ECLI:NL:RBROT:2022:1748

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/1554 en ROT 21/4684
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor beroepsgoederenvervoer wegens verdenking van hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. Eiser had de VOG aangevraagd in verband met zijn werkzaamheden in het beroepsgoederenvervoer, maar zijn aanvragen werden afgewezen vanwege een tenlastelegging van hennepteelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 8 oktober 2019 in voorlopige hechtenis is genomen op verdenking van hennepteelt en dat hij in de periode van 1 juni 2019 tot en met 8 oktober 2019 betrokken was bij de teelt van een aanzienlijke hoeveelheid hennepstekken. Eiser heeft meerdere keren een VOG aangevraagd, maar telkens werd deze geweigerd op basis van de Wet justitiële strafvorderlijke gegevens (Wjsg). De rechtbank heeft de afwijzing van de VOG beoordeeld aan de hand van zowel objectieve als subjectieve criteria, waarbij het risico voor de samenleving zwaarder woog dan het belang van eiser bij de afgifte van de VOG. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de verdenking en de omvang van de hennepteelt een belemmering vormden voor de uitoefening van de functie waarvoor de VOG was aangevraagd. Eiser had niet voldoende aangetoond dat hij geen risico voor de samenleving vormde, en de rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/1554 en ROT 21/4684

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2022 in de zaken tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. M.N. Greeven,
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

gemachtigde: mr. A.P.N. de Bruin.

Procesverloop

Het beroep ROT 21/1554
Bij besluit van 16 september 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiser om de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) op grond van de Wet justitiële strafvorderlijke gegevens (Wjsg) afgewezen.
Bij besluit van 11 maart 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 het beroep met zaaknummer ROT 21/1554 ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend
.
Het beroep ROT 21/4684
Bij besluit van 18 juni 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder opnieuw een aanvraag van eiser om afgifte van een VOG afgewezen.
Bij besluit van 25 augustus 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 2 het beroep met zaaknummer ROT 21/4684 ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022. Namens partijen zijn de gemachtigden verschenen. Eiser heeft de zitting via een videoverbinding bijgewoond.

Overwegingen

1.1.
Eiser, geboren in [jaartal], is blijkens het Justitieel Documentatie Systeem op 8 oktober 2019 met Justitie in aanraking gekomen. Hij is op die datum in voorlopige hechtenis genomen op verdenking van hennepteelt. Op 25 oktober 2019 is eiser vrijgekomen nadat de voorlopige hechtenis was geschorst. Op 2 maart 2021 is eiser, verkort weergegeven, ten laste gelegd dat hij, alleen dan wel in samenwerking met anderen, in de periode van 1 juni 2019 tot en met 8 oktober 2019 43.368 hennepstekken heeft geteeld, bewerkt, verwerkt en/of aanwezig heeft gehad.
1.2.
Op 11 november 2019 heeft eiser een VOG aangevraagd ten behoeve van een vergunning voor beroepsgoederenvervoer van de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) te Rijswijk (de eerste aanvraag). Deze vergunning is verplicht voor bedrijven die actief zijn in het beroepsgoederenvervoer over de weg. Op de aanvraag is het algemene screeningsprofiel met de risicogebieden informatie, geld, zakelijke transacties, proces en aansturen organisatie van toepassing verklaard.
Bij besluit op bezwaar van 8 april 2020 heeft verweerder de weigering van de VOG gehandhaafd. Het beroep hiertegen is bij uitspraak van deze rechtbank van 12 mei 2021 (ROT 20/2212) ongegrond verklaard.
1.3.
Op 26 juni 2020 heeft eiser opnieuw een VOG voor hetzelfde doel aangevraagd (de tweede aanvraag). De VOG is bij primair besluit 1 van 16 september 2020 geweigerd en deze weigering is bij bestreden besluit 1 van 11 maart 2021 gehandhaafd.
1.4.
Op 26 april 2021 heeft eiser voor de derde maal een VOG voor dit doel aangevraagd (de derde aanvraag). De VOG is bij primair besluit 2 van 18 juni 2021 geweigerd en deze weigering is bij bestreden besluit 2 van 25 augustus 2021 gehandhaafd.
2. Aan de handhaving van de afwijzing van de tweede en derde aanvraag in de bestreden besluiten heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd.
Binnen de geldende terugkijktermijn van vijf jaar is een strafbaar feit gebleken dat objectief gezien een belemmering vormt voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Een drugsdelict, ook als het daarbij gaat om hand- en spandiensten, vormt bij herhaling in de functie van beroepsgoederenvervoerder een risico voor de samenleving, doordat het distributienetwerk van de werkgever misbruikt kan worden voor het plegen van drugsdelicten. Dat eiser hiervoor niet is veroordeeld en de zaak nog loopt, is naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) niet van belang. Een redelijke verdenking van het plegen van een strafbaar feit is voldoende om de VOG te weigeren. In dit geval is er volgens verweerder een redelijke verdenking omdat eiser heeft bekend.
Het risico weegt in dit geval volgens verweerder zwaarder dan eisers belang bij een functie als beroepsgoederenvervoerder. Verweerder heeft in dit verband doorslaggevend gewicht toegekend aan de ernst van de verdenking, die volgens verweerder tot uitdrukking komt in de omvangrijke hoeveelheid hennepstekken, de duur van het vermeende feit, alsook dat aanleiding is gezien eiser na zijn aanhouding in voorlopige hechtenis te nemen. Verweerder acht het tijdsverloop, afgezet tegen de geldende terugkijktermijn, tussen de beide aanvragen en het strafbare feit onvoldoende om te kunnen concluderen dat eiser zonder risico de functie van beroepsgoederenvervoerder kan uitoefenen. Daarbij heeft verweerder onder meer in aanmerking genomen dat eisers financiële problemen nog steeds niet zijn opgelost, althans eiser daarover niet volledig open is, en dat daarom recidive door de reclassering niet wordt uitgesloten.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat aan het objectieve criterium niet is voldaan. Het strafbare feit dat eiser heeft begaan, levert geen risico op voor het vervullen van een functie als beroepsgoederenvervoerder. Eiser heeft immers slechts de verzorging van hennepplanten op zich genomen om wat geld bij te verdienen en heeft zich nooit beziggehouden met het verhandelen of distribueren van hennep of het organiseren van hennepteelt.
Voor zover al aan het objectieve criterium is voldaan, had verweerder in eisers persoonlijke omstandigheden aanleiding moeten zien de gevraagde VOG te verlenen. Er zijn geen verdere relevante antecenten. Eiser werkt al sinds 2017 als pakketbezorger en daarbij zijn nooit onregelmatigheden geconstateerd. Eiser heeft een gezin te onderhouden. Zijn schulden hebben eiser verleid tot een eenmalige misstap. Het is aannemelijk dat bij een eventuele vervolging het strafbare feit hem niet zwaar zal worden aangerekend. Zonder VOG dreigt eiser te worden ontslagen en kan hij geen beter verdienende functies in het beroepsgoederenvervoer vervullen. De reclassering is zeer positief over eiser, acht de kans op recidive klein en adviseert de VOG te verlenen omdat deze van groot belang is voor eiser om zijn leven weer op de rails te krijgen. Gelet hierop en op het tijdsverloop sinds het vermeende strafbare feit, zeker ten tijde van de derde aanvraag, had verweerder in redelijkheid niet vanwege het risico op herhaling de VOG nog langer mogen weigeren.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. In artikel 28 van de Wjsg wordt een VOG omschreven als een verklaring van verweerder dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is aangevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wjsg weigert verweerder de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG worden door verweerder de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Staatscourant 1 december 2017, nr. 68620; hierna: de Beleidsregels).
5. Gelet op het bepaalde in paragraaf 3.1.1, onder b en e, in samenhang met paragraaf 3.1.2 van de Beleidsregels, bedraagt de terugkijktermijn vijf jaar, te rekenen vanaf eisers aanhouding op 8 oktober 2019, vermeerderd met de dagen dat eiser in voorlopige hechtenis doorbracht.
6. Nu eiser binnen de te hanteren terugkijktermijn voorkomt in de justitiële documentatie, beoordeelt verweerder op grond van de Beleidsregels de afgifte van de VOG aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
7.1.
In paragraaf 3.2. van de Beleidsregels is bepaald dat de afgifte van de VOG wordt geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Dit criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
7.2.
Paragraaf 3.3. van de Beleidsregels bepaalt dat op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG, zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Paragraaf 3.3.1 bepaalt, voor zover van belang, dat omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn: de afdoening van de strafzaak; het tijdsverloop; de hoeveelheid antecedenten.
8. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat is voldaan aan het objectief criterium omdat het strafbare feit waarvan eiser wordt verdacht, namelijk het telen van hennep, een risico oplevert voor de functie van beroepsgoederenvervoerder. Het gaat er daarbij om of de justitiële gegevens, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Het gaat het er dus niet om of en hoe aannemelijk het is dat de overtreding nog een keer zal worden gepleegd in de toekomst (zie de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:445). De rechtbank onderschrijft het risico zoals door verweerder verwoord in de bestreden besluiten en ziet bevestiging voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4012.
9. Nu is voldaan aan het objectieve criterium, staat ter beoordeling of verweerder zich in de bestreden besluiten in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico ten tijde van de aanvragen meer gewicht toekwam dan aan het belang van eiser bij afgifte van de VOG.
10. De rechtbank komt tot het oordeel dat dat zo is. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het strafbare feit waarvan eiser wordt verdacht, ernstig is.
De hoeveelheid hennepstekken wijst op grootschalige teelt. Eiser heeft bekend hierbij betrokken te zijn geweest. Het feit dat de strafzaak nog niet inhoudelijk is behandeld, vormt onvoldoende reden om uit te gaan van het standpunt dat eiser slechts zijdelings bij de hennepteelt betrokken is geweest en dat hem dus slechts een beperkt verwijt treft.
De rechtbank acht het verder van belang dat het tijdsverloop tussen de aanhouding en de tijdstippen van de beide aanvragen, afgezet tegen de terugkijktermijn van vijf jaar, nog steeds relatief kort is. Er was immers ook ten tijde van de handhaving van de afwijzing van de derde aanvraag in bestreden besluit 2 nog geen twee jaar verstreken sinds eisers aanhouding. Van eiser mag worden gevergd dat hij over een langere periode laat zien dat hij zich niet schuldig maakt aan het plegen van vergelijkbare strafbare feiten. Verweerder heeft voorts van belang kunnen achten dat, hoewel de reclassering heeft verklaard dat eiser zich goed aan de afspraken houdt en heeft verklaard dat de VOG van belang is voor eisers verdere ontwikkeling, eisers financiële problemen nog steeds niet zijn opgelost, althans eiser daarover niet volledig open is. In het rapport van de reclassering van 22 oktober 2019 is in verband hiermee opgemerkt dat het risico op recidive op de langere termijn niet kan worden uitgesloten. Eiser heeft voor het eerst ter zitting gesteld dat geen sprake meer is van schulden, maar deze stelling is in het geheel niet onderbouwd. Dit had in het licht van de eerdere twijfel op dit punt wel van eiser mogen worden verwacht. Tot slot is van belang dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij, ondanks de geweigerde VOG, tot nu toe steeds betaald werk heeft kunnen vinden en rond de € 5.000,-- bruto per maand verdient. Mede gelet hierop acht de rechtbank de uitkomst van de door verweerder gemaakte belangenafweging niet disproportioneel.
11. De beroepen zijn daarom ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Lammerse, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 11 maart 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.