ECLI:NL:RBROT:2022:1221

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
ROT 21/2050
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 25 februari 2022, wordt de zaak behandeld van eiseres die een WIA-uitkering heeft aangevraagd na uitval door ziekte. Eiseres is niet fysiek onderzocht door een verzekeringsarts, wat leidt tot een gebrek in de besluitvorming. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is uitgevoerd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% is vastgesteld. De rechtbank stelt dat er in de fase van bezwaar een spreekuurcontact met een verzekeringsarts had moeten plaatsvinden, gezien de betwisting van de medische grondslag van het primaire besluit. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om binnen 8 weken het gebrek te herstellen, hetzij door een aanvullende motivering, hetzij door een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2050

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. A.T. Tilburg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. Schuller-Middelkoop).

Procesverloop

In het besluit van 6 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
In het besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming
1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als huishoudelijke hulp en postbode en is wegens ziekte uitgevallen voor deze werkzaamheden. Zij heeft een WIA-uitkering aangevraagd waarna de primaire arts onderzoek heeft verricht en daarvan een rapportage heeft opgemaakt op 19 mei 2020. De primaire arts heeft geconcludeerd dat eiseres werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 mei 2020. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen in de FML een aantal gangbare functies geselecteerd. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat het loon dat eiseres met die functies kan verdienen 0,39% lager ligt dan het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. De arbeidsdeskundige heeft daarom geconcludeerd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de arts en de arbeidsdeskundige.
2.1.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt waarna de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek heeft verricht en daarvan een rapportage heeft opgemaakt op 15 februari 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van het medisch dossier en de telefonische hoorzitting geconcludeerd dat het onderzoek door de primaire arts geen correcties of aanvullingen behoeft.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 18 februari 2021 uiteengezet dat de geselecteerde functies passend zijn voor eiseres. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft wel aanleiding gezien om de gegevens over het laatst verrichte werk van eiseres (de maatmangegevens) aan te passen. Met deze nieuwe gegevens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat het loon dat eiseres met de mediaanfunctie kan verdienen 0,13% lager ligt dan het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarom geconcludeerd dat eiseres nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Standpunt eiseres
3. In beroep voert eiseres aan dat de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Verweerder heeft haar medisch dossier te eenzijdig beoordeeld. Aan eiseres wordt tegengeworpen dat zij onvoldoende zou trainen om haar spiermassa te vergroten, maar uit de informatie van haar behandelend artsen volgt ook dat versterking van de spieren enkel “nog wat” zou kunnen helpen. Het is niet te voorspellen welke verbetering er te verwachten is door meer te oefenen met de benen. Verweerder gaat eraan voorbij dat eiseres eigenlijk een volledige knieprothese moet hebben, maar dat zij daarvoor nog te jong is. De uitvoerig door eiseres beschreven klachten heeft verweerder terzijde geschoven. Ter zitting heeft eiseres toegevoegd dat zij niet is gezien door een verzekeringsarts op spreekuur.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Oordeel rechtbank
5.1.
De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarbij beoordeelt de rechtbank of het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en of de conclusies van dat onderzoek begrijpelijk zijn.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid uitgevoerd. Dit zal de rechtbank hierna uitleggen.
5.3.
Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat eiseres in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling op 21 november 2019 op spreekuur is geweest bij een bedrijfsarts. Zijn Sociaal Medisch Oordeel is getoetst en akkoord bevonden door verweerders verzekeringsarts. In het kader van de WIA-beoordeling heeft er geen fysiek spreekuurcontact plaatsgevonden in de primaire fase en evenmin in bezwaar.
5.4.
Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat wanneer de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
5.5.
Eiseres heeft de medische grondslag van het primaire besluit in bezwaar gemotiveerd betwist. Eiseres is in de primaire fase niet door een verzekeringsarts onderzocht, zodat als uitgangspunt geldt dat in bezwaar sprake moet zijn van een spreekuurcontact. Daarvan is geen sprake geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich in de rapportage van 15 februari 2021 slechts gebaseerd op de medische stukken en heeft niet gemotiveerd waarom in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie kon worden afgezien van het spreekuurcontact in bezwaar. Om die reden oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid.
Conclusie
6.1.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
6.2.
Om het gebrek te herstellen, moet verweerder eiseres in beginsel alsnog fysiek op spreekuur laten onderzoeken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk mededelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2022.
De griffier en rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.