De beoordeling
5. Ten aanzien van de vordering onder I wordt als volgt overwogen.
Voorafgaand aan de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de afgifte van een gedeelte van de goederen. [gedaagde] heeft de volgende goederen aan [eiser] afgegeven en [eiser] heeft zijn eis op deze punten verminderd:
- Verrekijker
- Altrex huishoudtrap
- Plantenklimrek
- Rolplateau diepvriezer tafelmodel
[eiser] heeft ter zitting zijn vordering voor wat betreft het zwarte kunststof ladekastje ingetrokken.
Partijen hebben op dit punt van de vordering dus slechts nog een geschil over de drie kunststof rolcontainers. Daarover heeft [eiser] aangevoerd dat hij er drie heeft meegenomen uit zijn oude appartement en dat [gedaagde] twee precies dezelfde had. [gedaagde] heeft aangevoerd dat ze alle vijf van haar zijn en dat ze altijd al onder haar bed hebben gestaan. Gelet op de betwisting van [gedaagde] op dit punt had het op de weg van [eiser] gelegen om aan te tonen, bijvoorbeeld door middel van een aankoopbewijs, dat de drie rolcontainers van hem waren. Dat heeft hij niet gedaan. Nu niet kan worden vastgesteld dat de drie rolcontainers van [eiser] zijn, zal de vordering op dit punt worden afgewezen.
6. [eiser] heeft in randnummer 14j van de dagvaarding nog een kast Pax Grimo genoemd, maar nu hij deze niet heeft opgenomen in zijn (gewijzigde) eis, zal hierover niet worden beslist.
7. Ten aanzien van de vordering onder II wordt als volgt overwogen.
[eiser] heeft ter zitting de vordering voor zover het de set chopsticks betreft ingetrokken.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij niet (meer) beschikt over de koppelingsband en de HP laptop met laptoptas. Zij kan dan ook niet worden veroordeeld tot afgifte daarvan. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat deze goederen van [eiser] zijn, zodat de subsidiaire vordering van [eiser] tot het afgeven van een verklaring van recht op dit punt zal worden toegewezen.
8. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de Dyson Cooltower (vordering onder IV) in die zin dat [gedaagde] deze behoudt en daarvoor een bedrag van € 200,-- aan [eiser] heeft voldaan. Ook op dit punt zal de vordering worden afgewezen.
9. [eiser] heeft ter zitting gesteld dat [gedaagde] het bedrag van € 333,50 (vordering onder VI) inmiddels aan [eiser] heeft voldaan, zodat de vordering op dit punt zal worden afgewezen.
10. Vervolgens komt de vordering onder III aan de orde. [eiser] meent dat [gedaagde] de juridische kosten en verhuiskosten moet betalen die hij heeft moeten maken in verband met de afgifte van zijn eigendommen.
[eiser] grondt zijn vordering op artikel 6:96 lid 2 sub c BW, dat ziet op redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Niet vastgesteld kan worden dat deze kosten in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs zijn gemaakt, zodat dit gedeelte van de vordering alleen daarom al zal worden afgewezen.
Partijen hebben een geschil gekregen en hebben beiden juridische bijstand ingeschakeld. De kosten daarvan komen voor hun eigen rekening, mede gelet op hun relatie als ex-partners.
Niet ingezien wordt op welke grond [gedaagde] de verhuiskosten van [eiser] zou moeten betalen. Dat door toedoen van [gedaagde] hogere kosten zijn gemaakt dan had gehoeven, is door [gedaagde] betwist en ook overigens niet gebleken. Ook dit gedeelte van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
11. Ten aanzien van de vordering onder V wordt als volgt overwogen.
[eiser] heeft gesteld dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat de door hem gedane investeringen in het appartement zouden worden verrekend doordat hij 50% eigenaar zou worden. Vast staat dat [eiser] de kosten van de verbouwing heeft voldaan en ook vast staat dat [eiser] geen (gedeeltelijk) eigenaar is geworden van het appartement. [gedaagde] heeft betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt. [eiser] heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij een schriftelijk voorstel heeft gedaan met een uitgebreide berekening. [gedaagde] heeft daarover aangevoerd dat zij dat voorstel van [eiser] heeft ontvangen, maar niet heeft geaccepteerd. Gelet op de betwisting door [gedaagde] wordt [eiser] in de gelegenheid gesteld de door hem gestelde afspraak te bewijzen.
12. Volgens [eiser] is [gedaagde] ongerechtvaardigd verrijkt, omdat zij de investeringen niet heeft voldaan terwijl de baten bij haar zijn gebleven.
Van een ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] kan sprake zijn indien de uitgaven ten behoeve van de verbouwing, ook als die verbouwing niet tot een waardestijging van het appartement heeft geleid, voor rekening van [eiser] zijn gekomen en [gedaagde] zich die uitgaven aldus heeft bespaard (HR 5 september 2008, LJN BD4745, NJ 2008/481).
Voor het oordeel dat [gedaagde] zich de kosten van de verbouwing heeft bespaard en aldus is verrijkt, is nodig dat, als [eiser] die kosten niet voor zijn rekening had genomen, [gedaagde] die kosten zelf zou hebben gemaakt of verplicht was te maken (HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707, NJ 2019/248). In het onderhavige geval staat als onweersproken gesteld vast dat [gedaagde] zelf niet de financiële middelen had voor de verbouwing. Het is dan ook niet aannemelijk dat zij de kosten daarvan zelf zou hebben gemaakt. Niet gesteld of gebleken is dat sprake was van enige noodzaak om tot verbouwing over te gaan.
Er kan niet op de enkele grond dat [eiser] de kosten van de verbouwing voor zijn rekening heeft genomen geconcludeerd worden dat [gedaagde] zich de kosten daarvan heeft bespaard en dat zij aldus is verrijkt.
13. [eiser] heeft voorts gesteld dat [gedaagde] is verrijkt omdat het appartement in waarde is gestegen door de verbouwing. [gedaagde] heeft dat betwist; zij voert aan dat een eventuele waardestijging het gevolg is van marktwerking en niet van de verbouwing.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] is verrijkt indien en voor zover het appartement inderdaad in waarde is gestegen als gevolg van de door [eiser] bekostigde verbouwing.
Van belang is dus óf het appartement in waarde is gestegen door de verbouwing en zo ja, hoeveel. Ter zitting heeft [eiser] een kopie overgelegd van een verkoopadvies van Blijdorp Makelaardij (hierna: Blijdorp) zoals dat in opdracht van [gedaagde] is opgemaakt voorafgaand aan de verbouwing. Daarin is een reële marktwaarde opgenomen van € 370.000,-- tot
€ 385.000,--. Daarbij heeft Blijdorp het volgende vermeld:
‘conform verbouwingsplannen opgegeven door eigenaar, volgende werkzaamheden: nieuwe luxe keuken, deel van de badkamer vernieuwen, voorzien van strak renovliesbehang en de gehele vloer van PVC’.
In deze waardebepaling lijkt aldus te worden uitgegaan van een prijs ná de verbouwing. Van belang is te weten wat de waarde bedroeg vóór de verbouwing, zonder dat de marktwerking daarin is betrokken.
[eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld zijn stelling te bewijzen dat het appartement in waarde is gestegen door de verbouwing en wel door overlegging van een waardebepaling waaruit de waarde van het appartement blijkt van voor en na de verbouwing en waarin de marktwerking niet is betrokken. Het lijkt praktisch daartoe Blijdorp aan te zoeken, waarbij ook kan worden geverifieerd of de voornoemde reële marktwaarde van € 370.000,-- tot
€ 385.000,-- inderdaad geldt als waarde ná de verbouwing. Voor zover een waardebepaling niet aan [eiser] wordt verstrekt omdat hij geen eigenaar van het appartement is, wordt [gedaagde] opgedragen haar medewerking te verlenen in die zin dat zij de opdracht daartoe verstrekt. De kosten dienen in beide gevallen door [eiser] te worden voorgeschoten.
14. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] is verrijkt omdat sprake is van een verhoogd woongenot heeft hij onvoldoende onderbouwd. Dat [gedaagde] op grond daarvan gehouden zou zijn enige vergoeding aan [eiser] te betalen, is niet gebleken. Bovendien heeft [gedaagde] betwist dat haar woongenot is verhoogd.
15. Voor zover geen sprake zou zijn van een waardestijging en dus ook niet van een (ongerechtvaardigde) verrijking van [gedaagde] , wordt ten aanzien van de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen nog als volgt overwogen.
16. De subsidiaire stelling van [eiser] dat sprake zou zijn van onverschuldigde betaling heeft hij onvoldoende onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
17. [eiser] stelt voorts dat hij recht heeft op een vergoeding op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Daartoe voert hij aan dat het appartement in waarde is gestegen, dat het woongenot van [gedaagde] is verhoogd en dat de beëindiging van de relatie een onvoorziene omstandigheid betreft. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit geen omstandigheden die moeten leiden tot een vergoeding door [gedaagde] aan [eiser] op grond van de redelijkheid en billijkheid, zodat ook hieraan voorbij zal worden gegaan.
18. [eiser] heeft tenslotte, meer subsidiair, afgifte gevorderd van door hem betaalde goederen die volgens hem eenvoudig uit het appartement kunnen worden verwijderd. Het gaat om de kookplaat en afzuigkap en om gordijnen, vitrage en een lamellenhordeur. [gedaagde] heeft daartegen verweer gevoerd en aangevoerd dat deze zaken onlosmakelijk met de woning zijn verbonden. Voorts heeft zij aangevoerd dat de gordijnen en vitrage op maat zijn gemaakt.
[gedaagde] heeft haar verweer onvoldoende onderbouwd. Deze goederen zijn zonder al te veel moeite te demonteren en het al dan niet op maat gemaakt zijn maakt daarbij geen verschil.
19. Samenvattend geldt dat:
- een verklaring voor recht zal worden gegeven dat de koppelingsband en de HP laptop met laptoptas, partijen welbekend, eigendom van [eiser] zijn;
- voor het overige de vorderingen onder I, II, III, IV en VI (bij eindvonnis) – voor zover niet ingetrokken of verminderd – zullen worden afgewezen;
- [eiser] wordt toegelaten te bewijzen dat:
o hij met [gedaagde] de afspraak heeft gemaakt dat de door hem betaalde kosten van de verbouwing zouden worden verrekend als hij (50%) eigenaar van het appartement zou worden;
o het appartement in waarde is gestegen door de verbouwing en zo ja, wat die waardestijging is.
20. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.