ECLI:NL:RBROT:2022:1605

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
C/10/632387 / KG ZA 22-65
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoire beslagen in kort geding wegens bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak heeft eiser, als enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf eiser], vorderingen ingesteld tegen gedaagde, die conservatoire beslagen heeft gelegd op verschillende goederen van eiser. De vorderingen van eiser zijn gericht op de opheffing van deze beslagen, die zijn gelegd naar aanleiding van beschuldigingen van wanprestatie en fraude. De voorzieningenrechter heeft de procedure in kort geding behandeld, waarbij de feiten en de rechtsgrondslagen van de vorderingen zijn besproken. Eiser heeft aangevoerd dat de beslagen onterecht zijn gelegd en dat hij voldoende zekerheid heeft aangeboden in de vorm van een depotstorting en een hypotheekrecht op zijn woning. Gedaagde heeft echter betwist dat de vorderingen van eiser summierlijk ondeugdelijk zijn en heeft de onderzoeksrapporten van Hoffmann ingebracht ter onderbouwing van haar claims. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende grond is om de beslagen op te heffen, aangezien de vorderingen van gedaagde niet summierlijk ondeugdelijk zijn en de aangeboden zekerheid niet toereikend is. De vorderingen van eiser zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/632387 / KG ZA 22-65
Vonnis in kort geding van 3 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaten mr. P.C.M. Ouwens en mr. A. Sintniklaas te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaten mr. J.G.M. Roijers en mr. A.C.L. Beneder te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 januari 2022, met productie 1 t/m 5;
  • de akte houdende producties van [gedaagde] , met producties 1 t/m 5;
  • de brief van [eiser] van 7 februari 2022, met aanvullende producties 6 t/m 13;
  • de akte van [eiser] met een vermeerdering van eis, met producties 14 t/m 28;
  • de akte houdende overlegging nadere producties van [gedaagde] , met producties 6 t/m 9;
  • de mondelinge behandeling op 10 februari 2022;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] , met productie 10.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van [naam bedrijf eiser] (hierna: [naam bedrijf eiser] ).
2.2.
Op 4 december 2017 heeft [naam bedrijf eiser] alle aandelen in het aandelenkapitaal van Inmeco B.V. (hierna: Inmeco ) verkocht en geleverd aan [gedaagde] . Tegelijkertijd heeft [gedaagde] een managementovereenkomst gesloten met [naam bedrijf eiser] , op grond waarvan [naam bedrijf eiser] zich verbindt om het algemeen management van Inmeco op zich te nemen. Zowel de koopovereenkomst als de managementovereenkomst bevatten een non-concurrentiebeding.
Ook is op dezelfde datum tussen [naam bedrijf eiser] (als verhuurder) en Inmeco (als huurder) een allonge opgemaakt in aanvulling op de tussen deze partijen al bestaande huurovereenkomst van 28 november 2013 met betrekking tot het bedrijfspand te Zuidland (hierna: het bedrijfspand).
2.3.
In november/december 2020 heeft [gedaagde] inzage gekregen in de administratie van Inmeco . [gedaagde] heeft daarop Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Hoffmann) ingeschakeld om te onderzoeken of en in hoeverre sprake is van onregelmatigheden in de administratie van Inmeco . Het onderzoek van Hoffmann heeft plaatsgevonden in de periode van 18 december 2020 t/m 15 februari 2021. Hoffman heeft op 26 februari 2021 een rapport uitgebracht met haar bevindingen.
2.4.
Op 11 maart 2021 hebben [gedaagde] en Inmeco aan de voorzieningenrechter te Rotterdam verzocht hen verlof te verlenen om ten laste van [eiser] en [naam bedrijf eiser] conservatoir beslag te leggen op/onder verschillende beslagobjecten. [gedaagde] en Inmeco hebben daarbij, onder verwijzing naar het rapport van Hoffmann van 26 februari 2021, gesteld dat [naam bedrijf eiser] en [eiser] zich schuldig hebben gemaakt aan wanprestatie en fraude, waaronder het valselijk opmaken van stukken, de inbreng van spookfacturen, het ten onrechte opvoeren van privékosten als zakelijke kosten, het bevoordelen van zichzelf en privérelaties ten koste van Inmeco en het schenden van het non-concurrentiebeding uit de koopovereenkomst en de managementovereenkomst. Als gevolg daarvan hebben [gedaagde] en Inmeco een vordering op [naam bedrijf eiser] en/of [eiser] ter zake van verbeurde boetes en schadevergoeding op grond van wanprestatie en onrechtmatige daad.
De voorzieningenrechter heeft diezelfde dag het gevraagde verlof verleend, waarbij de vorderingen van [gedaagde] en Inmeco als volgt, inclusief rente en kosten, zijn begroot:
[gedaagde] op [naam bedrijf eiser] € 885.265,26
Inmeco op [naam bedrijf eiser] € 517.026,78
Inmeco op [eiser]
€ 141.480,14
totaal € 1.543.772,18
2.5.
Op 12 maart 2021 hebben [gedaagde] en Inmeco ten laste van [naam bedrijf eiser] , op basis van het verleende verlof, conservatoir beslag gelegd:
  • op het bedrijfspand van [naam bedrijf eiser] ;
  • onder Coöperatieve Rabobank U.A. (repeterend beslag);
  • op de auto, Mercedes met kenteken [kentekennummer 1] ;
  • op de aandelen in het aandelenkapitaal van HCS Techniek B.V . (hierna: HCS );
  • op alle vorderingen die [naam bedrijf eiser] zal verkrijgen uit de huurovereenkomst met Inmeco .
Op 12 maart 2021 heeft Inmeco ten laste van [eiser] , op basis van het verleende verlof, conservatoir beslag gelegd:
  • op de woning gelegen aan de [adres] te Oostvoorne (hierna: de woning), die voor de helft in eigendom is van [eiser] ;
  • onder Coöperatieve Rabobank U.A. (repeterend beslag);
  • op de auto, Mercedes met kenteken [kentekennummer 2] ;
  • op de aandelen in het aandelenkapitaal van [naam bedrijf eiser] .
2.6.
Bij dagvaarding van 9 april 2021 hebben [gedaagde] en Inmeco een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. In die procedure (met zaaknummer C/02/385046 / HA ZA 21-238) vorderen zij kort gezegd [naam bedrijf eiser] en [eiser] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.148.279,62 aan [gedaagde] of Inmeco ter zake van schadevergoeding en daarnaast [eiser] te veroordelen tot betaling van
€ 108.830,88 aan Inmeco ter zake van schadevergoeding.
[eiser] en [naam bedrijf eiser] hebben een vordering in reconventie ingesteld. Deze strekt ertoe (i) [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [naam bedrijf eiser] van bonussen uit hoofde van de managementovereenkomst, (ii) Inmeco te veroordelen tot betaling aan [naam bedrijf eiser] van huurpenningen en (iii) [gedaagde] en Inmeco te veroordelen tot opheffing van de ten laste van [eiser] en [naam bedrijf eiser] gelegde beslagen.
2.7.
Op 15 juni 2021 hebben [gedaagde] en Inmeco de voorzieningenrechter te Rotterdam verzocht hen verlof te verlenen om ten laste van [naam bedrijf eiser] en [eiser] aanvullende conservatoire beslagen te leggen ter verhaal van dezelfde vorderingen als omschreven in het beslagrekest van maart 2021, aangezien de eerder gelegde beslagen onvoldoende doel hebben getroffen. Op 16 juni 2021 is het verlof, als verzocht, toegewezen.
2.8.
Op 16 juni 2021 hebben [gedaagde] en Inmeco ten laste van [naam bedrijf eiser] en [eiser] , op basis van het verleende verlof, conservatoir derdenbeslag gelegd:
  • onder Fisher Investments Luxembourg S.A.R.L. te Laren;
  • onder InsingerGilissen Asset Management N.V. te Amsterdam;
  • onder InsingerGilissen, a Quintet Private Bank (Europe) S.A. branch, te Rotterdam.
2.9.
Op 6 augustus 2021 heeft Hoffmann in opdracht van [gedaagde] een nieuw rapport uitgebracht. Dit rapport bevat de bevindingen van een aanvullend onderzoek van de administratie van Inmeco , dat heeft plaatsgevonden in de periode van 19 april t/m 5 juli 2021. Daarin wordt melding gemaakt van (i) frauduleuze handelspraktijken jegens contractspartijen en klanten van Inmeco , en (ii) onterechte vergoedingen van kosten.
2.10.
Op 3 december 2021 heeft de advocaat van [eiser] aangeboden om, ter opheffing van de jegens [eiser] gelegde conservatoire beslagen, vervangende zekerheid te stellen in de vorm van een hypotheekrecht eerste in rang op de woning van [eiser] . Op 15 december 2021 heeft de advocaat van [gedaagde] dit aanbod afgewezen.
2.11.
Op 16 december 2021 heeft een juridische fusie plaatsgevonden als gevolg waarvan [gedaagde] (als verkrijgende vennootschap) is gefuseerd met Inmeco (als verdwijnende vennootschap).
2.12.
Op 19 januari 2022 is namens [eiser] aangeboden om zekerheid te stellen door middel van een depotstorting van € 141.480,14 op de derdengeldenrekening van het kantoor van de advocaat van [eiser] . Op 21 januari 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] te kennen gegeven deze aangeboden zekerheid niet te accepteren, aangezien [gedaagde] een hogere vordering op [eiser] heeft dan dit bedrag.
2.13.
Op de rolzitting van 19 januari 2022 heeft [gedaagde] in de bodemprocedure, onder verwijzing naar het rapport van Hoffmann van 6 augustus 2021, bij akte haar eis gewijzigd in die zin dat de initiële vordering:
  • wordt verminderd met een bedrag van € 91.035,00 (met betrekking tot facturen HCS );
  • wordt vermeerderd met een verklaring voor recht dat de door [gedaagde] aan [naam bedrijf eiser] betaalde management fees en bonussen gedeeltelijk ten onrechte zijn uitgekeerd en veroordeling van [naam bedrijf eiser] om op dat punt € 224.166,67 terug te betalen;
  • wordt vermeerderd met de hoofdelijke veroordeling van [naam bedrijf eiser] en [eiser] om € 59.366,71 terug te betalen aan [gedaagde] ter zake van onterecht ingediende declaraties.
2.14.
Op 1 februari 2022 is [eiser] aangehouden door de politie op verdenking van verduistering in dienstbetrekking dan wel oplichting van Inmeco en/of [gedaagde] . Op diezelfde datum heeft de officier van justitie van Rotterdam, op basis van een machtiging daartoe van de rechter-commissaris te Rotterdam, ten laste van [eiser] conservatoir beslag gelegd op de woning tot verhaal van een bedrag van € 514.086,74.
2.15.
Op 3 februari 2022 heeft [gedaagde] de voorzieningenrechter te Rotterdam verzocht haar verlof te verlenen om ten laste van [eiser] conservatoir beslag te leggen op/onder diverse beslagobjecten ter verhaal van een aanvullende vordering van [gedaagde] op [eiser] .
De voorzieningenrechter heeft op dezelfde datum het verlof verleend en de vordering daarbij begroot op € 1.364.153,03 inclusief rente en kosten.
2.16.
Op 4 februari 2022 heeft [gedaagde] , op basis van het verlof, ten laste van [eiser] conservatoir beslag gelegd:
  • op de onverdeelde helft in de woning van [eiser] ;
  • op de aandelen in het aandelenkapitaal van [naam bedrijf eiser] ;
  • onder InsingerGilissen, a Quintet Private Bank (Europe) S.A. te Rotterdam.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na eisvermeerdering – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair (opheffing tegen zekerheid door depotstorting)
i. de opheffing door de voorzieningenrechter van alle door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde conservatoire (derden)beslagen op of onder:
a. a) het voertuig met kenteken [kentekennummer 2] , met Mercedes, type SL500;
b) de coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Amsterdam;
c) de aandelen in het kapitaal van [naam bedrijf eiser] .; en
d) InsingerGilissen Asset Management N.V., gevestigd te Amsterdam,
onder de voorwaarde dat zekerheid is gesteld door de storting van het Depotbedrag van € 141.480,14 op de rekening van Stichting Beheer Derdengelden Yur Advocaten conform de door [eiser] als productie 3 in het geding gebrachte Depotovereenkomst, althans tegen door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorwaarden;
ii. [gedaagde] te veroordelen om de ten laste van [eiser] gelegde conservatoire (derden)beslagen op of onder:
e) de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te Oostvoorne, kadastraal gelegen in de gemeente Westvoorne, sectie [sectie] onder nummer [nummer] ;
f) Fisher lnvestments Luxembourg S.A.R.L., gevestigd te Luxemburg; en
g) InsingerGilissen, a Quintet Private Bank (Europe) S.A., gevestigd te Luxemburg,
onverwijld doch uiterlijk binnen 24 uur na de betekening van het te wijzen vonnis, op te (laten) heffen op verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom,
onder de voorwaarde dat zekerheid is gesteld door de storting van het Depotbedrag van
€ 141.480,14 op de rekening van Stichting Beheer Derdengelden Yur Advocaten conform de door [eiser] als productie 3 in het geding gebrachte Depotovereenkomst, althans tegen door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorwaarden;
subsidiair (opheffing van beslagen, exclusief beslag op onroerende zaak):
iii. de opheffing door de voorzieningenrechter bij het te wijzen vonnis van alle door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde conservatoire (derden)beslagen op of onder:
a. a) het voertuig met kenteken [kentekennummer 2] , met Mercedes, type SLS00;
b) de coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Amsterdam;
c) de aandelen in het kapitaal van [naam bedrijf eiser] ; en
d) InsingerGilissen Asset Management N.V., gevestigd te Amsterdam;
iv. [gedaagde] te veroordelen om de ten laste van [eiser] gelegde conservatoire (derden)beslagen op of onder:
e) Fisher lnvestments Luxembourg S.A.R.L., gevestigd te Luxemburg; en
f) InsingerGilissen, a Quintet Private Bank (Europe) S.A., gevestigd te Luxemburg,
onverwijld doch uiterlijk binnen 24 uur na de betekening van het te wijzen vonnis, op te (laten) heffen op verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
meer subsidiair (opheffing van alle beslagen tegen eerste hypotheekrecht op de woning van [eiser] )
v. de opheffing door de voorzieningenrechter van alle door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde conservatoire (derden)beslagen op of onder:
a. a) het voertuig met kenteken [kentekennummer 2] , met Mercedes, type SLS00;
b) de coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Amsterdam;
c) de aandelen in het kapitaal van [naam bedrijf eiser] ; en
d) InsingerGilissen Asset Management N.V., gevestigd te Amsterdam,
onder de voorwaarde dat zekerheid is gesteld door de vestiging van een eerste hypotheekrecht ten gunste van [gedaagde] op de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te Oostvoorne, kadastraal gelegen in de gemeente Westvoorne, sectie [sectie] onder nummer [nummer] ,
vi. [gedaagde] te veroordelen om de ten laste van [eiser] gelegde conservatoire (derden)beslagen op of onder:
e) de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te Oostvoorne, kadastraal gelegen in de gemeente Westvoorne, sectie [sectie] onder nummer [nummer] ;
f) Fisher lnvestments Luxembourg S.A.R.L., gevestigd te Luxemburg; en
g) InsingerGilissen, a Quintet Private Bank (Europe) S.A., gevestigd te Luxemburg,
onverwijld doch uiterlijk binnen 24 uur na de betekening van het te wijzen vonnis, op te (laten) heffen op verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom,
onder de voorwaarde dat zekerheid is gesteld door de vestiging van een eerste hypotheekrecht ten gunste van [gedaagde] op de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te Oostvoorne, kadastraal gelegen in de gemeente Westvoorne, sectie [sectie] onder nummer [nummer] ,
in alle gevallen
vii. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te wijzen vonnis;
viii. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten van deze procedure, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te dezen te wijzen vonnis;
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Na eisvermeerdering komt de vordering van [eiser] erop neer dat hij alle ten laste van hem (op 12 maart 2021, 16 juni 2021 en 4 februari 2022) gelegde beslagen opgeheven wenst te zien, onder de door hem gestelde voorwaarden.
4.2.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.3.
[eiser] stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door [gedaagde] ingeroepen recht blijkt. Dit standpunt wordt verworpen.
[gedaagde] legt aan haar vorderingen in de bodemprocedure ten grondslag dat [naam bedrijf eiser] en [eiser] zich schuldig hebben gemaakt aan wanprestatie en fraude, waaronder het valselijk opmaken van stukken, de inbreng van spookfacturen, het ten onrechte opvoeren van privékosten als zakelijke kosten, het bevoordelen van zichzelf en privérelaties ten koste van [gedaagde] / Inmeco en het schenden van het non-concurrentiebeding uit de koopovereenkomst en de managementovereenkomst. Ter onderbouwing daarvan heeft [gedaagde] twee rapporten van Hoffmann in het geding gebracht, waarin de onderzoeksbevindingen van Hoffmann zijn uiteengezet. Hoffmann heeft bij haar onderzoek de administratie van Inmeco onderzocht, gesprekken gevoerd met verschillende betrokkenen, internet en databanken geraadpleegd en de inhoud van de zakelijke laptop van [eiser] alsook zijn e-mailverkeer doorzocht en geanalyseerd. Hoewel de beoordeling van deze bewijsstukken en het verweer van [eiser] daartegen in de bodemprocedure zal plaatsvinden, is reeds op basis van de uitgebreide onderzoeksbevindingen niet aannemelijk te achten dat de vermeende vordering van [gedaagde] op [eiser] summierlijk ondeugdelijk is.
Daarbij komt dat het standpunt van [eiser] , dat het grootste deel van de verwijten betrekking heeft op [naam bedrijf eiser] en het handelen van [naam bedrijf eiser] hem niet kan worden toegerekend, niet wordt gevolgd. De door [gedaagde] gestelde onrechtmatige handelingen zijn strikt genomen verricht door [naam bedrijf eiser] , handelend als bestuurder van (destijds nog) Inmeco , maar feitelijk is [eiser] , als enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf eiser] , degene die de beslissingen neemt. Dat klemt temeer nu het onder meer gaat om door [naam bedrijf eiser] opgevoerde kosten die volgens [gedaagde] privékosten van [eiser] betreffen en om het bevoordelen van privérelaties van [eiser] . Van [eiser] , als indirect bestuurder van Inmeco (thans [gedaagde] ), mag worden verwacht dat hij bij de vervulling van zijn taak zich dient te richten naar het belang van de vennootschap en in het verlengde daarvan dient te voorkomen dat hij terechtkomt in een situatie waarin hij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap. Verder wordt in aanmerking genomen dat, anders dan [eiser] meent, uit de koopovereenkomst en managementovereenkomst blijkt dat zowel [naam bedrijf eiser] als [eiser] zich, in het kader van de verkoop van de aandelen in Inmeco , jegens [gedaagde] hebben verbonden aan een non-concurrentiebeding. Tegen die achtergrond is te verwachten dat, indien in de bodemprocedure de door [gedaagde] gestelde fraude en onrechtmatige concurrentie komen vast te staan, niet alleen zal worden geoordeeld dat [eiser] daarmee zelf in strijd heeft gehandeld met het non-concurrentiebeding, maar ook dat hij zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bestuurder van [naam bedrijf eiser] , tevens middellijk bestuurder van Inmeco , als bedoeld in artikel 2:9 BW heeft geschonden en daarvan een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. In dat geval wist of had [eiser] immers redelijkerwijs moeten begrijpen dat Inmeco (thans [gedaagde] ) als gevolg van de frauduleuze handelingen en onrechtmatige concurrentie door [naam bedrijf eiser] zou worden benadeeld en kan persoonlijke aansprakelijkheid van [eiser] ter zake van het onbehoorlijk bestuur worden aangenomen (vgl. HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758).
[eiser] maakt bezwaar tegen de hoogte van de door [gedaagde] gevorderde schadevergoeding.
Dit bezwaar kan niet worden beoordeeld, zonder dat inhoudelijk wordt ingegaan op de rapporten van Hoffmann en het daartegen gevoerde verweer van [eiser] . Gezien de omvang van de stukken, is niet goed mogelijk om die beoordeling binnen de beperkte kaders van dit kort geding te geven. Voorshands kan niet worden gezegd dat de door [gedaagde] gestelde schadevergoeding niet klopt. Wat betreft de opmerking van [eiser] dat [gedaagde] bij de opgevoerde facturen ten onrechte de daarin berekende btw tevens als schadevergoeding heeft opgenomen, wordt overwogen dat dat niet blijkt uit de beslagrekesten. Daarin is bij het overzicht van de schadeposten expliciet vermeld dat de bedragen exclusief btw zijn.
4.4.
Voor zover [eiser] meent dat de beslagen onnodig zijn gelegd, omdat [naam bedrijf eiser] solvabel genoeg is, kan dat niet slagen. [gedaagde] heeft betwist dat [naam bedrijf eiser] voldoende solvabel is en [eiser] heeft zijn stelling op dit punt niet onderbouwd.
4.5.
[eiser] voert aan dat de beslagen dienen te worden opgeheven omdat hij voldoende vervangende zekerheid heeft aangeboden, enerzijds in de vorm van een storting op de derdengeldenrekening van het kantoor van zijn advocaat en anderzijds in de vorm van een eerste hypotheekrecht op zijn woning.
Het standpunt van [eiser] dat bij de beoordeling van de aangeboden zekerheid de vermeende vordering van [gedaagde] begroot moet worden op het bedrag waarvoor de vordering tot tweemaal toe (in maart en in juni 2021) is begroot, te weten € 141.480,14, houdt geen stand. De vraag of de beslagen moeten worden opgeheven, dient te worden beoordeeld tegen het licht van de huidige stand van zaken. Dat [gedaagde] in februari 2022 het bedrag waarvoor zij objecten ten laste van [eiser] heeft beslagen heeft doen verhogen, is een omstandigheid die behoort te worden meegenomen bij de beoordeling.
Het aanbod van [eiser] tot storting van een bedrag van € 141.480,14 op de derdengeldenrekening van zijn advocaat is zonder meer ontoereikend als vervangende zekerheid, aangezien er thans beslagen zijn gelegd ter verhaal van een bedrag van meer dan 1,5 miljoen euro.
Ook in combinatie met een eerste hypotheekrecht op de woning is dit aanbod naar voorlopig oordeel onvoldoende. Vast staat dat [eiser] eigenaar is van de helft van de woning. Voorts heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat op de woning geen recht van hypotheek is gevestigd. [eiser] heeft bankafschriften van de Rabobank overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat de (hypotheek)lening op 19 juli 2018 geheel is afgelost en op 4 september 2018 is beëindigd. [gedaagde] heeft echter een uittreksel uit het kadaster van de woning d.d.
9 februari 2022 overgelegd, waarin is aangegeven dat op 3 december 2018 een hypotheekakte is ingeschreven voor een bedrag van € 700.000,00. Ter zitting heeft [eiser] geen afdoende verklaring kunnen geven voor dit ingeschreven bedrag. [eiser] heeft een taxatierapport overgelegd, waarin de marktwaarde van de woning is begroot op
€ 1.400.000,00. Uitgaande van die waarde (die overigens door [gedaagde] is betwist), het eigendomsaandeel van [eiser] en de gebleken hypotheek, levert de woning een bedrag op van niet meer dan € 350.000,00. Tezamen met de aangeboden depotstorting zou dat leiden tot een zekerheidsstelling van slechts € 491.480,14, waarbij nog heeft te gelden dat op de woning ook strafrechtelijk beslag is gelegd voor een bedrag van € 514.086,74.
4.6.
De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
[eiser] verwijt [gedaagde] dat de beslagen verder gaan dan het veiligstellen van verhaalsmogelijkheden en dat [gedaagde] de beslagen als drukmiddel gebruikt om [eiser] financieel lam te leggen. Het beslag onder InsingerGilissen is het meest bezwarend, omdat hij door de beslagen geen gelden meer kan opnemen van zijn (pensioen)beleggingsfondsen, die zijn enige inkomensbron vormen, aldus [eiser] .
Geoordeeld wordt dat van misbruik van recht aan de zijde van [gedaagde] niet is gebleken. Zoals overwogen, kan niet worden gezegd dat de vermeende vordering van [gedaagde] op [eiser] ter hoogte van meer dan 1,5 miljoen euro summierlijk ondeugdelijk is. Dat [gedaagde] eerst nadat zij werd betrokken bij dit kort geding, is overgegaan tot het leggen van aanvullend beslag, is niet onrechtmatig. Bovendien vorderde [gedaagde] reeds bij dagvaarding (van 9 april 2021) in de bodemprocedure (hoofdelijke) veroordeling van [eiser] tot betaling van € 1.257.110,50 aan schadevergoeding en heeft zij in de beslagrekesten van maart en juni 2021 ook haar recht voorbehouden om de in die rekesten begrote vordering op [eiser] (van toen nog
€ 141.480,14) in een later stadium te verhogen. Voor [eiser] kon het daarom geen verrassing zijn dat [gedaagde] daar uiteindelijk in februari 2022 daartoe is overgegaan.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er onvoldoende grond is om de ten laste van [eiser] gelegde beslagen op te heffen. Een (verdere) belangenafweging maakt dat niet anders. De stelling van [eiser] dat hij beroofd is van enig inkomen en thans financieel volledig is uitgeput, is door [gedaagde] betwist en door [eiser] niet onderbouwd. Ook rijmt die stelling niet met zijn aanbod om een bedrag van € 141.480,14 in depot te storten.
4.8.
De vorderingen worden derhalve afgewezen.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Het verzoek van [gedaagde] om [eiser] te veroordelen in de reële proceskosten, wordt afgewezen. Een vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past echter terughoudendheid, gelet op artikel 6 EVRM dat de toegang tot de rechter waarborgt. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt aan voornoemd (zware) criterium niet voldaan. Bij de begroting van de kosten zal worden uitgegaan van het toepasselijke liquidatietarief.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.692,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.692,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2022.
2091 / 1659