ECLI:NL:RBROT:2022:12140

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
KTN-10130490_19122022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidszaak over beëindiging arbeidsovereenkomst en loonvorderingen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een verzoeker en een B.V. De verzoeker, een chauffeur, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 10 augustus 2022. De verzoeker stelde dat de arbeidsovereenkomst niet correct was beëindigd en vorderde onder andere loon, een transitievergoeding en pensioenpremies. De verzoeker had op 7 juli 2022 aan de B.V. laten weten dat zij haar werkzaamheden niet zou voortzetten, omdat zij elders werk had gevonden. De B.V. had in de maanden juli en augustus 2022 geen loon betaald en de verzoeker maakte aanspraak op een aanzegvergoeding, transitievergoeding en een eindafrekening van vakantiedagen en vakantiebijslag. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd op 10 augustus 2022 en dat de verzoeker recht had op de gevorderde transitievergoeding en loon. De verzoeker kreeg gelijk in de meeste vorderingen, terwijl de B.V. werd veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen, inclusief rente en proceskosten. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 10130490 VZ VERZ 22-12407
Uitspraak: 19 december 2022
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[verzoeker01],
woonplaats: [woonplaats01] , gemeente [gemeente01] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. D.M. Lai,
tegen
[verweerster01] B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verweerster,
vertegenwoordigd door [naam01] .
Partijen worden ‘ [verzoeker01] ’ en ‘ [verweerster01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 5 oktober 2022, met bijlagen 1 tot en met 9;
  • de brief van [verzoeker01] , met bijlage 10;
  • de mondelinge behandeling van 9 november 2022, bij welke gelegenheid verweer is gevoerd.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker01] , geboren op [geboortedatum01] 1973, is op 9 augustus 2021 bij [verweerster01] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, met addendum, in de functie van chauffeur, tegen een loon van € 1.770,77 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag. Overeengekomen is dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 10 augustus 2022.
2.2.
Als gevolg van de coronacrisis is [verweerster01] in financiële problemen gekomen.
2.3.
In verband met betalingsachterstand bij [verweerster01] heeft het bedrijf waarmee [verweerster01] leasecontracten had gesloten deze beëindigd en de geleaste bussen ingenomen.
2.4.
Als gevolg van de inname van de bussen heeft [verweerster01] een groot deel van haar werkzaamheden niet kunnen uitvoeren.
2.5.
[verweerster01] althans haar directeur [naam01] voornoemd (hierna: [naam01] ) heeft met alle werknemers een persoonlijk gesprek gevoerd om hen mee te delen dat hun werk eindigde, met uitzondering van [verzoeker01] tegen wie hij medio juni 2022 in een gesprek heeft gezegd dat hij met haar als enige chauffeur door wilde, maar dat zij dat vóór zich moest houden.
2.6.
Nadat iedereen mondeling geïnformeerd was, deelde [naam01] op 22 juni 2022 via een WhatsApp-bericht aan het team mee dat [verweerster01] , hoe het nu is stopt, dat hij alleen verder gaat en de zaak weer gaat opbouwen.
2.7.
Op 7 juli 2022 heeft [verzoeker01] meegedeeld haar werkzaamheden voor [verweerster01] niet te zullen voortzetten, omdat zij elders werk had gevonden.
2.8.
In juli 2022 heeft [verzoeker01] nog gewerkt voor [verweerster01] . Ook heeft zij vakantie genoten.
2.9.
Op 22 augustus 2022 is zij bij haar nieuwe werkgever begonnen.
2.10.
Bij brief van 24 augustus 2022, verzonden per post en per e-mail op 1 september 2022, heeft de gemachtigde van [verzoeker01] zich gesteld en tegenover [verweerster01]
aanspraak gemaakt op betaling van loon over de maanden juli en augustus (tot en met 9 augustus 2022), transitievergoeding, en aanzegvergoeding en een eindafrekening van vakantie-uren en vakantiebijslag. Tevens is erop gewezen dat geconstateerd is dat pensioenpremies niet zijn betaald aan het pensioenfonds. Gesommeerd is de betalingen alsnog te doen.
2.11.
Bij e-mailbericht van 5 september 2022 heeft [naam01] hierop deels afwijzend gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker01] verzoekt - samengevat - bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om:
een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd op 10 augustus 2022;
[verweerster01] te veroordelen tot betaling van:
i. € 1.770,77 bruto aan aanzegvergoeding;
ii. € 637,45 bruto aan transitievergoeding;
iii. € 3.403,91 bruto aan loon (inclusief eindafrekening);
iv. de voor haar verschuldigde pensioenpremies, zowel het werknemers- als het werkgeversdeel, aan het pensioenfonds;
v. de wettelijke rente over de onder i, ii en iii genoemde bedragen;
vi. de wettelijke verhoging over het onder iii genoemde bedrag;
vii. € 805,38 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3. [verweerster01] te veroordelen tot verstrekking aan haar van een deugdelijke bruto/netto specificatie van de betaling van de onder i, ii en iii genoemde bedragen, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, voor elke dag dat [verweerster01] niet hieraan voldoet na betekening van de beschikking, met een maximum van
€ 10.000,-;
4. [verweerster01] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
[verzoeker01] legt aan haar verzoek ten grondslag dat het einde van de arbeidsovereenkomst op 10 augustus 2022, niet correct, want mondeling in plaats van schriftelijk, aan haar is aangezegd. Daardoor heeft zij recht op betaling van aanzegvergoeding ter hoogte van een maandloon. In verband met het einde van de arbeidsovereenkomst per 10 augustus 2022 heeft zij ook recht op een transitievergoeding. Tevens is [verweerster01] nog loon verschuldigd over de maanden juli en augustus 2022 en wordt aanspraak gemaakt op uitbetaling van niet genoten vakantiedagen en vakantiebijslag. Omdat tijdige betaling is uitgebleven moeten de hiermee gemoeide bedragen met 50% worden verhoogd op de voet van artikel 7:625 BW. Ook is rente verschuldigd geworden. Daarnaast is gebleken dat [verweerster01] geen pensioenpremies heeft betaald, wat alsnog moet gebeuren. [verzoeker01] heeft geprobeerd om buiten rechte dat te verkrijgen waarop zij recht heeft, waardoor kosten zijn gemaakt, waarvoor zij een vergoeding wil.
3.3.
[verweerster01] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat de arbeidsovereenkomst op 10 augustus 2022 is geëindigd. Daarnaar gevraagd heeft [verzoeker01] bij de mondelinge behandeling bevestigd dat [verweerster01] met haar door wilde en dat dit wat haar betreft aanvankelijk wederzijds was, zodat de insteek was dat het dienstverband niet op 10 augustus 2022 zou eindigen maar zou worden voortgezet. Een aanzegging van het einde van de arbeidsovereenkomst was dan ook niet aan de orde. De arbeidsovereenkomst zou immers worden voortgezet. Toen echter eind juni 2022 haar loon niet volledig betaald werd, is [verzoeker01] van gedachten veranderd en is zij zich gaan richten op een baan elders door middel van sollicitaties. Nadat een ander bedrijf haar had aangenomen, heeft [verzoeker01] op 7 juli 2022 aan [verweerster01] meegedeeld dat zij toch niet verder wilde bij [verweerster01] . Blijkbaar is er vervolgens voor gekozen de arbeids-overeenkomst uit te dienen voor de tijd waarvoor deze was aangegaan. Gelet hierop zal de onder 1 verzochte verklaring voor recht worden gegeven, want de arbeidsovereenkomst is immers van rechtswege geëindigd op 10 augustus 2022.
4.2.
Omdat de arbeidsovereenkomst uiteindelijk is geëindigd, althans niet is voorgezet op initiatief van [verzoeker01] ligt toewijzing van de aanzegvergoeding niet in de rede. De onder 2 sub i verzochte aanzegvergoeding wordt dus afgewezen.
4.3.
Niet weersproken is dat [verweerster01] het loon van [verzoeker01] over de maand juni 2022 niet volledig heeft uitbetaald op de datum waarop dat gebruikelijk was. Dat is ernstig verwijtbaar. Vast staat dat dit voor [verzoeker01] de reden is geweest om het dienstverband niet voort te zetten. Daarom is er grond voor toewijzing van de onder 2 sub ii verzochte transitievergoeding, gelet op het bepaalde in artikel 7:673 lid 9 sub, aanhef en onder a, BW. Het bedrag van € 637,45 bruto wordt toegewezen, met rente vanaf 10 september 2022, gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW.
4.4.
Het onder 2 sub iii verzochte bedrag van € 3.403,91 bruto betreft loon over de maanden juli en augustus (tot en met 9 augustus 2022), in welk bedrag inbegrepen zijn de niet genoten vakantiedagen en het tegoed aan vakantiebijslag. De aanspraak erop en het bedrag is niet betwist. Daarom komt het bedrag van € 3.403,91 bruto voor toewijzing in aanmerking, te vermeerderen met rente. Hierop strekt in mindering het bruto equivalent van € 500,- netto, omdat [verweerster01] dat bedrag inmiddels heeft uitbetaald, zoals [verzoeker01] bij de mondelinge behandeling heeft bevestigd. Wat de rente betreft wordt ervan uitgegaan (zie artikel 3.4 cao Zorgvervoer en Taxi 2022) dat het loon voor de maand juli 2022 ten belope van € 1.770,77 bruto op 1 augustus 2022 uitbetaald had moeten worden, zodat vanaf die datum rente gaat lopen over dat bedrag. Het resterende bedrag van € 1.633,14 bruto
(€ 3.403,91 bruto minus € 1.770,77 bruto) aan loon over de maand augustus, vakantiedagen en vakantiebijslag had op 1 september 2022 uitbetaald moeten worden, zodat vanaf die datum rente gaat lopen over dat bedrag.
4.5.
De verzochte wettelijke verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW wordt beperkt tot nihil omdat dit de kantonrechter billijk voorkomt aangezien de verhoging bedoeld is als prikkel om het loon op tijd te betalen, welk effect minder relevant is bij een inmiddels beëindigd dienstverband, en [verweerster01] in betalingsonmacht verkeert.
4.6.
[verzoeker01] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vergoeding waarop ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom, de bedragen van € 3.403,91 en € 637,45. Geen rekening wordt gehouden met de inmiddels gedane betaling van € 500,-, want die is verricht na aanvang van deze procedure. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen tot een bedrag van € 529,14, zonder btw, omdat niet gesteld is dat btw verschuldigd is. In het verzoekschrift is vermeld dat een bedrag ex btw wordt verzocht, wat is opgevat als een bedrag zonder btw.
4.7.
Zoals verzocht onder 3 wordt [verweerster01] veroordeeld tot verstrekking aan [verzoeker01] van een deugdelijke bruto/netto specificatie van de betaling van voormelde bedragen van € 3.403,91 bruto aan loon en € 637,45 bruto aan transitievergoeding minus het bruto equivalent van € 500,- netto. Daaraan wordt geen dwangsom verbonden.
4.8.
De onder 2 sub iv verzochte veroordeling van [verweerster01] tot betaling aan het pensioenfonds van de voor [verzoeker01] verschuldigde pensioenpremies, zowel het werknemers- als het werkgeversdeel, is niet betwist. Daarom wordt dit toegewezen, want uit de arbeidsovereenkomst (artikel 8) kan worden opgemaakt dat [verweerster01] zich hiertoe heeft verbonden, terwijl erkend is dat zij deze verbintenis niet is nagekomen. Van de zijde van [verweerster01] is bij de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij hieraan alsnog wil voldoen.
4.9.
[verweerster01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoeker01] tot vandaag vast op
€ 244,- aan griffierecht en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 742,-. Voor kosten die [verzoeker01] maakt na deze uitspraak moet [verweerster01] een bedrag betalen van
€ 124,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In deze beschikking hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
4.10.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd op 10 augustus 2022;
5.2.
veroordeelt [verweerster01] om aan [verzoeker01] te betalen:
  • € 3.403,91 bruto aan loon over de maanden juli en augustus 2022, vakantiedagen en vakantiebijslag, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.770,77 bruto vanaf 1 augustus 2022 en over € 1.633,14 bruto vanaf 1 september 2022, tot de dag van volledige betaling, waarop in mindering strekt het bruto equivalent van € 500,- netto;
  • € 637,45 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 10 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerster01] om aan [verzoeker01] te verstrekken een deugdelijke bruto/netto specificatie van de betaling van voormelde bedragen, minus het bruto equivalent van € 500,- netto;
5.4.
veroordeelt [verweerster01] om aan [verzoeker01] te betalen € 529,14 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.5.
veroordeelt [verweerster01] tot betaling aan het pensioenfonds van de voor [verzoeker01] verschuldigde pensioenpremies, zowel het werknemers- als het werkgeversdeel;
5.6.
veroordeelt [verweerster01] in de proceskosten, aan de kant van [verzoeker01] tot vandaag vastgesteld op € 742,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Poiesz en in het openbaar uitgesproken.
465