In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer over een ontslag op staande voet. De werknemer, [verweerder01], was op 29 augustus 2022 ontslagen door de werkgever, [verzoeker01], na een incident op 26 augustus 2022 waarbij de werknemer scheldend en spugend op de rijdende auto van de zus van de werkgever afging. De werkgever stelde dat de werknemer met een voorwerp in zijn hand dreigde en dat dit een dringende reden voor ontslag vormde. De werknemer betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en voerde aan dat hij en zijn partner al langere tijd werden gestalkt door de werkgever en zijn familie.
De kantonrechter oordeelde dat er inderdaad sprake was van een dringende reden voor ontslag, maar dat het gedrag van de werknemer niet als ernstig verwijtbaar kon worden aangemerkt. De rechter concludeerde dat de opgebouwde spanningen in de (familie-)verhoudingen niet voldoende rechtvaardiging boden voor het gedrag van de werknemer, maar dat dit ook niet leidde tot ernstige verwijtbaarheid. De rechter wees de vordering van de werkgever tot een billijke vergoeding af, maar kende de werknemer wel een transitievergoeding toe, omdat het ontslag niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De rechter bepaalde dat de werknemer binnen veertien dagen alle sleutels en bedrijfskleding aan de werkgever moest overhandigen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.