In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser01], en zijn werkgever, Precision Parts Supply B.V. (PPS). De werknemer had een vordering ingesteld om PPS te verbieden hem te belemmeren in zijn werkzaamheden voor een nieuwe werkgever, [bedrijf01], door handhaving van een concurrentiebeding. De werknemer stelde dat hij geen concurrent van PPS was en dat zijn nieuwe functie als Sales Engineer bij [bedrijf01] niet in strijd was met het concurrentiebeding, dat was overeengekomen in zijn arbeidsovereenkomst.
De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 13 oktober 2022, waarbij zowel de werknemer als vertegenwoordigers van PPS aanwezig waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer een spoedeisend belang had bij zijn vordering, maar dat de vordering niet kon worden toegewezen. De rechter oordeelde dat er voldoende twijfel bestond over de vraag of de indiensttreding bij [bedrijf01] in strijd was met het concurrentiebeding, gezien de overlap in de markten waarin PPS en [bedrijf01] actief zijn. Bovendien werd opgemerkt dat de werknemer niet onbillijk werd benadeeld door het concurrentiebeding, aangezien hij ook niet-concurrerende werkzaamheden in Nederland kon verrichten.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de werknemer in al zijn onderdelen afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van PPS. De proceskosten werden vastgesteld op € 747,- aan salaris voor de gemachtigde van PPS, met de mogelijkheid van bijkomende kosten voor de betekening van de uitspraak. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in kort geding procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op concurrentiebedingen.