ECLI:NL:RBROT:2022:12275

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
8931172 / CV EXPL 20-46326
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hulploon in verband met hulpverlening van een binnenvaartschip aan een ander binnenvaartschip

In deze zaak vorderde eiser, de heer [eiser01], een hulploon van € 15.000,- van gedaagde, de heer [gedaagde01], in verband met hulpverlening aan het motorschip '[naam schip02]'. Op 12 december 2019 had [gedaagde01] problemen met het stuurwerk van zijn schip, waardoor het onbestuurbaar werd. [eiser01] bood hulp aan door het schip te slepen naar de haven van Werkendam. Gedaagde betwistte dat er sprake was van hulpverlening en stelde dat er een sleepovereenkomst was gesloten. De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake was van hulpverlening, aangezien [gedaagde01] via de marifoon om hulp had gevraagd en er een reële dreiging van schade bestond door de rookontwikkeling en de onbestuurbaarheid van het schip. De rechtbank stelde vast dat de hulpverlening met gunstig gevolg was verleend en dat [eiser01] recht had op hulploon. De kantonrechter bepaalde het hulploon op € 9.000,-, rekening houdend met de geredde waarde van het schip en de lading, de vakkundigheid van de hulpverlening en de omstandigheden van het geval. Daarnaast werden de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten toegewezen. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer / rolnummer: 8931172 / CV EXPL 20-46326
uitspraak: 18 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de heer
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] , Duitsland,
eiser,
gemachtigde mr. A.R. de Graaf,
tegen
de heer
[gedaagde01], h.o.d.n. [handelsnaam01] ,
wonende te [woonplaats02] , Frankrijk,
gedaagde,
gemachtigde mr. T. Roos.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiser01] en [gedaagde01] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 oktober 2020;
  • de akte houdende overlegging producties, met 7 producties;
  • de betekeningsstukken;
  • de conclusie van antwoord, met 2 producties;
  • het vonnis van de kantonrechter van 22 februari 2021 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de oproepingsbrieven van de kantonrechter van 23 maart 2021;
  • de comparitieaantekeningen van mr. De Graaf;
  • de mondelinge behandeling van 9 juni 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft
gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] is eigenaar van het motorschip “ [naam schip01] ”. De “ [naam schip01] ” is gebouwd in 2000, is 109,98 meter lang en 11,45 meter breed en heeft een draagvermogen van 2322t.
2.2.
[gedaagde01] is eigenaar van het motorschip “ [naam schip02] ”. De “ [naam schip02] ” is gebouwd in 1982, is 110 meter lang en 9,50 meter breed.
2.3.
Op 12 december 2019 voer de " [naam schip02] ", met [gedaagde01] als kapitein, uit de Volkeraksluis, in de opvaart op het Hollands Diep ter hoogte van de Sassenplaat beneden, westelijk van de haven van Moerdijk.
Tussen 13.00 en 13.30 uur is aan boord van de “ [naam schip02] ” in de achterpiek van het schip de isolatie van de uitlaat gaan smeulen als gevolg van het lekken van hydraulische olie op de isolatie (hierna: het incident), waardoor een aanzienlijke rookontwikkeling plaats vond. De " [naam schip02] " bevond zich op dat moment op het Hollands Diep op een afstand van 2 kilometer van de haven van Moerdijk. De " [naam schip01] " voer, met [eiser01] als kapitein, op dat moment achter de " [naam schip02] ".
2.4.
Als gevolg van het incident functioneerde het hydraulische stuurwerk aan boord van de " [naam schip02] " niet meer. De " [naam schip02] " maakte hierdoor tijdens het varen ‘zigzag-bewegingen’.
2.5.
De " [naam schip02] " - in de persoon van [gedaagde01] - heeft de " [naam schip01] " via de marifoon opgeroepen en aangegeven dat hij problemen had met het stuurwerk en dat het hoofdroer niet meer manoeuvreerbaar was.
Kort daarna, omstreeks 13.30 uur, is [eiser01] met de " [naam schip01] " langszij gekomen van de " [naam schip02] " en is de " [naam schip02] " aan de " [naam schip01] " vastgemaakt.
2.6.
[gedaagde01] heeft de smeulende isolatie met een brandblusser gedoofd.
2.7.
De " [naam schip01] " heeft de " [naam schip02] " vervolgens meegesleept naar de haven van Werkendam.
2.8.
[eiser01] heeft [gedaagde01] , althans zijn verzekeraar meerdere malen om vergoeding van het hulploon verzocht. [eiser01] heeft geen hulploon ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, [gedaagde01] veroordeelt om aan [eiser01] een bedrag te betalen van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2020, danwel vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van de volledige betaling, alsmede een bedrag van € 925,- aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde01] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te wijzen vonnis en vermeerderd met de nakosten.
3.2.
[eiser01] legt, verkort weergegeven, aan zijn vordering ten grondslag dat de door hem ten behoeve van [gedaagde01] verrichte werkzaamheden kwalificeren als hulpverlening met gunstig gevolg, waarvoor [gedaagde01] ingevolge artikel 8:561 lid 1 BW hulploon verschuldigd is. [eiser01] stelt dat in de gegeven omstandigheden een bedrag van
€ 15.000,- een redelijk hulploon is en maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
3.3.
[gedaagde01] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser01] , met veroordeling van [eiser01] , bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure. [gedaagde01] betwist, kort gezegd, dat sprake is van hulpverlening en stelt dat een sleepovereenkomst is gesloten. Subsidiair betwist [gedaagde01] de hoogte van het gevorderde hulploon.
3.4.
De overige stellingen van partijen zullen, voor zover van belang, bij de beoordeling worden weergegeven.

4.De beoordeling

4.1.
De zaak heeft internationale aspecten, nu [eiser01] woonplaats heeft in Duitsland, [gedaagde01] woonplaats heeft in Frankrijk en het voorval in Nederlandse binnenwateren heeft plaatsgevonden. De kantonrechter dient daarom eerst ambtshalve zijn (internationale) bevoegdheid en het toepasselijk recht te bepalen.
bevoegdheid
4.2.
De kantonrechter is ingevolge artikel 26 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I-bis Vo) internationaal bevoegd om van de ingestelde vordering kennis te nemen.
Op grond van artikel 625 lid 1 sub f Rv is de kantonrechter te Rotterdam relatief bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
toepasselijk recht
4.3.
Nederland is partij bij het op 28 april 1989 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake Hulpverlening (hierna: het Hulpverleningsverdrag). Nu deze hulploonzaak aanhangig is gemaakt in een Verdragsluitende Staat is ingevolge artikel 2 het Hulpverleningsverdrag van toepassing.
De voor de beoordeling van deze zaak relevante bepalingen van het Hulpverleningsverdrag verschillen niet van het Nederlands recht aan de hand waarvan de partijdiscussie is gevoerd.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat het Hulpverleningsverdrag en - aanvullend - Nederlands recht van toepassing zijn.
hulpverlening
4.4.
Eiseres vordert hulploon in de zin van artikel 12 Hulpverleningsverdrag juncto artikel 8:561 lid 1 BW. Van hulpverlening is ingevolge artikel 8:551 BW sprake bij werkzaamheden of daden die zijn verricht om hulp te verlenen aan een in bevaarbaar water of in welk ander water dan ook in gevaar verkerend schip of andere zaak. Gevaar is aanwezig wanneer een reële dreiging van het oplopen van schade bestaat en het schip zich door eigen kracht, zonder hulp van buiten, niet uit de gevaarlijke situatie kan redden. Ook een betrekkelijk geringe mate van gevaar kan voldoende zijn om het bestaan van gevaar aan te nemen (HR 9 februari 1996, NJ 1996, 667, “Frio Alaska”).
Ingevolge artikel 8:561 lid 1 BW geeft hulp die met gunstig gevolg is verleend recht op hulploon.
4.5.
Partijen twisten over de vraag of sprake is geweest van hulpverlening.
[gedaagde01] betwist dat hij verzocht heeft om hulp of assistentie. [gedaagde01] heeft in dit verband als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat partijen een sleepovereenkomst hebben gesloten waarbij een sleeploon van € 1.000,- en vergoeding van brandstof is overeengekomen.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] hierover gesteld dat hij, nadat het vuur was geblust, aan boord is gegaan van de " [naam schip01] " om te bedanken voor het te hulp schieten, dat hij heeft gezegd dat hij alleen/op eigen kracht naar Moerdijk kon varen, maar dat het handiger was om naar Werkendam te gaan omdat daar ‘de fabrikant zat’ en dat [eiser01] ermee heeft ingestemd om de " [naam schip02] " mee te nemen. Voorts voert [gedaagde01] aan dat hij heeft voorgesteld om bij aankomst een bedrag van € 1.000,- te pinnen en de kosten van de brandstof te betalen en dat hij dacht dat [eiser01] daarmee akkoord was, maar dat [eiser01] liever had dat het via de verzekering ging en niet wilde dat het contant ging omdat hij geen tijd had om op het pinnen te wachten. [gedaagde01] stelt tot slot dat [eiser01] aangaf dat hij een factuur zou sturen naar de verzekeraar van [gedaagde01] .
4.7.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
[gedaagde01] betwist dat hij heeft verzocht om assistentie, maar dat assistentie is verleend aan de " [naam schip02] " door de " [naam schip01] " staat vast en wordt niet door hem betwist. Deze assistentie bestond allereerst uit het koppelen van de " [naam schip01] " aan de " [naam schip02] ", zodat [gedaagde01] naar zijn achterschip kon gaan om de smeulende isolatie te blussen. De assistentie bestond vervolgens uit het slepen van de " [naam schip02] " door de " [naam schip01] " naar de haven van Werkendam.
[gedaagde01] stelt dat hij, toen de zaak onder controle was op zijn achterschip, aan boord van de " [naam schip01] " is gekomen om de kapitein te bedanken voor zijn hulp. [gedaagde01] geeft ook aan dat het in de binnenvaart gebruikelijk is dat kapiteins elkaar helpen, dat dat vaak kosteloos gaat - als vriendendienst - en dat er als dank soms een fles wijn wordt gegeven en soms wat geld. [gedaagde01] stelt verder dat hij [eiser01] een bedrag van € 1.000,- en vergoeding van brandstof heeft aangeboden.
[eiser01] heeft dit gemotiveerd betwist en op de vraag waaruit [gedaagde01] heeft opgemaakt dat [eiser01] met het voorstel instemde, heeft [gedaagde01] slechts geantwoord dat hij dat aannam, zonder nadere toelichting.
Niet in geschil is echter dat [eiser01] het aanbod om een bedrag van € 1.000,- contant te ontvangen niet heeft aangenomen. Mede in aanmerking genomen dat de ‘hulpverlening’ reeds was aangevangen voordat [gedaagde01] aan boord van de " [naam schip01] " kwam en uit het betoog van [gedaagde01] niet duidelijk naar voren komt dat [eiser01] ook daadwerkelijk heeft ingestemd met een sleepovereenkomst tegen vergoeding van € 1.000,-, heeft [gedaagde01] het bestaan van een dergelijke afspraak tussen partijen onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Op [gedaagde01] rust immers de bewijslast en het bewijsrisico van de door haar gestelde overeenkomst, nu hij zich op het rechtsgevolg hiervan beroept. Feiten of omstandigheden waaruit, indien bewezen, volgt dat [gedaagde01] een aanbod heeft gedaan tot het aangaan van een sleepovereenkomst, welk aanbod vervolgens door [eiser01] is aanvaard, zijn onvoldoende gesteld. Daarmee komt de grondslag te vervallen om [gedaagde01] toe te laten tot het leveren van het bewijs van de gestelde sleepovereenkomst.
Het verweer faalt dan ook.
4.8.
Voor zover [gedaagde01] - gezien zijn opmerking over het gebruik onder kapiteins om elkaar vaak kosteloos te helpen - beoogt te stellen dat het varen in koppelverband als vriendendienst moet worden aangemerkt, faalt dit verweer.
In het algemeen kan worden aangenomen dat wanneer een toevallig passerend onbekend schip zijn assistentie aanbiedt, hij dit niet ‘om niet’ doet, tenzij daarmee nauwelijks tijd en kosten zijn gemoeid. De feitelijke gang van zaken duidt erop dat hiervan geen sprake was, nu [eiser01] op de daaropvolgende zondag in Boedapest moest lossen en - mede vanwege de vele nog te passeren sluizen (in totaal 68) - weinig tijd had. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat [gedaagde01] er in het onderhavige geval vanuit mocht gaan dat [eiser01] zijn werkzaamheden ‘om niet’ zou verrichten.
gevaar
4.9.
Partijen twisten over de vraag of het schip zich in gevaar bevond.
[eiser01] stelt dat de schipper van de " [naam schip02] " hem via de marifoon om hulp heeft verzocht, omdat er brand was aan boord van de " [naam schip02] " waardoor het hydraulische stuurwerk van het schip niet meer functioneerde en het schip onbestuurbaar werd. Hierdoor ontstond een aanzienlijk gevaar dat het schip omhoog zou lopen of in aanvaring zou komen met andere schepen of werken, aldus [eiser01] .
4.10.
[gedaagde01] betwist dat sprake was van een gevaarsituatie. [gedaagde01] voert aan dat hij de " [naam schip01] " heeft gewaarschuwd, omdat het roer was uitgevallen. [gedaagde01] voert verder aan dat geen sprake was van open vuur, maar slechts van lekkende olie die was gaan smeulen op het isolatiemateriaal. [eiser01] stelt dat sprake was van veel rookontwikkeling, maar niet van vuur. Ook wijst [gedaagde01] erop dat de roeruitval het schip niet stuurloos maakte, omdat het schip met de boegschroef op koers werd gehouden en zo op eigen kracht de haven van de Moerdijk - die op korte afstand lag - kon bereiken. Het schip beschikte over een eigen voortstuwing, bestaande uit een boegschroef met vier kanalen en een boegschroefmotor van 400 pk, aldus [gedaagde01] .
Daarnaast was er nauwelijks stroming, geen sterke wind en is niet gebleken dat er vaart was. Op de plaats waar het roer uitviel - westelijk van de Moerdijk - varen bovendien geen bovenmaatse schepen. Ook had de " [naam schip02] " nog de mogelijkheid om - zonodig - haar stutpalen te laten zakken in het zand of in de geul voor de pleziervaart ten anker te gaan, aldus nog steeds [gedaagde01] .
4.11.
Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.4. is aangegeven, is sprake van gevaar
wanneer een reële dreiging van het oplopen van schade bestaat en het schip zich door eigen kracht, zonder hulp van buiten, niet uit de gevaarlijke situatie kan redden, waarbij ook een betrekkelijk geringe mate van gevaar voldoende kan zijn om het bestaan van gevaar aan te nemen. Het gevaarcriterium dient dan ook ruim te worden uitgelegd.
4.12.
Uitgangspunt voor de beoordeling of sprake is van gevaar in de zin van artikel 1 Hulpverleningsverdrag is het moment waarop het schip met zijn hulpactiviteiten aanvangt.
Daarbij acht de kantonrechter de volgende feiten en omstandigheden van belang:
er was sprake van een smeulende isolatie en aanzienlijke zwarte rookontwikkeling op het achterschip van de " [naam schip02] ";
  • de " [naam schip02] " maakte ‘zigzag-bewegingen’ tijdens het varen;
  • [gedaagde01] had via de marifoon contact opgenomen met [eiser01] waarbij hij aan
[eiser01] had meegedeeld dat het schip onbestuurbaar was, althans dat er problemen waren met het roer;
- de plaats waar het roer is uitgevallen bevond zich op het Hollands Diep ongeveer ter
hoogte van groene boei HD43. De haven van Moerdijk bevond zich op ongeveer 2 kilometer afstand;
- ter hoogte van de haven van Moerdijk bevindt zich een drukke kruising tussen het
Hollands Diep, de Dordtse Kil en het Zuid-Hollands Diep die de " [naam schip02] " moest oversteken/passeren om naar de haven van Moerdijk te varen.
4.13.
Uit de waargenomen ‘zigzag-bewegingen’ leidt de kantonrechter af dat het varen met alleen de boegschroef de manoeuvreerbaarheid van het schip niet ten goede kwam. Mede in aanmerking genomen dat het schip de richting op voer van een drukke kruising en dat - naar algemeen bekend mag worden verondersteld - sprake is van een drukte op het Hollands Diep met zowel scheepvaartverkeer als pleziervaartuigen, meent de kantonrechter dat de situatie niet vrij was van gevaar. Daarbij kwam dat sprake was van een flinke rookontwikkeling die afkomstig was van het achterschip van de " [naam schip02] ", welke situatie pas onder controle was toen de " [naam schip01] " assistentie verleende aan de " [naam schip02] ".
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, meent de kantonrechter dan ook dat sprake was van de dreiging van schade en dus van gevaar, zij het in lichte mate. Daarbij heeft de kantonrechter ook de omstandigheden betrokken dat het schip niet geheel stuurloos was en dat de brand, althans de smeulende isolatie snel onder controle kon worden gebracht door [gedaagde01] , hetgeen echter onverlet raakt dat wel extra waakzaamheid aan boord was geboden in verband met het mogelijk opnieuw gaan smeulen.
4.14.
Dat – zoals [gedaagde01] heeft betoogd – er geen gevaarsituatie was, omdat er geen sprake was van open vuur en de rook niet afkomstig was van de hoofdmotor maar van de smeulende isolatie en dat het vuur na blussen uit was, doet daar niet aan af. Voor de beoordeling van de aanwezigheid van gevaar dient immers te worden uitgegaan van de prognoses en verwachtingen ten tijde van de gestelde hulpverlening (vergelijk HR 12 juni 1981 (‘Zwaardvis’), ECLI:NL:HR:1981:AG4207). Dat de reële mogelijkheid bestond dat het vuur zou oplaaien, althans dat het brandwacht moeten houden terwijl het schip niet goed bestuurbaar is, de kans op schade zou vergroten, is een omstandigheid die hierbij in overweging moet worden genomen.
Ook het verweer dat " [naam schip02] " op eigen voortstuwing de haven kon bereiken danwel zonodig stutpalen kon neerlaten in het zand, staat niet aan het aannemen van gevaar in de weg. De beschikbaarheid van hulpmiddelen is geen omstandigheid die aan het aannemen van gevaar in de weg staat volgens de Hoge Raad.
4.15.
Al deze omstandigheden maken dat sprake was van een reële dreiging van het oplopen van schade en derhalve van gevaar, zij het in een beperkte mate.
De conclusie is dat sprake is van hulpverlening.
4.16.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de hulpverlening met gunstig gevolg is verleend, zodat [eiser01] recht heeft op hulploon.
vaststelling hulploon
4.17.
Nu partijen geen overeenkomst hebben gesloten waarbij hulploon is overeengekomen, dient op grond van artikel 13 Hulpverleningsverdrag juncto artikel 8:563 BW het hulploon te worden vastgesteld, rekening houdend met de volgende (niet limitatieve en in willekeurige volgorde vermelde) criteria:
a. de geredde waarde van het schip en de andere goederen;
b) de vakkundigheid en inspanningen van de hulpverleners, betoond bij het voorkomen of beperken van schade aan het milieu;
c) de mate van de door de hulpverleners verkregen gunstige uitslag;
d) de aard en ernst van het gevaar;
e) de vakkundigheid en inspanningen betoond door de hulpverleners bij de redding van het schip, de andere zaken en mensenlevens;
f) de door de hulpverleners gebruikte tijd, gemaakte kosten en geleden verliezen;
g) het risico van aansprakelijkheid en andere door de hulpverleners of hun uitrusting gelopen risico's;
h) de snelheid van de verleende diensten;
i.) de beschikbaarheid en het gebruik van schepen of andere voor hulpverlening bestemde uitrusting;
j) de staat van gereedheid alsmede de doelmatigheid en de waarde van de uitrusting van de hulpverleners.
De kantonrechter zal deze criteria toepassen op de hulpverlening aan de " [naam schip02] ".
a.
de geredde waarde van het schip en andere goederen
4.18.
Partijen twisten over de waarde van het schip. [eiser01] stelt dat de waarde moet worden bepaald op een bedrag van € 1.800.000,-, nu het schip voor deze prijs te koop staat. [gedaagde01] voert daarentegen aan dat de vraagprijs niet gelijk kan worden gesteld met de marktwaarde of geredde waarde en dat de reële waarde van het schip ligt tussen de
€ 1.600.000,- en € 1.700.000,-. [gedaagde01] heeft geen verdere onderbouwing gegeven van de door haar gestelde hoogte van de waarde van het schip.
4.19.
Met [gedaagde01] is de kantonrechter van oordeel dat de geredde waarde van het schip niet gelijkgesteld kan worden met de vraagprijs in een advertentie. Wel levert de vraagprijs een indicatie op van de waarde van het schip. Mede in aanmerking genomen dat het schip vooralsnog niet is verkocht voor het bedrag van € 1.800.000,-, komt de kantonrechter dit bedrag te hoog voor. De kantonrechter gaat uit van een bedrag van € 1.700.000,- als geredde waarde van het schip ten tijde van de hulpverlening.
Onbekend is welke (droge) lading de " [naam schip02] " vervoerde. [eiser01] heeft de geredde waarde van de lading aan de hand van het draagvermogen van de " [naam schip02] " van 2322t geschat op ongeveer 1700t en is uitgegaan van de prijs van tarwe, hetgeen resulteert in een bedrag van € (1700 x € 179,- (tarwe) =) € 304.300,-. Daartegen heeft [gedaagde01] geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter uit zal gaan van de juistheid van de geschatte geredde waarde van de lading. Daarmee komt de totale geredde waarde van schip en lading uit op een bedrag van € 2.004.300,-.
b)
de vakkundigheid en inspanningen van de hulpverleners, betoond bij het
voorkomen of beperken van schade aan het milieu;
4.20.
Van inspanningen bij het voorkoming of beperking van schade aan het milieu is geen sprake geweest.
c)
de mate van de door de hulpverleners verkregen gunstige uitslag;
4.21.
De hulpverlening had een 100% gunstig resultaat. Vaststaat immers dat de " [naam schip01] " direct langszij is gekomen, de " [naam schip02] " heeft aangekoppeld en deze vervolgens veilig heeft meegevoerd naar Werkendam.
d)
de aard en ernst van het gevaar;
4.22.
Zoals hiervoor onder rechtsoverwegingen 4.10. - 4.13. is overwogen was sprake van een beperkt gevaar voor aanvaring danwel vastlopen van het schip en bestond enig gevaar voor het oplaaien van de brand.
e)
de vakkundigheid en inspanningen betoond door de hulpverleners bij de redding van het schip, de andere zaken en mensenlevens;
4.23.
Vaststaat dat de bemanning van de " [naam schip01] " in korte tijd - ongeveer 10 minuten - de " [naam schip02] " heeft vastgekoppeld aan de " [naam schip01] " en dat de schepen daarna als gekoppeld samenstel verder zijn gevaren naar Werkendam.
[gedaagde01] voert weliswaar aan dat hiervoor geen bijzondere vakkundigheid of inspanningen zijn vereist, maar deze maatstaf ligt niet voor. Niet in geschil is dat de verrichte handelingen (aankoppelen en slepen) vakkundig zijn uitgevoerd.
f)
de door de hulpverleners gebruikte tijd, gemaakte kosten en geleden verliezen;
4.24.
Partijen verschillen van mening over de duur van de hulpverlening. [eiser01] stelt dat zij in totaal 4 uur bezig is geweest met de hulpverlening aan de " [naam schip02] " (van 13.30-17.30 uur), waarbij zij naast de tijd die het meevoeren naar Werkendam heeft gevergd, ook de tijd meerekent voor het na afloop van de hulpverlening te woord staan van Rijkswaterstaat en de Havendienst, omdat [gedaagde01] de Nederlandse taal onvoldoende machtig was.
[gedaagde01] betwist terecht dat het te woord staan c.q. vertalen niet als hulpverlening in de zin van artikel 8:551 BW kan worden aangemerkt. Nu [eiser01] onweersproken heeft gesteld dat hij in ongeveer 3 uur naar Werkendam is gevaren en daar nog een half uur heeft moeten stilliggen voordat de havenautoriteiten toestemming gaven om de haven in te varen, gaat de rechtbank ervan uit dat de hulpverlening in totaal 3,5 uur in beslag heeft genomen en dat [eiser01] het laatste half uur van de door hem begrote 4 uur bezig is geweest met het - niet als hulpverlening aan te merken - vertalen. De duur van de hulpverlening stelt de kantonrechter dan ook vast op 3,5 uur.
Wat betreft de door [eiser01] gemaakte kosten staat vast dat de " [naam schip01] " in de richting voer van Werkendam, althans dat Werkendam op haar vaarroute lag, zodat haar reis door de hulpverlening qua afstand niet langer is geworden.
Gesteld noch gebleken is dat de motor van de " [naam schip02] " meedraaide tijdens het varen in koppelverband, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat " [naam schip01] " meer brandstof verbruikte als gevolg van de door haar verleende hulpverlening. Andere kosten of verliezen zijn gesteld noch gebleken.
g)
het risico van aansprakelijkheid en andere door de hulpverleners of hun uitrusting gelopen risico's;
4.25.
Gesteld noch gebleken is dat door de hulpverleners een groot risico is gelopen. Uit het debat van partijen volgt immers dat vrij kort na het vastkoppelen van de " [naam schip02] " aan de " [naam schip01] " de brand al onder controle was en dat de hulpverleners niet aan boord van de " [naam schip02] " zijn geweest. Wel was enig risico op het oplaaien van het vuur aanwezig.
h)
de snelheid van de verleende diensten;
4.26.
De hulp is direct na het marifooncontact tussen de schepen verleend. Gesteld noch gebleken is dat het aankoppelen en slepen niet voortvarend is geweest.
i)
de beschikbaarheid en het gebruik van schepen of andere voor hulpverlening bestemde uitrusting;
4.27.
[eiser01] heeft bij de hulpverlening gebruik gemaakt van zijn eigen schip en materiaal.
j)
de staat van gereedheid alsmede de doelmatigheid en de waarde van de uitrusting van de hulpverleners.
4.28.
Dit criterium - dat betrekking heeft op professionele hulpverleners - speelt hier geen rol.
4.29.
Rekening houdend met de geredde waarde van het schip en de lading, de betrekkelijk geringe mate van gevaar, de door de " [naam schip01] " gebruikte tijd, het gunstig gevolg van de hulpverlening en de snelheid en vakkundigheid van de hulpverlening, acht de rechtbank een hulploon van € 9.000,- in de gegeven omstandigheden redelijk.
wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten
4.30.
De gevorderde rente over het hulploon vanaf 9 maart 2020 zal worden toegewezen, nu daartegen geen zelfstandig verweer is gevoerd.
4.31.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 925,- zullen eveneens worden toegewezen, nu daartegen evenmin verweer is gevoerd.
proceskosten en nakosten
4.32.
[gedaagde01] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu een aanzienlijk deel van de vordering wordt afgewezen, begroot de kantonrechter de proceskosten aan de zijde van [eiser01] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 100,88
- griffierecht € 499,00
- salaris advocaat €
622,00(2,0 punten × tarief € 311,00)
Totaal € 1.221,88
4.33.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om ter zake van hulploon aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 9.000,00 (negenduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 9 maart 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om ter zake van vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 925,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser01] tot op heden begroot op € 1.221,88, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart dit vonnis, wat de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.
580/21915