ECLI:NL:RBROT:2022:157

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
8409308 CV EXPL 20-1190
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot bewijslevering in geschil tussen twee besloten vennootschappen over huurcontract

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. G.A.F.M. Wouters, heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschappen Uno-A B.V. en Schipper Accountants B.V. De zaak betreft een vordering van Uno-A, die stelt dat zij niet op de hoogte was van een voorbehoud van instemming van de aandeelhoudersvergadering (alv) met betrekking tot een huurcontract. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis van 18 februari 2021 Uno-A in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling. Uno-A heeft getuigen laten horen, waaronder [naam 1], [naam 2] en [naam 3]. De getuigenverklaringen waren echter niet overtuigend genoeg om de vordering van Uno-A te onderbouwen. De kantonrechter oordeelde dat Uno-A niet had aangetoond dat zij niet op de hoogte was van het voorbehoud en dat de mededeling van het bestuur van Schipper over het huren van het pand zonder voorbehoud was gedaan. Hierdoor werd de vordering van Uno-A afgewezen. Daarnaast werd Uno-A veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Schipper zijn vastgesteld op € 4.114,-- aan salaris voor de gemachtigde en € 180,-- aan getuigenkosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8409308 CV EXPL 20-1190
uitspraak: 13 januari 2022

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Uno-A B.V.,
gevestigd te Maasdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Beijneveld,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Schipper Accountants B.V.,
gevestigd te Goes,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P. van der Mersch.
Partijen worden hierna aangeduid als Uno-A en Schipper.

Verloop van de procedure

De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
het tussenvonnis van 18 februari 2021;
de akte van de zijde van Uno-A;
het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 5 juli 2021;
de conclusie na enquête van de zijde van Uno-A;
de conclusie na enquête van de zijde van Schipper.

Verdere beoordeling van het geschil

1. Bij tussenvonnis van 18 februari 2021 is Uno-A in de gelegenheid gesteld te bewijzen:
- dat zij niet op de hoogte is gesteld van het voorbehoud van instemming van de vergadering van aandeelhouders (hierna ook: de alv [1] )
en
- dat [naam 1] de mededeling dat het bestuur van Schipper had beslist het pand te gaan huren zonder voorbehoud heeft gedaan.
2. Uno-A heeft bij akte bericht dat zij het opgedragen bewijs wil leveren door het horen van getuigen. Zij heeft daartoe de volgende personen opgegeven om als getuige te worden gehoord:
  • [naam 2], bestuurder van Uno-A (hierna: [naam 2]);
  • [naam 3], makelaar (hierna: [naam 3]);
  • [naam 1], voormalig werknemer bij Schipper (hierna: [naam 1]).
3. Ter zitting van 5 juli 2021 zijn [naam 2], [naam 3] en [naam 1] als getuigen gehoord.
4. [naam 2] heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard.
‘(…) U vraagt mij of ik op 11 oktober 2018 aan een bespreking met de heren [naam 3], [naam 1] en
[naam 4] heb deelgenomen. Als u doelt op een bespreking op het kantoor van [naam 3], dan
heb ik daaraan inderdaad deelgenomen. (…) In mijn herinnering heeft [naam 4] in dat gesprek niet gezegd dat goedkeuring van de partnervergadering nodig was. (…)
5. [naam 3] heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard.
‘(…) U vraagt mij of er op 11 oktober 2018 een gesprek heeft plaatsgevonden waaraan werd
deelgenomen door de heren [naam 2], [naam 4] en [naam 1], alsmede mijzelf. De precieze
datum kan ik mij niet herinneren, ik kan mij wel herinneren dat ik twee gesprekken heb
gevoerd met deze drie heren. Het eerste gesprek was bij mij op kantoor en het tweede op het
kantoor van Schipper. (…) Er is niet gesproken over voorbehouden. [naam 4] was namens het bestuur aanwezig. Hij zou namens het bestuur beslissen over het huren van het pand. (…)
6. [naam 1] heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard.
‘(…) Ik weet dat er een overleg heeft plaatsgevonden op het kantoor van [naam 3] waaraan werd
deelgenomen door de heren [naam 2], [naam 3] en [naam 4] alsmede mijzelf. (…) Ik kan niet woordelijk aangeven wat er tijdens het overleg is besproken, maar het ging erover
dat Schipper interesse had om een pand aan de [adres] te huren. Het was een
verkennend gesprek daarover. Ik zat erbij in mijn hoedanigheid van toenmalig kantoorleider te Oud-Beijerland en [naam 4] was toen lid van het bestuur en zat er in die hoedanigheid. Ik weet niet meer of er gesproken is over hoe een eventuele huurovereenkomst tot stand zal
komen. Ik weet evenmin nog of er gesproken is over de rol van [naam 4]. Wel was hij, zoals
ik al zei, aanwezig als bestuurslid van Schipper. [naam 4] heeft zijn rol als bestuurder in het
gesprek ook nog toegelicht. (…)
7. Partijen hebben vervolgens een conclusie na enquête genomen.
Uno-A heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat zij met de getuigenverhoren heeft aangetoond dat Uno-A niet op de hoogte is gesteld van het voorbehoud van instemming van de alv. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
[naam 2] en [naam 3] hebben verklaard dat zij pas op 26 maart 2019 hoorden dat de goedkeuring van de alv nodig was. [naam 1] heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij het met [naam 3] over de instemming van de alv heeft gehad. Ook heeft [naam 1] verklaard dat hij niet meer wist of hij al vóór de e-mail van [naam 5] van 13 februari 2019 wist dat de alv moest beslissen. De verklaring van [naam 4] is minder betrouwbaar, omdat hij op het moment van het gesprek nog bestuurder van Schipper was en op het moment van zijn verklaring in dienst van Schipper.
Uno-A heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat zij met de getuigenverhoren heeft bewezen dat [naam 1] zonder voorbehoud heeft medegedeeld dat Schipper had beslist het pand te gaan huren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [naam 3] heeft verklaard dat er tijdens het telefoongesprek van 13 februari 2019 niet is gesproken over een partnervergadering of de alv, terwijl [naam 1] heeft verklaard dat hij niet wist of hij tijdens het telefoongesprek heeft gesproken over een voorbehoud. [naam 1] heeft in zijn schriftelijke verklaring nog opgenomen dat hij zich niet kon voorstellen dat hij zonder voorbehoud zou hebben gezegd dat Schipper had besloten te gaan huren. Het ligt in de risicosfeer van Schipper dat [naam 1] niet meer weet welke verklaring hij heeft overgebracht, nu [naam 1] als bode in de zin van artikel 3:37 lid 4 BW wordt beschouwd. Uno-A acht de verklaring van [naam 3] betrouwbaarder dan die van [naam 1], omdat [naam 1] niet op alle feiten juist heeft verklaard.
8. Schipper heeft in haar conclusie aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat
Uno-A niet op de hoogte is gesteld van het voorbehoud van instemming van de alv. Zij stelt dat [naam 4] een heldere verklaring heeft afgelegd op 6 november 2019, terwijl [naam 2] en
[naam 1] een beperkte herinnering hebben aan het gesprek op 11 oktober 2018 en de verklaring van [naam 4] niet hard betwisten. [naam 3] heeft een tegenstrijdige en partijdige verklaring afgelegd, aldus Schipper.
Voorts heeft Schipper aangevoerd dat niet kan worden geconcludeerd dat vaststaat dat
[naam 1] de mededeling dat het bestuur had beslist te gaan huren zonder voorbehoud heeft gedaan. [naam 3] heeft stellig verklaard, maar slechts gehoord wat hij wilde horen en niet doorgevraagd. Bovendien geldt dat [naam 3] in de periode voor het getuigenverhoor telefonisch contact met [naam 1] heeft gezocht. Dat is ongepast en kan niet anders worden gezien als een poging om [naam 1] te beïnvloeden.
[naam 1] heeft verklaard dat hij geen exacte herinnering heeft aan het telefoongesprek met [naam 3], maar hij kan zich gelet op de e-mail van [naam 5] niet voorstellen dat hij geen voorbehoud heeft gemaakt. Het is na ontvangst van die e-mail niet waarschijnlijk dat [naam 1] zonder voorbehoud heeft gezegd dat het bestuur akkoord was.
9. Ten aanzien van het eerste gedeelte van de bewijsopdracht, inhoudende dat Uno-A in de gelegenheid is gesteld te bewijzen dat zij niet op de hoogte is gesteld van het voorbehoud van instemming van de alv, wordt als volgt overwogen.
Van belang is hetgeen al dan niet is gezegd tijdens het gesprek op 11 oktober 2018, waarbij [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 1] aanwezig waren. [naam 1] heeft op dit punt verklaard dat hij niet meer wist of er gesproken is over hoe een eventuele huurovereenkomst tot stand zal komen en of er gesproken is over de rol van [naam 4]. [naam 2] heeft tijdens het getuigenverhoor verklaard dat
in zijn herinnering[naam 4] in dat gesprek niet heeft gezegd dat goedkeuring van de partnervergadering nodig was. Op grond van artikel 164 lid 2 Rv geldt dat de verklaring van [naam 2] als partijgetuige geen bewijs in het voordeel van Uno-A kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Er moeten aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, NJ 1997/592). In dat kader geldt dat [naam 3] tijdens het getuigenverhoor heeft verklaard dat er in het gesprek van 11 oktober 2018 niet is gesproken over voorbehouden.
Een verklaring van een partijgetuige kan geen begin van bewijs opleveren dat als aanvullend bewijsmiddel kan dienen bij de verklaring van een andere partijgetuige (HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2710,
NJ2005/272). [naam 3] is weliswaar geen partijgetuige, maar desondanks beziet de kantonrechter zijn verklaring (extra) kritisch, nu hij optrad als de makelaar van Uno-A in het verhuurtraject en nu hij ook de zoon is van één van de vier aandeelhouders van Uno-A.
Bovendien geldt dat de verklaring van [naam 2] op dit punt niet stellig c.q. overtuigend is (“in zijn herinnering”).
Naar het oordeel van de kantonrechter is hiermee geen sprake van zodanig sterk (aanvullend) bewijs, dat is voldaan aan dit gedeelte van de bewijsopdracht, mede gelet op de verklaring van [naam 4] in het eerder gehouden voorlopig getuigenverhoor op 6 november 2019, dat hij tijdens het gesprek op 11 oktober 2018 heeft gezegd dat goedkeuring van de partnervergadering nodig is.
10. Nu Uno-A niet is geslaagd in het eerste deel van het haar opgedragen bewijs, wordt aan het tweede deel niet toegekomen. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
11. Uno-A zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Daarbij zal ook één procespunt worden berekend voor de gemachtigde van Schipper in het voorlopig getuigenverhoor, nu dat is gehouden ten behoeve van deze hoofdzaak.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Uno-A in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Schipper bepaald op
€ 4.114,-- aan salaris gemachtigde (5½ punt à € 748,--) en € 180,-- aan taxe voor getuige [naam 1];
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
773

Voetnoten

1.Waar hierna het woord ‘partnervergadering’ wordt gebruikt, ziet dat op hetzelfde gremium als de vergadering van aandeelhouders.