4.1.2.Beoordeling
Rechtmatigheid doorzoeking
De verbalisanten hebben verklaard dat zij op 19 oktober 2021 de verdachte onderuitgezakt aantroffen in een voertuig met Italiaans kenteken waarvan de ramen waren beslagen, en dat stond geparkeerd op een parkeerplaats die hen ambtshalve bekend is als een ontmoetingsplaats voor drugstoeristen. De verbalisanten hebben de verdachte aangesproken. Zij hebben geconstateerd dat hij geen Nederlands en slechts gebrekkig Engels sprak. Zij hebben gezien dat de man vervolgens steeds nerveuzer werd en steeds harder begon te trillen met zijn handen. De verbalisanten hebben de verdachte gevraagd zijn legitimatie te tonen en hebben daarbij gezien dat de verdachte veel geldbiljetten in zijn portemonnee had. Een van de verbalisanten liet de verdachte en briefje lezen met daarop onder meer een tekst in de Italiaanse taal waarvan de vertaling luidt:
“Dit is een algemene controle.
In dit gedeelte van Rotterdam hebben wij veel incidenten met betrekking tot wapens en drugs.
Heeft u wapens, drugs of grote geldbedragen contant bij u?
Mogen wij u fouilleren en uw voertuig doorzoeken?
Als er strafbare goederen worden aangetroffen kan het zijn dat u wordt aangehouden en dat de strafbare goederen in beslag worden genomen.”
De verbalisanten hebben verklaard dat de verdachte na het lezen van dit briefje heeft gezegd: “Off course, is normal”. De verdachte maakte hierbij een knikkende beweging, strekte zijn armen en maakte een gebaar richting de auto dat de verbalisanten mochten beginnen. Vervolgens hebben de verbalisanten het voertuig doorzocht en hebben ze diverse pakketten cocaïne en diverse contante geldbedragen aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het handelen van de verdachte voldoende duidelijk is geworden dat hij de verbalisanten feitelijk toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking van het voertuig.
Het verweer van de verdediging komt er in de kern op neer dat - als aangenomen wordt dat de verdachte feitelijk toestemming heeft gegeven - hij onvoldoende op de hoogte is gebracht van zijn recht om toestemming te weigeren, zodat sprake is van een vormverzuim.
Uit jurisprudentie van het EHRM (zie onder meer EHRM 18 mei 2017, Bože tegen Letland, nr. 40927/05) volgt dat er sprake moet zijn van een
informed consentwil er sprake zijn van een toestemming voor een doorzoeking waarbij de procedurele waarborgen die daarbij normaliter gelden buiten werking worden gesteld. Dat betekent dat moet blijken dat de verdachte is geïnformeerd over zijn recht toestemming te weigeren en wat de consequenties zijn als hij wel met de doorzoeking instemt.
In het geval van de verdachte was het laatste op het getoonde briefje in een voor verdachte begrijpelijke taal te lezen, het eerste niet. Omdat hij daarbij ook niet in een voor hem begrijpelijke taal kon communiceren met de verbalisanten, heeft hij ook op die wijze niet kunnen begrijpen wat zijn rechten waren. De verdachte heeft op zitting aangegeven dat hij, achteraf gezien, geen toestemming voor de doorzoeking zou hebben gegeven. Omdat niet blijkt dat de verdachte toen hij toestemming gaf voor de doorzoeking van het voertuig van zijn recht om te weigeren op de hoogte is gebracht, kan niet worden aangenomen dat de verdachte rechtsgeldig afstand van dat recht heeft gedaan. Het doorzoeken van de auto is daarmee tot stand gekomen op basis van een vormverzuim.
Dit vormverzuim is – anders dan de officier van justitie betoogt – begaan in het voorbereidend onderzoek. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Bij het vragen naar de identiteit van de verdachte maakten de verbalisanten gebruik van hun controlebevoegdheden. Na het zien van de geldbiljetten in de portemonnee van de verdachte hebben de verbalisanten hem gevraagd of hij wapens of drugs bij zich had. Gelet hierop hebben de - met opsporing belaste ambtenaren - controlebevoegdheden uitgeoefend, terwijl dit onmiskenbaar heeft plaatsgevonden in verband met strafbare feiten en met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Zodoende is zowel van controle als opsporing sprake. Er is daarmee sprake van repressieve controle, zodat artikel 359a Sv op het vormverzuim van toepassing is (zie ook de conclusie van F.W. Bleichrodt van 30 juni 2020, ECLI:NL:PHR:2020:655, randnr. 89). De verdediging heeft verzocht om bij constatering van een onherstelbaar vormverzuim over te gaan tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen goederen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Naar vaste rechtspraak levert de schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk op van de in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vervatte waarborg van een eerlijk proces. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan de consequentie van bewijsuitsluiting dan ook niet zonder meer aan het schenden van de persoonlijke levenssfeer verbonden worden indien de verdachte daar geen rechtens te respecteren nadeel van heeft ondervonden. In dit verband verdient voorts opmerking dat - eveneens volgens vaste rechtspraak - het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te beschermen belang. Een eventuele schending van dat belang als gevolg van een onherstelbaar vormverzuim levert dus niet een nadeel op als bedoeld in artikel 359a, tweede lid Sv.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte geen reëel en rechtens te beschermen nadeel ondervonden heeft door de onrechtmatige doorzoeking van zijn auto. De inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer als gevolg van die doorzoeking is dermate gering, te meer nu de verdachte heeft verklaard dat de auto niet van hem was- dat de rechtbank zal volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder daaraan verdere consequenties te verbinden.
Verklaring geldbedragen
Voor een bewezenverklaring van het in artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” is vereist dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft. Indien het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden aandraagt die het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Geeft de verdachte een dergelijke verklaring echter niet, dan zal over het algemeen geen andere conclusie kunnen worden getrokken dan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Op 19 oktober 2021 treffen verbalisanten de verdachte aan in een auto. Bij de doorzoeking van de auto treffen zij 4003 gram cocaïne en een geldbedrag van € 50.000,- aan. Verder heeft de verdachte een geldbedrag van € 8.000,- in zijn jaszak en een geldbedrag van € 2.045,- in zijn portemonnee. Op grond van deze feiten en omstandigheden is er sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen en onder die omstandigheden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de genoemde geldbedragen niet van enig misdrijf afkomstig zijn.
De verdachte heeft tijdens het politieverhoor een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Op de terechtzitting van 20 januari 2022 heeft de verdachte bekend dat hij in ruil voor een bedrag van € 5.000,- pakketten in de auto moest plaatsen en dat hij daarna de auto moest verplaatsen. Hem werd door de opdrachtgevers medegedeeld vooral geen verkeersovertreding met de auto te maken. De verdachte heeft op zitting aangegeven dat hij ook wel doorhad dat het niet in de haak was, maar dat hij in verband met financiële problemen verblind was door het geldbedrag dat hier tegenover stond. Verdachte heeft de pakketten vervolgens in de verborgen ruimte van de auto geplaatst. De verdachte heeft verklaard dat het geldbedrag van € 50.000,- niet van hem was en hoorde bij de andere pakketten van de opdrachtgever, waarin drugs bleek te zitten. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat dit geldbedrag afkomstig is van enig misdrijf. Over de geldbedragen van € 8.000,- en € 2.045,- heeft de verdachte verklaard dat ze van hem zijn en niet afkomstig zijn van enig misdrijf. Hij heeft verklaard dat dit inkomsten zijn uit zijn eigen zaak en dat hij een erfenis heeft gehad van zijn ouders. De verdachte zou deze grote contante geldbedragen bij zich hebben omdat hij in Nederland een eigen zaak wilde beginnen en het geld als aanbetaling bij zich had voor keukenapparatuur.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte er niet in is geslaagd om het witwasvermoeden te ontzenuwen en licht dit als volgt toe. Op de terechtzitting van 20 januari 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij schulden heeft en dat hij € 5.000,- zou krijgen voor het verplaatsen van de pakketten met cocaïne en geldbiljetten in de auto. De verdachte heeft verklaard dat hij erg geholpen zou zijn met dit geldbedrag van € 5.000,- en dat hij het geld zou krijgen als de opdracht was uitgevoerd. De verbalisanten hebben bij de fouillering van de verdachte en de doorzoeking van het voertuig, buiten de cocaïne en het geldbedrag van € 50.000,- in de verborgen ruimte, ook in totaal een geldbedrag van € 10.045,- aangetroffen in de portemonnee en de jaszak van de verdachte. De rechtbank acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de verdachte met een dermate hoog geldbedrag over straat zou gaan als een geldbedrag van € 5.000,- hem al erg zou helpen bij het afbetalen van zijn schulden. Verder heeft de verdachte tot aan de terechtzitting gezwegen over de herkomst van de geldbedragen. De verklaring die hij op de terechtzitting heeft afgelegd is bovendien onvoldoende concreet en daarmee niet verifieerbaar.
Alles overziend moet worden vastgesteld dat de verklaring die de verdachte heeft afgelegd onvoldoende concreet, hoogst onwaarschijnlijk en niet verifieerbaar is, zodat - bij die stand van zaken - geen andere redelijke aanvaardbare verklaring kan gelden dan dat deze goederen, onmiddellijk of middellijk, uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet op de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen -grotendeels in een verborgen ruimte- en in combinatie met verdovende middelen, is verdachte hiervan kennelijk op de hoogte geweest.