ECLI:NL:RBROT:2022:1654

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
10/681044-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor doodslag op de schoonvader van de verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn 64-jarige schoonvader. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte ten tijde van het delict niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien, als gevolg van een depressie en het gebruik van methylfenidaat. De rechtbank baseerde haar oordeel op deskundigenrapportages en de omstandigheden van de zaak. De verdachte had op 16 november 2019, na een woordenwisseling met het slachtoffer, een mes gepakt en zijn schoonvader in de borst gestoken, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank oordeelde dat het subsidiair ten laste gelegde feit, doodslag, wettig en overtuigend bewezen was. De opgelegde straf was hoger dan de eis van het Openbaar Ministerie, omdat de rechtbank aansluiting zocht bij straffen die in soortgelijke zaken gebruikelijk zijn. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden zwaar mee in haar beslissing. De verdachte had geen strafblad voor soortgelijke feiten en de rechtbank hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, maar concludeerde dat de ernst van het delict een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681044-19
Datum uitspraak: 8 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad,
raadsvrouw mr. M. Schmit, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 8 april 2021 en 22 februari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [naam 1] voor de duur van 5 jaar, met 1 week hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van maximaal 6 maanden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit de bewijsmiddelen is niet gebleken dat bij de verdachte sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg (voorbedachte raad). De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering subsidiair ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe – met verwijzing naar de uitgebrachte deskundigenadviezen – uitgebreid betoogd dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van een acuut psychiatrische verwardheidstoestand met een hevige geweldsexplosie. Deze
black outis volgens de verdediging mede een gevolg van situationele stresserende omstandigheden. Zo waren er spanningen in de werkrelatie met het slachtoffer en ook de relatie met verdachtes echtgenote zorgde voor grote psychische druk, nu zij hem te kennen had gegeven gevoelens te hebben voor een andere man. Deze depressieve geestesgesteldheid is versterkt door het gebruik van medicijnen ter behandeling van ADHD, met als werkzame bestanddeel methylfenidaat. Op grond van deze omstandigheden is door de verdediging geconcludeerd dat bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken en dus het vereiste opzet niet kan worden bewezen.
4.2.2.
Beoordeling
Vast staat dat [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) op 16 november 2019 door een messteek om het leven is gekomen. Ofschoon de verdachte heeft verklaard geen herinnering te hebben aan het moment van steken, gaat hij er van uit dat hij dit moet hebben gedaan. Ter terechtzitting van 8 april 2021 heeft de verdediging geconcludeerd dat de verdachte een mes heeft gepakt en het slachtoffer in de borst heeft gestoken. Deze vaststelling vindt steun in overige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft dan ook in het verhandelde ter terechtzitting noch in de processtukken aanleiding gezien om deze conclusie in twijfel te trekken.
Een verweer dat de verdachte in verband met de toestand waarin hij verkeerde na voorafgaand gebruik van medicijnen het tenlastegelegde niet opzettelijk heeft begaan, kan slechts slagen indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken (HR 14 december 2004; ECLI:NL:HR:2004:AR3226). Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (HR 9 december 2008; ECLI:NL:HR:2008:BD2775). Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat van een dergelijke situatie in deze zaak geen sprake is.
Voorafgaand aan het tenlastegelegde vond een woordenwisseling plaats tussen de verdachte en het slachtoffer. Blijkens de getuigenverklaring van [naam getuige 1] probeerde de verdachte aan het slachtoffer uit te leggen welke invloed het werk en de houding van het slachtoffer op zijn gezin hadden. Hij trachtte volgens de getuige begrip te krijgen van het slachtoffer voor zijn situatie. Het meningsverschil liep echter uit de hand toen het slachtoffer boos werd en de verdachte plotseling een mes uit de keuken pakte en het slachtoffer in de borststreek stak. Onmiddellijk daarna gooide de verdachte het mes weg en is hij op het slachtoffer afgelopen om hem te helpen. Volgens de getuige zou hij daarbij hebben geroepen dat hij het zo niet had bedoeld. De verdachte is naar de keuken gelopen om zijn autosleutels te pakken. Hij heeft het kinderzitje uit de auto gehaald en de woonkamer in gegooid. Vervolgens heeft hij het slachtoffer samen met de getuige [naam getuige 2] op de achterbank van zijn auto gelegd en zijn zij naar het Albert Schweizerziekenhuis gereden. Volgens de getuige [naam getuige 2] heeft de verdachte, toen zij buiten bij het slachtoffer stonden, uitgeroepen “ik heb hem neergestoken” en “ik ben mijn gezin kwijt”. Ook later, toen de verdachte werd aangehouden in de nabijheid van het ziekenhuis, zei hij: “ik heb mijn schoonvader gestoken. Ik had ruzie en heb een mes gepakt. Het was een mes uit de keuken. Ik wilde hem alleen maar dreigen. Ik heb hem gestoken, maar was het niet van plan. Dit is niet wat ik heb gewild.”
Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte onmiddellijk voorafgaand aan het tenlastegelegde volledig bij zinnen was, waarbij hij het mes met volle bewustzijn en met een specifiek doel heeft gepakt. Ook daarna heeft hij terstond adequaat gehandeld, teneinde zo spoedig mogelijk de noodzakelijke medische hulp te kunnen inschakelen. Kennelijk was de verdachte zich op dat moment volledig bewust van de impact van zijn handelen. Dat bij de verdachte
ten tijde van het toebrengen van de dodelijke messteekieder inzicht in de draagwijdte en de mogelijke gevolgen van zijn handelen ontbrak is, gelet op de geestestoestand van de verdachte zeer kort vóór en onmiddellijk na zijn handelen, niet aangetoond en kan in ieder geval niet worden geconcludeerd op basis van hetgeen de getuige [naam getuige 1] heeft verklaard.
Een en ander volgt evenmin uit de opgemaakte Pro Justitiarapportage. De deskundigen hebben op basis van hun onderzoek geconcludeerd dat bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een matig ernstige depressieve stoornis. Zij overwegen dat dit een milde psychische stoornis is, die op zichzelf niet het verlies van de controle zoals gerapporteerd door de betrokkene zou kunnen verklaren.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank zal het verweer dan ook verwerpen. Het subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 16 november 2019
te Dordrecht
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk die [naam slachtoffer] met een mes in de borstkas
gestoken,
ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft – op basis van de argumentatie zoals onder 4.2.1 omschreven – subsidiair betoogd dat de verdachte de feiten niet dan wel in (sterk) verminderde mate kunnen worden toegerekend. Zij heeft bepleit om aan de verdachte geen straf op te leggen, dan wel de aangevoerde omstandigheden in strafverminderende zin mee te wegen.
6.2.
Beoordeling
RapportagesEr is uitgebreid gerapporteerd door deskundigen met betrekking tot de geestesgesteldheid van de verdachte en de mogelijke invloed daarop van het gebruik van methylfenidaat.
In de rapportage van NFI-deskundige forensische toxicologie dr. M. Verschraagen is geconcludeerd dat in het bloed van de verdachte methylfenidaat en ritalinezuur (omzettingsproduct van methylfenidaat) is aangetroffen. Afgezien van de therapeutische effecten van methylfenidaat is het bewustzijn/gedrag van de verdachte volgens de deskundige niet aanvullend beïnvloed door ethanol, andere geneesmiddelen, drugs en/of bestrijdingsmiddelen. De in het bloed gemeten methylfenidaatconcentratie van de verdachte van 0,028 mg/l wordt door de deskundige een therapeutische concentratie genoemd.
Desgevraagd is door prof. dr. F.J. Verkes, psychiatrisch-klinisch farmacoloog (hierna: Verkes), aanvullend onderzoek verricht. Daartoe zijn zowel door de NIFP-rapporteurs psychiater drs. A. Banaei Kashani, GZ-psycholoog dr. M. ten Berge en forensisch milieuonderzoeker [naam 2] (hierna: rapporteurs) als de verdediging en de officier van justitie vragen gesteld aan Verkes. Ook hij komt tot de conclusie dat de bij de verdachte gevonden methylfenidaatspiegel past binnen een als therapeutisch te beschouwen marge.
Rapporteurs hebben een Pro Justitiarapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 februari 2021. Zij concluderen onder meer dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een matig ernstige depressieve stoornis, die ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig was. Deze stoornis, alsmede een mogelijk onterechte behandeling voor ADHD, zijn naar de mening van rapporteurs geen argumenten waaruit het tenlastegelegde kan worden verklaard. Ook het mogelijk onterecht gebruik van methylfenidaat, waardoor de verdachte onrust of agitatie zou kunnen hebben ervaren, zou op zichzelf niet hoeven leiden tot een ernstig delict als het tenlastegelegde. Rapporteurs zien vanuit gedragskundig oogpunt dan ook geen reden om te adviseren om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Naar aanleiding van de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 8 april 2021 zijn door de rechtbank, de verdediging en de officier van justitie opnieuw vragen gesteld aan Verkes. Deze concludeert in zijn rapportage van 12 juli 2021 dat het mogelijk is dat de door de verdachte ingenomen dosis methylfenidaat bij hem heeft geleid tot verhoogde irritabiliteit (prikkelbaarheid) en/of toegenomen achterdocht. Of sprake kan zijn van een plotselinge heftige geweldsexplosie hangt voor zover Verkes bekend niet af van het gebruik van methylfenidaat. Nu de bloedspiegel methylfenidaat binnen de therapeutische marge viel was de kans op bijwerkingen zoals agressie niet verhoogd ten opzichte van andere patiënten die behandeld worden met dit middel. Of er agressie optreedt hangt af van een optelsom van allerlei factoren (situationele factoren, dispositionele factoren en onmiddellijke stimuli uit de omgeving). In de afsluitende overwegingen maakt Verkes melding van het feit dat de verdachte in zijn derde politieverhoor heeft aangegeven dat hij in de paar weken voorafgaande aan het tenlastegelegde steeds hogere doseringen is gaan nemen. Hij zou op de ochtend van het tenlastegelegde zelfs de volledige dagdosering hebben ingenomen. Verkes concludeert dat dit het risico op gewelddadig gedrag waarschijnlijk heeft verhoogd.
Bij brief van 4 oktober 2021 hebben de rapporteurs Ten Berge en Banaei Kashani aan de rechtbank laten weten dat het rapport van Verkes consistent is en de conclusies goed navolgbaar zijn. Wel is opgemerkt dat het rapport van Verkes voor de rapporteurs nieuwe informatie bevatte. Gedoeld wordt kennelijk op de inname van de volledige dagdosering methylfenidaat op de ochtend van het tenlastegelegde. De bedoelde brief is voor de verdediging aanleiding geweest om aan de rapporteurs aanvullende vragen te stellen. Deze zijn beantwoord in de schriftelijke reactie van 23 december 2021. Rapporteurs merken op dat de nieuwe informatie op het punt van de medicatie destijds niet met hen is gedeeld waardoor die informatie niet is meegenomen in de eerdere rapportage. Zij stellen vast dat de zaak dermate complex is geworden dat zij het niet langer verantwoord achten om het destijds gegeven advies over de toerekening van het tenlastegelegde aan de verdachte te onderschrijven. Gesuggereerd is om het onderzoek opnieuw te laten verrichten door andere gedragsdeskundigen, waarbij overwogen zou kunnen worden om de verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum waarbij de effecten van methylfenidaat op de verdachte geobserveerd zouden kunnen worden. De rechtbank heeft hiervan afgezien reeds om reden dat zij zich voldoende voorgelicht acht.
Beoordeling toerekenbaarheidVóór alles zij opgemerkt dat het aan de rechtbank is om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene voor de vaststelling van de relevante feiten te gebruiken wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid dienstig acht en datgene terzijde te stellen wat zij daarvoor van geen waarde acht (HR 1 april 2003, NJ 2003, 553). De rechtbank hoeft dus niet te responderen op deskundigenrapportages. In de omstandigheid dat de gedragsdeskundigen na het uitbrengen van hun rapport hebben laten weten hun advies niet langer te kunnen onderschrijven, ziet de rechtbank echter wel aanleiding om te motiveren waarom zij zich vrij acht (een deel van) de inhoud van de rapportages mede ten grondslag te leggen aan haar oordeel.
De deskundigen hebben te kennen gegeven niet langer hun advies te onderschrijven door de complexiteit van de zaak op het gebied van de werking van het medicijn methylfenidaat. Dit neemt echter niet weg dat de rechtbank wel kan – en zal – afgaan op het deel van de informatie uit de rapportages dat ziet op de persoonlijkheid van de verdachte, nu deze informatie niet afhankelijk is van de relatie met het medicijngebruik en ligt binnen het expertiseveld van de gedragsdeskundigen.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte niet kan worden verklaard vanuit het gebruik van medicatie in verband met ADHD. Weliswaar blijkt uit de deskundigenrapportages dat het niet uitgesloten is dat het gebruik van methylfenidaat het risico op gewelddadig gedrag heeft verhoogd, doch door Verkes is tevens vastgesteld dat een plotselinge heftige geweldsexplosie niet afhangt van het gebruik van methylfenidaat. Veeleer lijkt de agressieve daad van de verdachte te zijn ingegeven door de grote spanningen die hij ten tijde van het tenlastegelegde moet hebben ervaren. In augustus 2019 – dus voordat hij medicatie voor de behandeling van ADHD gebruikte – heeft hij zich gemeld bij zijn huisarts met burn-outklachten. Hij zou ook last hebben gehad van woede-uitbarstingen en hij had in de nacht voor de ochtend van 16 november 2019 niet geslapen. De werkrelatie met het slachtoffer was inmiddels verstoord en blijkens de verklaring van de getuige [naam getuige 1] liet het slachtoffer op de bewuste ochtend weten dat hij niet meer wilde werken met de verdachte, wat desastreuze gevolgen zou hebben voor de financiële situatie van de verdachte en zijn gezin. Bovendien had de echtgenote van de verdachte eerder aan hem laten weten dat zij gevoelens had voor een andere man en in de ochtend van 16 november 2019 is de verdachte bij het bijwonen van de voetbalwedstrijd van zijn dochter met de aanwezigheid van die man geconfronteerd.
Ook de persoonlijkheid van de verdachte moet een rol hebben gespeeld bij zijn handelen. De rapporteurs hebben vastgesteld dat er sprake is van een matig ernstige depressieve stoornis. Er is hiernaast melding gemaakt van eerdere uitingen van agressie. Zo zou hij een keer bij een ruzie een achterdeur hebben vernield en toen zijn echtgenote hem had verteld over haar gevoelens voor een andere man zou hij een magnetron hebben vernield. De rapporteurs hebben daarnaast melding gemaakt van het feit dat de verdachte in zijn vroege jeugd tweeënhalf jaar opgenomen is geweest in een kliniek vanwege zijn gedrag. Zo had hij woede-uitbarstingen en kon hij moeilijk te hanteren zijn.
Een betekenisvolle invloed van het gebruik van methylfenidaat op het handelen van de verdachte kan gelet op al het vorenstaande naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. Het tenlastegelegde kan volledig aan hem worden toegerekend.
6.3.
Conclusie
Er is zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. In de ochtend van 16 november 2019 verscheen het slachtoffer, de schoonvader van de verdachte, bij de verdachte en zijn vrouw aan de deur. De kinderen werden naar boven gestuurd omdat er beneden in de woning over zakelijke dingen gesproken zou gaan worden. Een woordenwisseling tussen de verdachte en het slachtoffer leidde tot een verhit gesprek. De strekking van het gesprek was dat het slachtoffer aan de verdachte mededeelde dat hij de zakelijke samenwerking beëindigde. De verdachte, die op dat moment zijn wereld zag instorten, heeft toen een mes uit de keuken gepakt en heeft het slachtoffer in zijn borst gestoken. Later onderzoek heeft uitgewezen dat de verdachte ten gevolge hiervan is overleden.
De verdachte heeft het slachtoffer het recht op leven ontnomen. Dit heeft veel verdriet en leed veroorzaakt bij de nabestaanden. Het slachtoffer was een geliefde vader en grootvader en de nabestaanden zullen de gevolgen van dit onherroepelijke en volkomen onverwachte verlies altijd met zich mee moeten dragen. Het is wrang dat juist een man die de verdachte op allerlei manieren heeft geholpen en gesteund op een dergelijke wijze om het leven komt. De dochter van het slachtoffer heeft moeten toezien hoe haar vader door haar man om het leven is gebracht. Hoewel hun kinderen boven in de woning waren, zijn zij allen op directe wijze geconfronteerd met de paniek en hectiek van het moment en de gevolgen ervan. De daad van de verdachte heeft een verwoestende uitwerking gehad op hun levens, het leven van de andere dochter van het slachtoffer en haar zoon, zoals is gebleken uit de op de terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de onder 6.2 aangehaalde deskundigenrapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren op te leggen. De verdediging heeft verzocht om als strafverminderende omstandigheid onder andere mee te wegen dat de verdachte direct actie heeft ondernomen door het slachtoffer naar het ziekenhuis te brengen, dat de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en niet eerder is veroordeeld.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op het wettelijke strafmaximum. Ook is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, waarbij wordt opgemerkt dat in het algemeen hogere straffen worden opgelegd dan thans door de officier van justitie geëist. Een meer beperkte gevangenisstraf van acht jaar in geval van doodslag wordt veelal opgelegd in combinatie met een maatregel van terbeschikkingstelling. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake. Hoewel de verdachte direct met het slachtoffer naar het ziekenhuis is gereden om deze te voorzien van noodzakelijke hulp, ziet de rechtbank dit niet als een zwaarwegende strafverminderende omstandigheid. Evenmin vormt de afwezigheid van relevante justitiële documentatie een omstandigheid voor strafvermindering. De rechtbank is in verband met het voorgaande van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf.
Door de officier van justitie is de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel – inhoudende een contactverbod met [naam 1] – gevorderd. Blijkens artikel 38v, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is die maatregel bedoeld ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Het opleggen van dit contactverbod is naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk ter bescherming van de maatschappij, noch zijn er aanwijzingen in het dossier aanwezig dat de verdachte op enig moment strafbare feiten zal plegen tegen [naam 1]. De – weliswaar begrijpelijke – wens van [naam 1] om niet met de verdachte te worden geconfronteerd, is onvoldoende om tot oplegging van een zwaarwegende maatregel over te gaan. De rechtbank zal daarom geen vrijheidsbeperkende maatregel opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij & schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] (dochter van het slachtoffer). De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering en hij heeft voorts gevorderd dat de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
8.3.
Beoordeling
De gevorderde affectieschade is geheel toewijsbaar, nu de benadeelde partij de dochter van het slachtoffer betreft, het slachtoffer door het handelen van de verdachte om het leven is gekomen en voor het bepalen van de affectieschade aansluiting is gezocht bij het ‘Besluit vergoeding affectieschade’. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 17.500,- geheel toewijzen.
Rente en proceskosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 november 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 17.500,00(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 16 november 2019
te Dordrecht
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het
leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die
[naam slachtoffer] met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de borstkas, in
ieder geval in het (boven)lichaam gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 16 november 2019
te Dordrecht
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk die [naam slachtoffer] met een mes, althans een
scherp/puntig voorwerp, in de borstkas, in ieder geval in het (boven)lichaam
gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde die [naam slachtoffer] is overleden;