In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een verzoeker en een B.V. De verzoeker, een chauffeur, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 10 augustus 2022. De verzoeker stelde dat de arbeidsovereenkomst niet correct was beëindigd en vorderde onder andere loon, een transitievergoeding en pensioenpremies. De verzoeker had op 7 juli 2022 aan de B.V. laten weten dat zij haar werkzaamheden niet zou voortzetten, omdat zij elders werk had gevonden. De B.V. had in de maanden juli en augustus 2022 geen loon betaald en de verzoeker maakte aanspraak op een aanzegvergoeding, transitievergoeding en een eindafrekening van vakantiedagen en vakantiebijslag. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd op 10 augustus 2022 en dat de verzoeker recht had op de gevorderde transitievergoeding en loon. De verzoeker kreeg gelijk in de meeste vorderingen, terwijl de B.V. werd veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen, inclusief rente en proceskosten. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.