdachte en haar vriendin [naam 2] van 6 mei 2019 en tapgesprekken in de dagen na 8 mei 2019 tussen onder anderen de verdachte en haar moeder. Ook zijn getuigen gehoord, waaronder de huisgenoot van de verdachte.
Uit deze dossierstukken volgt dat de verdachte op 6 mei 2019 in de middag haar eerste blik bier heeft gedronken. In haar gesprek met [naam 2] schreef zij onder meer dat de baby vanaf negen uur ’s ochtends krijste en dat zij spijt had van het krijgen van een kind en haar verhuizing naar Nederland. Later die avond schreef zij aan [naam 2] dat zij wederom een biertje aan het drinken was, en dat zij het drinken van alcohol niet meer gewend was. Haar huisgenoot [naam 3] heeft die dag twee keer op haar verzoek blikken bier gekocht. In haar gesprek met [naam 1] schreef zij om 20:45 uur dat er nog één blik over was. Ook deelde zij hem iets na 21:00 uur mee, dat het haar allemaal te veel werd en rond 22:26 uur schreef zij:
“Ik geef het op”.
Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte en [naam 1] die avond en nacht een flinke ruzie hebben gehad. [naam 1] heeft van een deel van de avond videobeelden gemaakt. Hierop is te zien dat de verdachte rond middernacht schold op [naam 1] , hem sloeg met een laken en riep dat hij het kind met hem mee moest nemen. Rond twee uur ’s nachts is onder meer te zien dat de verdachte wankelend rondliep met een mes en aan het huilen was. Verder heeft [naam 1] in deze nacht om 1:15 uur een foto gemaakt van [naam baby] waarop een blauwe plek op haar hoofd zichtbaar was. Deze foto heeft hij in de ochtend naar zijn vriend [naam 4] gezonden. Hierbij heeft hij onder meer geschreven: “
Ik zou met haar naar het ziekenhuis gaan, maar ik ben er bang voor dat ze [naam verdachte] zullen opsluiten”.
De volgende dag, 7 mei 2019, hebben de verdachte en [naam 1] hun chatgesprek vervolgd, waarin de verdachte meermaals ‘sorry’ heeft gezegd en opmerkte dat zij naar de gevangenis zou moeten gaan. [naam 1] heeft gereageerd dat zij alleen aan het kind moesten denken. Hij schreef onder meer: “
Als zij hier bovenop komt dan is zij echt dapper. Het meisje zal haar moeder voor de gevangenis behoeden”. Hierop antwoordde de verdachte: “
Sorry dat ik in je leven ben gekomen, dat ik jouw leven kapot maak. Sorry dat je mij niet meer vertrouwt, sorry voor mijn gedrag gisteren, de woorden”. [naam 1] meldde dat hem voorlopig alleen zijn dochter interesseert, dat de verdachte niet belangrijk is en dat, als [naam baby] erbovenop komt en hij de verdachte voor de gevangenis heeft behoed, ze zullen nadenken over hoe verder. In de avond heeft [naam 1] gechat met de moeder van de verdachte. Hierin schreef hij onder meer “
Oh God, ik hoop dat die vrouw het in haar kop zal prenten dat wat zij gisteren heeft gedaan, een les voor haar hele leven lang wordt” en “
De nieuwste feiten van [naam verdachte] : zij heeft aan mij bekend ons voorgelogen te hebben dat zij bij het badderen was gevallen, zij kan zich niet meer herinneren wat zij met haar heeft gedaan, oma”.
Ook heeft [naam 1] een chatgesprek gehad met zijn huisgenoot [naam 3] . Op 8 mei 2019 vroeg deze of de verdachte niet kwam. [naam 1] antwoordde hierop dat hij met de kleine naar het ziekenhuis moest “
want Joost mag het weten wat [naam verdachte] met haar heeft gedaan”. In de middag vertelde hij over de verwondingen bij [naam baby] en zei toen “
Gvd wat heeft die vrouw met haar gedaan” en “
waar had ik dat wijf voor nodig”.
In een tapgesprek met haar moeder, op 9 mei 2019, heeft de verdachte onder andere gezegd dat zij en [naam 1] een alibi zouden afstemmen en dat haar verhaal was dat zij de baby had laten vallen. Op de vraag van haar moeder wat er nu echt gebeurd was, was de reactie van de verdachte: “
Ik heb zoveel bier gedronken, ik kreeg simpelweg een black-out. Ik kan mij niets herinneren, mam, niets, ik zeg dit nu eerlijk tegen jou, met mijn hand op mijn hart.”Even later zei de verdachte dat zij zich “
als een beest[heeft]
gedragen”, dat alles simpelweg haar schuld is en dat zij de gevolgen hiervan moet dragen. Op 10 mei 2019 heeft de verdachte wederom met haar moeder gesproken, waarbij ze weer heeft gezegd dat ze de consequenties ervan moet dragen en dat ze zich voelt als een moordenaar.
Gelet op voorgaande, gaat de rechtbank uit van de gebeurtenissen zoals die beschreven zijn door de verdachte in haar derde, vierde en vijfde verhoor, nu deze lezing wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Deze bewijsmiddelen wijzen er – samengevat – op dat de verdachte in de aanloop naar het tenlastegelegde een grote hoeveelheid alcohol heeft ingenomen, in combinatie met antidepressiva en wiet. De baby huilde veel die dag en de verdachte zag het allemaal niet meer zitten. Op enig moment die avond – vermoedelijk tussen 21:00 en 22:00 uur – heeft zij een black-out gekregen en heeft zij haar huilende baby ernstig mishandeld.
Alternatief scenario
De verklaring die de verdachte op 17 september 2019 heeft afgelegd en ter zitting heeft herhaald, acht de rechtbank ongeloofwaardig en wordt reeds op die grond terzijde geschoven. Deze verklaring is immers innerlijk tegenstrijdig, strookt niet met andere bewijsmiddelen en wordt evenmin ondersteund door enig ander bewijs.
Zo heeft de verdachte bijvoorbeeld verklaard dat zij bang was voor wat [naam 1] haar en [naam baby] zou aandoen als ze geen verklaring zou afleggen die hem vrijpleitte. Zij heeft ook verklaard dat ze niet meer bij hem wilde blijven, maar naar Polen wilde vertrekken en hem op de avond dat [naam baby] werd verwond een mes in de rug heeft willen steken. Als uitgegaan zou worden van haar ontkennende verklaring, valt niet in te zien waarom de verdachte niet tijdens het eerste politieverhoor – een moment waarop ook [naam 1] zich in hechtenis bevond en [naam baby] veilig in het ziekenhuis lag – open kaart heeft gespeeld en reeds toen heeft verklaard dat [naam 1] degene was die [naam baby] had verwond. Een logische verklaring hiervoor heeft de verdachte ook ter zitting niet kunnen geven.
Daarnaast strookt de verklaring dat [naam 1] haar constant in de gaten hield en haar vertelde wat ze moest zeggen en schrijven niet met de stukken in het dossier. Zo was [naam 1] op 7 mei 2019 op zijn werk en had verdachte alle mogelijkheid om met haar moeder, vriendin, dokter of de politie te spreken en hierbij alles te zeggen of schrijven wat ze wilde. Ook kon de verdachte ter zitting geen verklaring geven voor haar hierover afgelegde en elkaar ogenschijnlijk uitsluitende verklaringen, te weten dat zij enerzijds tijdens haar verhoor bij de politie heeft verklaard dat zij [naam 1] in de veronderstelling liet dat zij niet wist wat er die avond was gebeurd en anderzijds dat hij over haar schouder meekeek op haar telefoon en haar dwong onwaarheden te zeggen en schrijven. Het is dus niet aannemelijk geworden dat er een andere verklaring is voor haar berichten en gesprekken – waarin zij onder meer schrijft en zegt schuldig te zijn, zich als een beest te hebben gedragen en zich een moordenaar te voelen – dan dat deze waarheidsgetrouw zijn geweest.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan slechts worden geconcludeerd dat de verdachte degene is geweest die op 6 mei 2019 haar dochter [naam baby] zeer ernstig heeft mishandeld. Hoewel zij er zelf geen specifieke herinnering aan heeft – behalve van het slaan en dat de baby eerst op haar rug lag en daarna op haar buik – volgt uit het NFI-rapport dat het geweld bestaan moet hebben uit onder andere compressie (druk) uitoefenen op de borst en het hoofd en het slaan en schoppen op en/of rukken aan de armen en benen.
Opzet / juridische kwalificatie feit 1
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte zich door het toebrengen van het letsel schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Daarvoor is vereist dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, al dan niet in voorwaardelijke zin.
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval de dood van [naam baby] , aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank heeft geen concrete aanwijzingen om aan te nemen dat de verdachte de bedoeling had haar dochter van het leven te beroven. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat een baby van nog geen zes weken oud fysiek zeer kwetsbaar is. Door zeer fors geweld uit te oefenen op [naam baby] heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat haar dochter dit niet zou overleven. Gelet op de conclusies van het NFI had(den de gevolgen van) het letsel – met name de bloedarmoede die was ontstaan als gevolg van interne bloedingen - fataal kunnen zijn als er niet medisch was ingegrepen. Het handelen van de verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Het enkele feit dat de verdachte in de dagen volgend op de ziekenhuisopname tijdens haar verhoor eerst heeft gevraagd hoe het met haar dochter ging, maakt niet dat zij – zoals de verdediging bepleit – op geen enkel moment bewust de mogelijkheid op de dood van haar eigen dochter voor lief heeft genomen. Temeer niet nu vaststaat dat de verdachte haar dochter pas enkele dagen na het onder 1 tenlastegelegde naar de huisartsenpost heeft gebracht.
De rechtbank concludeert dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. De poging tot doodslag kan hiermee wettig en overtuigend bewezen worden.
In hulpeloze toestand brengen en laten
Na de uitoefening van het geweld heeft het nog bijna twee dagen geduurd voordat [naam baby] door een arts gezien werd. De vraag is dan ook of de verdachte en de medeverdachte in deze periode hebben geweten dat de baby medische hulp nodig had en haar die hulp bewust hebben onthouden.
Gelet op de bewezenverklaring van het eerste feit, zoals hierboven beschreven, stelt de rechtbank allereerst vast dat het de verdachte is geweest die [naam baby] heeft mishandeld. Gezien de ernst van het letsel en het geweld dat op [naam baby] moet zijn uitgeoefend, moet de verdachte direct daarna hebben geweten dat medisch ingrijpen noodzakelijk was. Hierbij wijst de rechtbank op het feit dat bij [naam baby] 30 ribbreuken zijn geconstateerd, waarvoor volgens het NFI stevige compressie op de borstkas is vereist, op de breuken aan beide bovenarmen, waarbij wordt gesteld dat hiervoor tamelijk veel krachtsinwerking is vereist en de vermelding dat de ribbreuken zichtbaar in een knikstand stonden.
Ook in de dagen erna hebben de verdachte en de medeverdachte [naam baby] in hulpeloze toestand gelaten. Uit het dossier blijkt immers dat zij en de medeverdachte in de periode tot en met 8 mei 2019 steeds bezorgd waren over de toestand van de baby zonder medische hulp in te roepen. Zo volgt uit het chatgesprek van 7 mei 2019, dat de verdachten gedurende de dag bespraken hoe het met [naam baby] ging: de medeverdachte vroeg of [naam baby] bewoog of bleef brullen, en of zij überhaupt ademde. De verdachte schreef dat zij wel ademde, maar dat zij bang was om met haar om te gaan, om het erger te maken.
’s Avonds stuurde zij, op de vraag hoe het met [naam baby] ging: “
Ik weet het zelf niet… Ze ademt de hele dag raar, zo zwaar…”
De verdachte en haar medeverdachte hadden constant het besef dat zij medische hulp moesten inschakelen en hebben dan ook meerdere keren welbewust de beslissing genomen om dit niet te doen. De situatie werd steeds zorglijker; de verdachte en medeverdachte hadden steeds meer redenen om medische hulp te zoeken, maar desondanks hebben zij dat nagelaten. Toen zij uiteindelijk naar de huisartsenpost gingen leek [naam baby] niet meer te redden. De ambulancebroeder die op de melding afkwam heeft verklaard dat hij op het eerste gezicht dacht dat het kindje was overleden. Ze was spierwit, slap en reageerde niet.
Voor iedereen die [naam baby] zag, was het bij de eerste aanblik duidelijk dat er iets heel erg mis was. Zo heeft de getuige [naam getuige], de huisarts die [naam baby] op 8 mei 2019 onderzocht, verklaard dat zij meteen zag dat [naam baby] direct naar het ziekenhuis moest. Toen zij haar oppakte voelde zij meerdere fracturen. In haar getuigenverhoor bij de rechter-commissaris merkte de getuige op dat zij bij [naam baby] alles voelde kraken:
“Het voelde inderdaad alsof alles kapot was.”.Op de vraag of de verdachte dit heeft gemerkt, zei ze zelf ook tijdens haar verhoor dat de borst van [naam baby] op een vreemde manier kraakte en ze dit dinsdag (7 mei 2019) heeft gemerkt.
Tot slot heeft het NFI geconcludeerd dat alle signalen, zoals de ademhaling, het uitwendig zichtbare letsel en de pijn van het bewegen tijdens verzorgingshandelingen, signalen zijn die zouden moeten kunnen worden opgemerkt.
Alternatief scenario
Het alternatieve scenario, zoals aangedragen door de verdediging, leunt in sterke mate op de verklaring van de verdachte dat het [naam 1] is geweest die het haar had verboden om met [naam baby] naar de dokter te gaan. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank deze verklaring ongeloofwaardig en wordt reeds op die grond terzijde geschoven.
Tussenconclusie
De verdachte heeft [naam baby] , samen met de medeverdachte, in hulpeloze toestand gebracht en gelaten door niet tijdig de noodzakelijke medische hulp in te schakelen. Dit feit kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het in hulpeloze toestand laten heeft geleid tot ernstig lichamelijk letsel. Immers, uit de rapportage van het NFI volgt dat niet kan worden geconcludeerd dat het nalaten om medische hulp in te schakelen de toestand van [naam baby] dermate heeft verergerd dat hierdoor aanvullend zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Van dit onderdeel zal de verdachte worden vrijgesproken.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, behoudens de onder 2 ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid dat het slachtoffer - doordat de verdachte en haar medeverdachte haar in een hulpeloze toestand hebben gebracht of gelaten - zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of is toegebracht.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij, in de periode van
6mei tot en met 8 mei 2019 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam baby] (geboren op [geboortedatum baby] 2019) van het leven te beroven, met dat opzet meermalen telkens met kracht geweld heeft toegepast op het lichaam van die [naam baby] , te weten:
- compressie uitoefenen op en/of stevig samendrukken van de borstkas en/of rukken aan (een) arm(en) en/of (een) be(e)n(en) en/of
- stompen/slaan en/of trappen/schoppen op en/of tegen (een) arm(en) en/of (een) be(e)n(en) en/of de romp en/of
- stevig omvatten van (een) arm(en) en/of (een) be(e)n(en) en daarbij die [naam baby] aan
eigen lichaamsgewicht laten hangen en/of
- compressie uitoefenen op en/of stompen/slaan op en/of tegen de schedel, althans het hoofd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij, in de periode van 6 mei 2019 tot en met 8 mei 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [naam baby] (geboren op [geboortedatum baby] 2019), tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij (als haar ouder) krachtens wet verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, terwijl die [naam baby] ongeveer zes weken oud was en aldus geheel hulpbehoevend en afhankelijk, hebbende verdachte en/of
haarmededader opzettelijk die [naam baby] niet (tijdig) naar een dokter of een ziekenhuis gebracht en geen adequate maatregel(en) genomen en die [naam baby] in een situatie gebracht en gelaten waarin haar pijn werd aangedaan en een situatie die voor haar gezondheid en haar welbevinden gevaarlijk en schadelijk was, terwijl verdachte en/of
haarmededader wisten dat die [naam baby] (ernstig) letsel had opgelopen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..poging tot doodslag;

2.
medeplegen van opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
28 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psychiater [naam 5] , klinisch psycholoog [naam 6] en forensisch milieuonderzoeker
[naam 7] hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 februari 2020. Kort weergegeven zijn hun conclusies als volgt.
Bij de verdachte is sprake van een ongespecificeerde stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis en kan een aanpassingsstoornis en/of stemmingsstoornis niet worden uitgesloten. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 hebben de onderzoekers geen gedegen delictanalyse uit kunnen voeren en hebben zij zich onthouden van een advies omtrent de toerekening van dat feit aan de verdachte. Als feit 1 echter bewezen wordt verklaard kan volgens de onderzoekers worden verondersteld dat betrokkene zich waarschijnlijk bewust was van de (mogelijke) ernst van de verwondingen van [naam baby] . Klaarblijkelijk heeft zij ervoor gekozen om - mogelijk uit angst om uit de ouderlijke macht te worden ontzet - niet direct adequate hulp in te schakelen. Naar alle waarschijnlijkheid waren de benevelende effecten van de alcohol de volgende dag uitgewerkt; een (directe) doorwerking op de besluitvorming vanuit middelengebruik wordt dan ook niet verondersteld. Bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd feit 2 aan betrokkene toe te rekenen.
Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Inforsa) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 maart 2022. Dit rapport houdt kort weergegeven het volgende in.
Naast de conclusies en de diagnostiek in de triple rapportage zijn er slechts aanwijzingen voor- en vermoedens van inadequate coping vaardigheden, een psychische kwetsbaarheid en beperkte weerbaarheid. Ook wordt er in de triple rapportage gesproken van overbelasting na een ‘life event’, zijnde de geboorte van haar dochtertje destijds. Reclassering Inforsa is derhalve van mening dat er alsnog nader diagnostisch onderzoek moet plaatsvinden, indien mogelijk binnen het thans lopende ambulante behandeltraject.
Ter terechtzitting heeft [naam 8] , toezichthouder bij de reclassering, een toelichting gegeven op dit rapport en op het schorsingstoezicht van de verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op deze toelichting.
7.3.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op haar pasgeboren baby. Zij heeft [naam baby] – destijds nog geen zes weken oud – zeer ernstig mishandeld tot het punt dat er een gerede kans was dat [naam baby] zou komen te overlijden. De aard, ernst en omvang van het aan [naam baby] toegebrachte letsel is minst genomen schokkend te noemen. Haar voogd noemt het in de slachtofferverklaring “kindermishandeling in de overtreffende trap”. Vervolgens heeft de verdachte, samen met de medeverdachte, [naam baby] bijna twee dagen lang in die hulpeloze staat achtergelaten zonder de noodzakelijke medische hulp in te schakelen. Toen de verdachte en haar partner eenmaal besloten naar de huisarts te gaan, was de situatie zodanig levensbedreigend dat het ambulancepersoneel dacht dat de baby was overleden.
[naam baby] is voor het leven getekend. Het is niet voor te stellen wat zij in haar jonge leventje tijdens het geweld, de dagen daarna en gedurende de ziekenhuisopname van meer dan een maand, moet hebben doorgemaakt. Zij is er wonder boven wonder lichamelijk bovenop gekomen, maar de uiteindelijke psychische gevolgen zijn nog niet te overzien. Uit de informatie van de voogd volgt dat [naam baby] is gediagnosticeerd met PTSS, negen maanden lang sondevoeding heeft gekregen omdat haar mond en gezicht een traumagebied waren en dat zij vanaf haar achtste maand reeds EMDR-therapie heeft moeten ondergaan omdat ze niet wilde eten en omdat zij haar benen niet op de grond durfde te zetten om te gaan staan. Ook nu zij inmiddels drie jaar is, vertoont zij (psychische) problemen. Zij drinkt niet. Dit moet met een lepeltje worden toegediend. Ook praat zij nog niet en zij laat zich niet of nauwelijks troosten door haar pleegouders. De voogd van [naam baby] heeft in het kader van de uitoefening van het spreekrecht op indrukwekkende wijze verwoord wat de impact is van het bewezenverklaarde op [naam baby] : “
is in een vreselijk onveilige situatie gebracht én gehouden door haar ouders, de twee mensen die haar juist veiligheid moesten bieden. Een meisje van 6 weken oud, volledig afhankelijk van haar ouders op wie ze zou moeten kunnen vertrouwen. [naam baby] heeft twee dagen thuis gelegen met al het letsel. In die dagen moet haar luier ook zijn verschoond, terwijl haar bekken, benen en ribben gebroken waren. Wat een helse pijn moet ze toen hebben gehad. De onveiligheid die haar ouders hebben gecreëerd, mede door niet direct naar de dokter te gaan, is ongekend.
(…) Zij heeft in een zeer onveilige situatie verkeerd, waardoor deze gevoelens van onveiligheid en angsten tot op heden nog steeds zichtbaar zijn in haar dagelijks leven.”
Nadat [naam baby] was opgenomen in het ziekenhuis heeft de verdachte in eerste instantie gelogen over het ontstaan van het letsel, uit angst voor de mogelijke (strafrechtelijke) gevolgen. Hierbij heeft ze ervoor gekozen om zichzelf te beschermen, terwijl het van levensbelang had kunnen zijn om de artsen te laten weten wat zich daadwerkelijk had afgespeeld. Na een aantal weken heeft zij bekend wat er is gebeurd, om deze verklaring later weer in te trekken en de schuld volledig bij de medeverdachte neer te leggen. Ter terechtzitting is de verdachte bij die verklaring gebleven. De rechtbank is er van overtuigd geraakt dat de verdachte deze latere verklaring slechts heeft afgelegd om de schuld van zich af te schuiven en op die manier aan veroordeling te ontkomen. Hiermee heeft zij niet alleen zichzelf trachten te beschermen, maar heeft zij ook geprobeerd de medeverdachte strafrechtelijk voor haar daden op te laten draaien. De verdachte heeft daarmee blijk gegeven van een opportunistische en manipulatieve houding. Van enig zelfinzicht of moreel besef ten aanzien van het bewezenverklaarde is de rechtbank niet gebleken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straf
Gezien de ernst van de feiten, de zeer ernstige gevolgen voor het slachtoffer en de houding van de verdachte, acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend.
De officier van justitie heeft met haar eis tot uiting gebracht dat - wat het Openbaar Ministerie betreft - de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. Dit omdat zij gedurende haar schorsing – bijna twee jaar lang – goed heeft meegewerkt met de reclassering, en rekening houdend met haar beperkte copingvaardigheden en kwetsbare persoonlijkheid. Wel is volgens de officier van justitie een lange proeftijd op zijn plaats.
De rechtbank gaat hier niet in mee.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Hierbij zij opgemerkt dat een zaak als deze zich moeilijk laat vergelijken met andere zaken, gelet op het buitensporige geweld dat is uitgeoefend op [naam baby] . De ernst van het misdrijf wordt mede bepaald door de combinatie van het toegebrachte geweld en het nalaten van de verdachte om onverwijld medische hulp in te schakelen, zulks met de kennelijke bedoeling om aan de strafrechtelijke gevolgen van haar handelen te ontkomen.
De verdachte heeft tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis weliswaar meegewerkt aan de meldplicht en middelencontrole, maar zij stond niet open voor diagnostiek of het volgen van een behandeling. Zij wenste slechts hulp bij de verwerking van het verlies van haar dochter (die bij een pleeggezin verbleef en daar nog steeds verblijft) en later bij de stress die haar strafzaak met zich bracht. De verdachte toont geen zelfinzicht, legt de schuld volledig buiten zichzelf en neemt geen verantwoordelijkheid. In plaats daarvan wijst zij de medeverdachte als dader aan en plaatst zij zichzelf in een slachtofferrol. Zij heeft enkel oog voor haar eigen belangen.
Gelet hierop acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel niet opportuun en zal een straf worden opgelegd die fors boven de eis van de officier van justitie uitgaat.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is op 11 mei 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn aangevangen.
Tussen 11 mei 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim twee jaar en tien maanden. Nu, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim tien maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 42 maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van 38 maanden opleggen.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij hebben [naam benadeelde 1] (voogd) en [naam benadeelde 2] (bijzondere curator) zich namens het slachtoffer [naam baby] in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, met inbegrip van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om, in geval van toewijzing, rekening te houden met de draagkracht van de verdachte en daarom de vordering niet hoofdelijk met de medeverdachte toe te wijzen, maar ieder voor de helft.
8.3.
Beoordeling
Vast staat dat aan het slachtoffer door de bewezenverklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden begroot op
€ 15.000,-. De vordering zal geheel worden toegewezen. De draagkracht van de verdachte speelt bij de bepaling van de hoogte van het schadebedrag geen rol (vgl. Hoge Raad, 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793), zodat het op basis daarvan gevoerde verweer wordt verworpen.
Nu de verdachte een van de strafbare feiten (het tweede feit), ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij voor betaling van deze schadevergoeding ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 mei 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 15.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 255 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 38 (achtendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met haar mededader, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam baby] (geboren op [geboortedatum baby] 2019), te betalen een bedrag van
€ 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam baby] (geboren op [geboortedatum baby] 2019) te betalen
€ 15.000,-(
hoofdsom, zegge:
vijftienduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
110 (honderdtien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door haar mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. F.H. Frerichs en C.J. Voogel-van Buuren, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffiers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij, in of omstreeks de periode van 01 mei tot en met 08 mei 2019 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam baby] (geboren op [geboortedatum baby] 2019) van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) (telkens met kracht) geweld heeft toegepast op het lichaam van die [naam baby] , te weten:
- compressie uitoefenen op en/of stevig samendrukken van de borstkas en/of rukken aan (een) arm(en) en/of (een) be(e)n(en) en/of
- stompen/slaan en/of trappen/schoppen op en/of tegen (een) arm(en) en/of (een) be(e)n(en) en/of de romp en/of
- stevig omvatten van (een) arm(en) en/of (een) be(e)n(en) en daarbij die [naam baby] aan
eigen lichaamsgewicht laten hangen en/of
- compressie uitoefenen op en/of stompen/slaan op en/of tegen de schedel, althans het hoofd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, in of omstreeks de periode van 01 mei tot en met 08 mei 2019 te Rotterdam, aan [naam baby] (geboren op [geboortedatum baby] 2019) zwaar lichamelijk letsel, te weten (een combinatie van) (een) schedelbreuk(en) en/of (een) bloeduitstorting(en) bij de hersenvliezen en/of (een) netvliesbloeding(en) en/of (een) ribbreuk(en) en/of (een) armbreuk(en) en/of (een) beenbreuk(en) en/of (een) sleutelbeenbreuk(en) en/of kneuzingen van longen en/of milt heeft toegebracht door met dat opzet (meermalen) (telkens met kracht) geweld toe te passen op het lichaam van die [naam baby] , te weten:
- compressie uitoefenen op en/of stevig samendrukken van de borstkas en/of rukken aan (een) arm(en) en/of (een) be(e)n(en) en/of
- stompen/slaan en/of trappen/schoppen op en/of tegen (een) arm(en) en/of (een) be(e)n(en) en/of de romp en/of
- stevig omvatten van (een) arm(en) en/of (een) be(e)n(en) en daarbij die [naam baby] aan
eigen lichaamsgewicht laten hangen en/of
- compressie uitoefenen op en/of stompen/slaan op en/of tegen de schedel, althans het hoofd;
2.
zij, in of omstreeks de periode van 06 mei 2019 tot en met 08 mei 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [naam baby] (geboren op [geboortedatum baby] 2019), tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij (als haar ouder) krachtens wet verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft/hebben gebracht en/of gelaten, terwijl die [naam baby] ongeveer zes weken oud was en aldus geheel hulpbehoevend en/of afhankelijk, hebbende verdachte en/of zijn mededader opzettelijk die [naam baby] niet (tijdig) naar een dokter en/of een ziekenhuis gebracht en/of geen adequate maatregel(en) genomen en/of die [naam baby] in een situatie gebracht en/of gelaten waarin haar pijn werd aangedaan en/of letsel werd toegebracht en/of een situatie die voor haar gezondheid en/of haar welbevinden gevaarlijk en/of schadelijk was, terwijl er aanwijzingen waren en/of verdachte en/of zijn mededader wist(en) en/of had(den) moeten vermoeden dat die [naam baby] (ernstig) letsel had opgelopen, waardoor die [naam baby] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of is toegebracht, te weten: (verergering van en/of voortduren van) bloedverlies uit botbreuken leidend tot bloedarmoede en/of bewustzijnsverlies en/of ademhalingsproblemen.