Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de heer [naam] , feitelijk bestuurder van verzoekster;
- de heer [naam] , tijdelijk financieel directeur van verzoekster;
- mr. A.C.E.G. Cordesius, advocaat van verzoekster.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2022 een beschikking gegeven in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). Verzoekster, een besloten vennootschap, had eerder een afkoelingsperiode van twee maanden aangevraagd, welke was goedgekeurd op 15 september 2022. Nu verzoekster om verlenging van deze periode met drie maanden verzoekt, heeft de rechtbank de noodzaak van deze verlenging beoordeeld. De rechtbank constateert dat verzoekster nog steeds in de toestand verkeert zoals bedoeld in artikel 370 lid 1 van de Faillissementswet (Fw) en dat de verlenging noodzakelijk is om de onderneming voort te zetten tijdens de onderhandelingen over een akkoord. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers gediend zijn bij deze verlenging, aangezien een onderhands akkoord hen mogelijk een hogere uitkering biedt dan in geval van faillissement.
De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat verzoekster niet alle gevraagde informatie heeft verstrekt, wat de transparantie en controleerbaarheid van de situatie in gevaar brengt. Daarom heeft de rechtbank besloten om ambtshalve een observator aan te stellen, die binnen zes weken verslag moet uitbrengen over de stand van zaken, inclusief de omzet ten opzichte van de prognose en de haalbaarheid van het akkoord. De kosten van de observator komen voor rekening van verzoekster. De afkoelingsperiode is verlengd tot 15 februari 2023.