5.2.1.De rechtbank stelt - evenals de StAB in haar advies - vast dat bij de tekst in subparagraaf 2.1 d van het Binnenstadsplan een afbeelding is opgenomen met de tekst “Hoogbouwzone”. Op deze kaart van het centrum van Rotterdam zijn met de kleuren rood en geel zones aangegeven. De kleuren zijn niet nader geduid. Gezien de tekst lijkt de rode kleur te duiden op de hoogbouw die bedoeld is voor kantoren en de gele kleur op de hoogbouw bedoeld voor wonen. Uit latere stukken blijkt echter dat alleen de rode kleur op de hoogbouwzone duidt (zie o.a. het Binnenstadsplan 2000-2010, waar op kaart 1 “Hoogbouwbeleid 1993-2000’ de hoogbouwzone is aangeduid).
Tussen partijen is niet in geschil dat het plangebied buiten de op de afbeelding aangeduide
hoogbouwzone ligt. Net als de StAB merkt de rechtbank op dat de tekst op zichzelf geen duidelijke afbakening vormt van de genoemde hoogbouwzone. Ter verduidelijking zal een lezer dan afgaan op de begrenzing zoals aangegeven op de afbeelding. Bij gebrek aan een duidelijke begrenzing van de hoogbouwzone kan dan niet worden gesproken over een concreet beleidsvoornemen. Uit de rechtspraak blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet tot in detail behoeft te zijn uitgewerkt, maar meer belang wordt gehecht aan de aanduiding van de locatie. De rechtbank kan [naam eiseres] volgen in haar standpunt dat het Binnenstadsplan voldoende kenbaar was, maar dat neemt niet weg dat de begrenzing van de zone essentieel is. De passage “Zalmhaven e.o.” in het Binnenstadsplan verschaft onvoldoende duidelijkheid over een mogelijk te verwachten hoogbouwlocatie. Dat er in het Binnenstadsplan feitelijk geen koppeling is gemaakt tussen de tekst en het kaartje neemt niet weg dat een redelijk handelend koper na lezing van de tekst, die geen duidelijke afbakening van de genoemde hoogbouwzone geeft, dan ter verduidelijking zal afgaan op de begrenzing zoals aangegeven op de verbeelding. Nu daarbij van een duidelijke begrenzing van de hoogbouwzone geen sprake is, kan er dus niet worden gesproken over een concreet beleidsvoornemen op grond waarvan kopers konden weten dat de planologische situatie in ongunstige zin kon wijzigen.
De verwijzing van [naam eiseres] in haar reactie op het StAB-advies naar de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2150, in de bestemmingsplanprocedure inzake dezelfde ontwikkeling ten aanzien van de in die procedure centraal staande Hoogbouwvisie 2011, kan haar evenmin baten. Dat de Afdeling daarbij oordeelt dat de tekst leidend is in het geval aan een in het beleidsdocument opgenomen afbeelding geen beleid is gekoppeld, betekent niet dat dit eveneens geldt voor het onderhavige geschil, waarin niet de Hoogbouwvisie 2011 maar het Binnenstadsplan centraal staat. Naast dat in het kader van een bestemmingsplanprocedure een ander toetsingskader geldt, is er in de Afdelingsuitspraak bovendien sprake van een afbeelding in een ander hoofdstuk. In dit geval staat de afbeelding niet voor niets onder de tekst in het Binnenstadsplan. Dat een redelijk denkend en handelend koper er volgens [naam eiseres] bij het interpreteren van de afbeelding van uit had moeten gaan dat de met rood aangegeven hoogbouwzones mogelijk kunnen resulteren in een groter of kleiner gebied, dan wel dat rekening moet worden gehouden met een ongunstige wijzing van het desbetreffende gebied, acht de rechtbank in strijd met het uitgangspunt in de rechtspraak dat beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden.
5.2.2.De vraag is vervolgens op welk moment er wel sprake is van een concreet beleidsvoornemen.
Als hoofdstuk 10 van het Binnenstadsplan is het “Meerjarenprogramma binnenstad”
opgenomen, met in paragraaf 10.2 de sectorale projecten. Zowel bij de “zekere projecten” als bij de “studie projecten” is de Zalmhaven genoemd, voor 290, 157 en 80 woningen. Uit
navraag bij de gemeente door de StAB bleken dit projecten te zijn buiten het relevante plangebied.
In het Binnenstadsplan 2000-2010 is de hoogbouwzone uit de jaren 1993-2000 duidelijk aangegeven. Op kaart 2 is het “Hoogbouwbeleid 2000-2010” inzichtelijk gemaakt. Het plangebied is daarbij gearceerd aangeduid, hetgeen staat voor ”In bestemmingsplannen uit te werken overgangsgebied”. Ten oosten is de hoogbouwzone in rood aangegeven, hetgeen staat voor een maximale hoogte van 150 meter. Uit de tekst blijkt dat het hoogbouwbeleid geldt voor gebouwen hoger dan 70 meter. Op basis van de tekst zou het plangebied nader onderzocht moeten worden om te bepalen op welke wijze dit kon fungeren als overgangsgebied naar de hoogbouwzone (derhalve vanaf 70 meter tot 150 meter). Deze nota is bekend gemaakt op 23 augustus 2000.
Op 14 mei 2008 heeft de burgemeester van Rotterdam bekend gemaakt dat het college
voornemens was vrijstelling te verlenen voor het oorspronkelijke bouwplan van de
projectontwikkelaar. Dat bouwplan bestond toen uit een woontoren van 188 meter (met een spits tot 213 meter) met ten westen een appartementencomplex met hoogten van 31,5 tot 61,5 meter en ten oosten een kantoorgebouw van 55 meter. Op 22 februari 2011 is de vrijstelling, na aanpassing van het bouwplan, verleend.
In de Hoogbouwvisies van 2010 en 2011 is het project expliciet genoemd. In het bestemmingsplan “Scheepvaartkwartier” van juli 2013 is het project niet opgenomen, omdat inmiddels het vrijstellingsbesluit was ingetrokken, aangezien de benodigde stukken niet tijdig waren ingediend. Dit was echter reden voor de Afdeling om bij uitspraak van 3 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3276) aan dit deel van het plangebied goedkeuring te onthouden. De Afdeling overwoog dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Scheepvaartkwartier” sprake was van een voldoende concreet voornemen van [naam eiseres] om ter plaatse hoogbouw te realiseren. Op grond van het voorgaande is de rechtbank – evenals de StAB in haar advies - van oordeel dat vanaf de bekendmaking van het voornemen om mee te werken aan de vrijstelling voor dit bouwplan op 14 mei 2008 voorzienbaar was dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin kon dan wel zou wijzigen. Weliswaar was al sinds de bekendmaking van de Hoogbouwvisie 2000-2010 op 23 augustus 2000 bekend dat het plangebied was gelegen in een overgangszone voor de hoogbouwzone, maar dit betrof twee onderzoeksgebieden waar eventueel hoogbouw vanaf 70 meter tot 150 meter kon komen, met daarnaast een gebied waar daarmee op verschillende manieren rekening kon worden gehouden. Dit is een te vroeg stadium om van voorzienbaarheid in de zin van een concreet beleidsvoornemen te kunnen spreken.
In zijn reactie op het advies van de StAB heeft verweerder aangegeven zich, in afwijking van JvO, te kunnen vinden in de stelling, dat vanaf de bekendmaking van het voornemen om mee te werken aan de vrijstelling voor dit bouwplan op 14 mei 2008 voorzienbaar was dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin kon dan wel zou wijzigen. Namens [naam eiser] is op dit punt schriftelijk noch mondeling (ter zitting) gereageerd op het advies van de StAB.
5.2.3.De rechtbank overweegt dat, nu het relevante investeringsmoment van [naam eiser] het moment van aankoop op 10 februari 2009 was, [naam eiseres] gevolgd kan worden in haar stelling dat van een volledige voorzienbaarheid ten tijde van de aankoop sprake is. Immers, vanaf de bekendmaking van het voornemen om mee te werken aan de vrijstelling voor het project op 14 mei 2008 was het voorzienbaar dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin kon, dan wel zou wijzigen. Dat betekent dat het aspect van voorzienbaarheid (actieve risicoaanvaarding) eraan in de weg staat dat aan [naam eiser] een tegemoetkoming in planschade wordt toegekend. Verweerder heeft dit ten onrechte niet onderkend.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van [naam eiseres] gegrond is. De rechtbank zal het ter zake van [naam eiseres] genomen bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en zal het primaire besluit herroepen en de aanvraag van [naam eiser] afwijzen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan [naam eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De reden is dat deze zaak er één is van tien samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en in een van de andere zaken een proceskostenvergoeding is toegekend.
Zaak ROT 19/4380 [naam eiser]
9. De rechtbank overweegt dat uit rechtsoverweging 6 van deze uitspraak volgt dat het primaire besluit als gevolg van het beroep van [naam eiseres] wordt herroepen en dat de aanvraag van [naam eiser] om aan hem een tegemoetkoming in planschade toe te kennen wordt afgewezen. De rechtbank komt als gevolg daarvan niet toe aan de bespreking van de beroepsgronden van [naam eiser] , gericht tegen de diverse schadefactoren, de taxatie en het nmr. Wel dient ook het aan [naam eiser] gerichte bestreden besluit wegens de overwegingen ter zake van de voorzienbaarheid te worden vernietigd.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, nu de wijziging van het primaire en het bestreden besluit ten nadele van [naam eiser] het gevolg is van het beroep van [naam eiseres] , het verbod van reformatio in peius niet van toepassing is. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3950. 10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De reden is dat deze zaak er één is van veertien samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en in een van de andere zaken een proceskostenvergoeding is toegekend.
Tot slot komen de kosten die zijn opgevoerd voor het inschakelen van deskundige [naam 7] niet voor vergoeding in aanmerking, nu het inroepen van die deskundige niet heeft bijgedragen aan de vernietiging van het onderhavige bestreden besluit.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan [naam eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.