ECLI:NL:RBROT:2022:1557

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3588
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake terugvordering Participatiewet

Op 3 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser uit Spijkenisse en het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard. De zaak betreft een bezwaarschrift dat eiser per e-mail heeft ingediend tegen een terugvordering op grond van de Participatiewet. Eiser had een bijstandsuitkering ontvangen en kreeg op 16 april 2020 een besluit tot terugvordering van te veel verleende bijstand. Het college verklaarde het bezwaarschrift van eiser kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het volgens hen te laat was ingediend. Eiser betwistte dit en voerde aan dat hij op 28 april 2020 tijdig een bezwaarschrift had ingediend, wat hij kon onderbouwen met een ontvangstbevestiging van de gemeente.

De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De rechtbank stelde vast dat het college niet had aangetoond dat het bezwaarschrift niet was ontvangen en dat eiser niet de kans had gekregen om het verzuim te herstellen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Eiser had ook om schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de procedure niet langer dan twee jaar had geduurd. De rechtbank veroordeelde het college tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2022 in de zaak tussen

[naam] , te Spijkenisse, eiser,

gemachtigde: drs. F. Elidrissi,
en

het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard, verweerder,

gemachtigde: M.J. de Jonge.

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een terugvordering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) gebruteerd met bedragen van € 2.272,28 (2017), € 917,04 (2018) en € 232,16 (2019) aan afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Met het besluit van 14 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2022 via een videoverbinding. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontvangt sinds 25 maart 2015 een bijstandsuitkering op grond van de Pw.
1.2.
Met een besluit van 16 april 2020 heeft verweerder een bedrag van
€ 22.247,93 aan te veel verleende bijstand over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2019 van eiser teruggevorderd. Met het primaire besluit heeft verweerder het teruggevorderde bedrag gebruteerd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft pas op 8 oktober 2020 een bezwaarschrift ontvangen. Dat is te laat. Voor zover ervan moet worden uitgegaan dat verweerder op 28 april 2020 per e-mail een bezwaarschrift heeft ontvangen, geldt dat verweerder niet kenbaar heeft gemaakt dat de elektronische weg is geopend.
3. Eiser heeft het volgende aangevoerd. Eiser heeft op 28 april 2020 per e-mail een bezwaarschrift ingediend. Eiser heeft van verweerder ook een ontvangstbevestiging ontvangen. (De gemachtigde van) eiser dient regelmatig bezwaarschriften per e-mail in, die altijd in behandeling worden genomen.
4.1.
Eiser heeft een afdruk overgelegd van een op 28 april 2020 om 22:19 uur verzonden e-mail naar het adres ‘gemeente@nissewaard.nl’ met als onderwerp ‘Nieuwe Bezwaarschrift namens de heer [naam] tegen de brutering van terugvordering’. Bij de bijlagen is vermeld een document ‘Bezwaarschrift tegen de brutering van terugvordering 16-04-20. [naam] .pdf’. Eiser heeft verder een afdruk overgelegd van een op 28 april 2020 om 22:21 uur vanaf het hiervoor genoemde e-mailadres verzonden bericht met als onderwerp ‘Automatisch antwoord: Nieuwe Bezwaarschrift namens de heer [naam] tegen de brutering van terugvordering’. In dit bericht is het volgende vermeld: ‘Uw e-mail is ontvangen en wordt doorgestuurd naar de behandelende afdeling’.
4.2.
Ter zitting zijn deze stukken besproken. Verweerder heeft niet betwist dat het genoemde e-mailadres door de gemeente Nissewaard gebruikt wordt en ook niet dat het hiervoor in 4.1 genoemde automatische antwoord vanaf dit adres is verzonden. Verweerder heeft voorts niet betwist dat (de gemachtigde van) eiser vaker op deze wijze bezwaarschriften heeft ingediend en dat verweerder deze in behandeling heeft genomen. Volgens verweerder is de e-mail van 28 april 2020 echter niet in zijn systemen terug te vinden. Dat een automatisch antwoord is verzonden, betekent volgens verweerder niet dat verweerder het bezwaarschrift heeft ontvangen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 28 april 2020, en dus tijdig, tegen het primaire besluit een bezwaarschrift heeft ingediend. Verweerder kan in het licht van de stellingen van eiser en de overgelegde stukken – met name het verzonden automatische antwoord – niet volstaan met stellen dat de e-mail van eiser niet in zijn systemen is terug te vinden.
4.4.
Nu ervan moet worden uitgegaan dat eiser tijdig per e-mail een bezwaarschrift heeft ingediend, had verweerder niet tot niet-ontvankelijkverklaring mogen overgaan zonder dat eiser overeenkomstig artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid was geboden het verzuim te herstellen door alsnog een schriftelijk bezwaarschrift in te dienen. Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2145. Verweerder heeft eiser die gelegenheid niet geboden. Dat betekent dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal alsnog inhoudelijk op het bezwaar van eiser moeten beslissen.
6. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit verzoek wordt afgewezen omdat de totale procedure tot en met deze uitspraak niet meer dan twee jaar heeft geduurd.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 maart 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.