8.2.De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, nu het (primair) aan verweerder is om te onderzoeken en beoordelen of eiseres vrijgesteld dient te worden van het vereiste van maatschappelijke regiobinding en voldoet aan een voorrangsgrond. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop deze moeten worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een nieuw voor eiseres ongunstig besluit, niet valt in te zien dat eiseres op die manier eerder uitsluitsel krijgt in haar zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, binnen een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak (meer specifiek overwegingen 4.4, 5.3. en 8.1.), een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, binnen voormelde termijn. Voor zover verweerder in dat nieuw te nemen besluit wederom zou komen tot het oordeel dat eiseres niet op grond van hoofdstuk 2 van de Verordening in aanmerking komt voor een voorrangsverklaring, dient hij vervolgens opnieuw te beoordelen of eiseres op grond van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.1. van de Verordening in aanmerking komt voor een voorrangsverklaring. Volledigheidshalve wijst de rechtbank erop dat verweerder in het nieuw te nemen besluit op bezwaar een ‘ex nunc-beoordeling’ moet verrichten. Dit is met name relevant voor de (eventuele) beoordeling of eiseres met toepassing van de hardheidsclausule in aanmerking komt voor een voorrangsverklaring, nu de rechtbank uit (overweging 5.2., derde zin, en verder, van) de uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2021 afleidt dat de voorzieningenrechter en daarmee dus verweerder – gezien de volledige overname van deze uitspraak in het bestreden besluit – de duur van de destijds bestaande “zeer moeilijke” woonsituatie van eiseres, en met name de omstandigheid dat eiseres als gevolg hiervan haar kinderen nauwelijks kan zien, relevant heeft geacht voor de beoordeling of eiseres met toepassing van de hardheidsclausule een voorrangsverklaring moet krijgen. De rechtbank merkt op dat de woonsituatie van eiseres sindsdien niet of nauwelijks is veranderd en dat het contact van eiseres met haar kinderen sindsdien zeer beperkt is gebleven, terwijl uit de overgelegde brief van Veilig Thuis van 18 februari 2021 – waarvan het in de rede ligt dat die door verweerder in zijn nieuw te nemen besluit wordt betrokken – volgt dat de kinderen een sterke band met hun moeder hebben en een goede omgang met beide ouders nodig hebben.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).