ECLI:NL:RBROT:2022:12018

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
ROT 21/5395
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door de burgemeester van Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van Rotterdam over de weigering van openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De burgemeester had bij besluit van 27 november 2020 de openbaarmaking van bepaalde documenten geweigerd, met als argumenten de artikelen 3, 10 en 11 van de Wob. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de weigeringen niet voldoende gemotiveerd waren en dat de documenten wel openbaar gemaakt hadden moeten worden.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht had geweigerd om de documenten openbaar te maken, omdat na het lakken van onderdelen in de documenten er nietszeggende documenten overbleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering tot openbaarmaking van de documenten 3, 8 en 19 t/m 26 op basis van de Wob rechtmatig was. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van de gemeente en de vertrouwelijkheid van de communicatie met burgers zwaarder wogen dan het belang van openbaarheid.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de burgemeester voldoende had gemotiveerd waarom openbaarmaking van de documenten niet mogelijk was en dat de belangen van de betrokken partijen in dit geval zwaarder wogen dan het algemeen belang bij openbaarmaking. De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen en geconcludeerd dat de burgemeester de documenten op juiste gronden had geweigerd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5395

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. H. van Drunen,
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A.J.J. van der Vlist.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder de openbaarmaking van de documenten onder de nummers 3, 8 en 19 t/m 25 op de bij dat besluit gevoegde inventarisatielijst geweigerd op grond van de artikelen 3, 10, tweede lid onder c, d, e en g en 11, eerste lid, van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). Verder heeft verweerder besloten tot (gedeeltelijke) openbaarmaking van de documenten onder de nummers 6, 7, 17 en 18 van de inventarisatielijst op grond van de artikelen 10, tweede lid onder e en g, van de Wob.
Verweerder heeft bij besluit van 10 september 2020 (bestreden besluit) het primaire besluit - onder wijziging van de grondslag en met aanvulling van de motivering - gehandhaafd en het verzoek om vergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 8 december 2021 heeft verweerder (per e-mail) de stukken aan de rechtbank toegezonden. Voor een aantal van deze stukken heeft verweerder verzocht te bepalen dat beperking van de kennisneming als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gerechtvaardigd is. Eiser heeft vervolgens toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Bij brief van 15 maart 2022 aangevuld bij brief van 18 maart 2022 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat abusievelijk de documenten 25 en 26 van de herziene inventarisatielijst gedeeltelijk aan eiser openbaar zijn gemaakt terwijl verweerder de openbaarmaking van deze documenten in zijn geheel heeft geweigerd. In het kader van een datalek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming heeft verweerder aan de rechtbank (en aan de gemachtigde van eiser) verzocht de eerder toegezonden set openbare stukken (set 1) te vernietigen. Verweerder heeft benadrukt dat de toegezonden set vertrouwelijke stukken ongewijzigd blijft.
Bij e-mail van 18 maart 2022 heeft verweerder een nieuwe set openbare stukken aan de rechtbank gezonden.
De rechtbank heeft set 1 vernietigd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam].

Overwegingen

1.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de openbaarmaking van de documenten 6, 17 en 18 en de gedeeltelijke openbaarmaking van document 7 gehandhaafd. Bij het bestreden besluit is de weigering documenten 3, 8 en 19 t/m 25 in zijn geheel niet openbaar te maken, gehandhaafd, zij het met een wijziging van de grondslag bij document 8 (artikel 10, tweede lid, onder d, van de Wob is niet meer van toepassing) en document 23 (artikel 10, tweede lid, onder c, van de Wob is niet meer van toepassing). In de herziene inventarisatielijst (de inventarislijst gevoegd bij het bestreden besluit) is document 25 (interne correspondentie) gesplitst in document 25 (interne correspondentie, te weten 25 e-mails en één whatsapp-bericht) en document 26 (zestien burgerberichten en geen twintig, eerder is een aantal berichten dubbel geteld) en verder geldt ook voor document 26 dat deze in zijn geheel niet openbaar wordt gemaakt.
1.2
De weigering tot openbaarmaking (van passages) van documenten 3, 8 en 19 t/m 26 is gebaseerd op:
  • artikel 3 van de Wob voor documenten 20 t/m 23 en 25;
  • artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob voor document 3;
  • artikel 10, tweede lid, onder c, d, e en g en artikel 11 van de Wob voor documenten 20 t/m 22 en 25;
  • artikel 10, tweede lid, onder d, e en g en artikel 11 van de Wob voor documenten 19 en 23;
  • artikel 10, tweede lid, onder e en g en artikel 11 van de Wob voor documenten 8 en 26;
  • artikel 11 van de Wob voor document 24.
2. Het beroep van eiser ziet op de weigering tot openbaarmaking van documenten 3, 8 en 19 t/m 26. Eiser meent allereerst dat verweerder deze weigeringen niet per document en/of passage inzichtelijk heeft gemaakt en daarmee handelt in strijd met zijn motiveringsplicht en ook feitelijk contrair gaat aan (de overweging ten overvloede in) het advies van de Algemene bezwaarschriftencommissie (BAC), zonder dit aan te geven, laat staan te motiveren. Verweerder stelt - conform de overweging ten overvloede van de BAC - bij (de herziene inventarislijst) voor de documenten 3, 8 en 19 t/m 26 de weigeringsgronden te hebben opgenomen in de set niet-openbare stukken, die met toepassing van artikel 8:29 Awb aan de rechtbank is toegezonden.
3. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de niet openbaar gemaakte informatie. De rechtbank constateert na kennisname van deze informatie dat verweerder - anders dan eiser meent - gevolg heeft gegeven aan het advies van de BAC en bij deze documenten per alinea of onderdeel daarvan heeft aangegeven welke weigeringsgrondslag van toepassing is. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010: BM2629) dat in beginsel per document of onderdeel daarvan moet worden gemotiveerd op welke grond openbaarmaking daarvan achterwege wordt gelaten. Indien de afweging of een document of een passage daarin openbaar moet worden gemaakt, zou neerkomen op een herhaling die geen redelijk doel dient, dan kan hiervan worden afgeweken (zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2014, ECLI: NL:RVS:2014:385). Nu in dit dossier documenten niet openbaar zijn gemaakt met een beroep op nagenoeg dezelfde weigeringsgronden, heeft verweerder af kunnen zien van (grotendeels dezelfde) motivering van ieder document afzonderlijk. Immers dit zou betekenen dat bij herhaling hetzelfde betoogd zou worden en dat dient geen redelijk doel. Of verweerder de weigering tot openbaarmaking van deze documenten voldoende heeft gemotiveerd, daarover zal de rechtbank later in de uitspraak oordelen.
Artikel 7 van de Wob
4. In de bezwaarfase heeft verweerder een toelichting gegeven op wat onder document 25 valt. Verweerder heeft de verschillende partijen tussen wie de e-mails zijn gewisseld en (globaal) de onderwerpen opgesomd. Zes e-mails (nummers 1, 2, 3, 5, 6 en 7) gaan over de organisatie van de demonstratie, het bewijs van kennisgeving en de voorbereiding van de demonstratie. Dit zijn e-mails tussen medewerkers van de gemeente en de Veiligheidsregio, de politie en de leden van de driehoek. Drie e-mails tussen medewerkers van de gemeente gaan over maatregelen voor, en werkzaamheden aan de locatie van de demonstratie (nummers 4, 9 en 12). Zeven e-mails (nummers 8, 13, 14, 15, 16, 18 en 19) tussen gemeente, Veiligheidsregio, politie, OM en leden driehoek, gaan over de concept beantwoording van raadsvragen, de voorbereiding van een raadsbrief en de commissie veiligheid en bestuur. Eén e-mailwisseling (nummer 10) tussen medewerkers van de gemeente, Veiligheidsregio, politie en OM gaat over de concept beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen van de politie. Eén email (nummer 11) tussen medewerkers van de gemeente gaat over de inzet van publieksvoorlichters. Eén e-mail (nummer 17) tussen gemeente en politie gaat over schade rondom de demonstratie. Drie e-mails (nummers 20, 23 en 24) gaan over het concept antwoord op vragen van BIJ1. Twee e-mails (nummers 21 en 22) gaan over een rapportage en een memo van de politie. Eén e-mail (nummer 25) gaat over de strafrechtelijke opvolging. Het WhatsApp gesprek (nummer 26) gaat over de situatie van de demonstratie ter plaatse.
5. Eiser stelt dat deze informatie, waar hij in zijn Wob-verzoek om heeft verzocht, dus wel openbaar blijkt te zijn en dat verweerder op dit punt aan zijn bezwaar is tegemoetgekomen, zodat zijn bezwaar dus gegrond had moeten worden verklaard. Daarbij ziet eiser de toelichting als een wijze van informatieverstrekking (inlichtingen uit de documenten verschaffen) gebaseerd op artikel 7, eerste lid, onder sub d, van de Wob. Wat betreft de burgerberichten (document 26), waarvan eiser overigens betwist dat verweerder in het primaire besluit een samenvatting heeft gegeven van de inhoud van die berichten, stelt eiser dat die samenvatting kennelijk wel openbaar is en verweerder die alsnog zal moeten geven, met inachtneming van de bepalingen in artikel 7 van de Wob.
6. Dit betoog slaagt niet. Zoals verweerder ook heeft gesteld is - naar aanleiding van de bezwaren van eiser - de toelichting bij document 25 gegeven zonder de vertrouwelijkheid van de e-mailberichten en het whatsappbericht te doorbreken. De informatie die is gedeeld in bezwaar is niet in het kader van de Wob openbaar voor eenieder en niet gebaseerd op artikel 7, eerste lid, sub d, van de Wob. Er is dan ook - anders dan eiser meent - niet gehandeld in strijd met artikel 7, tweede lid, van de Wob waarin is bepaald dat het bestuursorgaan (in beginsel) de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm verstrekt. Wat betreft de burgerberichten (document 26) overweegt de rechtbank dat verweerder in het primaire besluit heeft aangegeven dat bij het Veiligheidsloket Rotterdam dat is ondergebracht bij Directie Veiligheid van de gemeente Rotterdam, twintig berichten zijn binnengekomen van burgers die de demonstratie op 3 juni 2020 ondersteunden dan wel daar (soms kritische) kanttekeningen bij plaatsten. Naar het oordeel van de rechtbank geldt ook hier - net als bij de toelichting van document 25 - dat deze samenvatting niet in het kader van de Wob openbaar is voor eenieder en artikel 7 van de Wob dan ook niet aan de orde is.
Artikel 3 van de Wob
7. De rechtbank heeft na kennisname van de niet openbaar gemaakte documenten 20 tot en met 23 en document 25 geconstateerd dat de wegens de reikwijdte van eisers Wob-verzoek onleesbaar gemaakte informatie niet ziet op de met het Wob-verzoek van eiser verzochte informatie (kort gezegd de demonstratie van 3 juni 2020 bij de Erasmusbrug). Verweerder heeft deze informatie dan ook terecht onleesbaar gemaakt omdat die informatie buiten de reikwijdte van eisers Wob-verzoek valt.
Artikel 10, tweede lid, sub e, van de Wob (belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer)
8.Wat betreft document 8, document 19, document 22, document 23, document 25 en document 26 is de rechtbank, na kennisname van de niet openbare versie van deze documenten, gebleken dat het hier - behoudens de naam van de burgemeester, officier van justitie of politiechef - gaat om namen van burgers of namen van ambtenaren die de gemeente niet naar buiten toe vertegenwoordigen en/of namen van ambtenaren die niet tekenbevoegd zijn. Het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer verzet zich tegen openbaarmaking van namen van burgers. Dat belang verzet zich ook tegen openbaarmaking van namen van ambtenaren en anderen die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt (zie de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het belang van de openbaarheid zwaarder weegt. Verweerder heeft dan ook de openbaarmaking van namen van burgers en ambtenaren zoals hiervoor vermeld op grond van artikel 10, tweede lid onder e, van de Wob mogen weigeren.
Verweerder stelt dat de namen van de burgemeester, de officier van Justitie en de politiechef al openbaar en bekend zijn en het bekend is wie de leden van de driehoek zijn. De rechtbank is van oordeel dat openbaarmaking van de namen van de burgemeester, de officier van Justitie en de politiechef niet op grond van artikel 10, tweede lid onder e, van de Wob achterwege kan blijven, maar dat verweerder nu - gelet op wat hierna onder 19 wordt overwogen - openbaarmaking daarvan achterwege heeft kunnen laten omdat er sprake is van een nietszeggend document.
Artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob (belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden)
9. Voor wat betreft document 3 stelt verweerder dat naar huidige inzichten er voor een demonstratie of een evenemententerrein wordt gerekend met 5 m2 per persoon in plaats van de 3 m2 die er is aangehouden in het document. In het hele document is gerekend met de incorrecte informatie. Openbaarmaking van de incorrecte informatie geeft dus een onjuist/vertekend beeld en kan in geval van openbaarmaking, verwarring en wellicht daardoor ook gezondheidsrisico's veroorzaken, en kan daarmee onevenredig benadelend voor overheid en natuurlijke personen zijn.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom openbaarmaking van document 3 wordt geweigerd. Dat - zoals door eiser gesteld - verweerder bij openbaarmaking van dit document een disclaimer zou kunnen opnemen waarin aangegeven wordt dat in het document informatie is opgenomen die een onjuist of vertekend beeld kan geven, doet er niet aan af dat ook met een disclaimer de informatie (nog steeds) op een verkeerde wijze kan worden geïnterpreteerd. De rechtbank weegt hierbij mee verweerders betoog ter zitting dat nu Covid-19 nog niet weg is, nog niet gezegd is dat een foutieve interpretatie zinledig zou worden.
11. Voor documenten 8, 19 t/m 23 en 25 stelt verweerder dat de belangen van de gemeente (de burgemeester en de diensten) en de belangen van andere organisaties waaronder de politie, onevenredig kunnen worden geschaad als overwegingen, afwegingen en het interne beraad (onder meer over concepten en over informatie die verzameld wordt in aanloop naar, en ook na afloop van een demonstratie), die ten grondslag liggen aan het beleid en aan de uitvoering, publiekelijk worden gedeeld. Openbaarmaking van burgerberichten (document 26, uitingen, meldingen, opvattingen van burgers) kan volgens verweerder leiden tot onevenredige benadeling van de briefschrijver. Over het algemeen worden brieven van burgers in vertrouwen aan de overheid geschreven en derhalve vertrouwelijk behandeld. Zo zijn brieven afkomstig van burgers in beginsel alleen zichtbaar voor een select aantal medewerkers die de brieven in behandeling hebben. Van deze medewerkers mag worden verwacht dat op zorgvuldige en behoorlijke wijze met brieven van burgers, waarin persoonlijke opvattingen en/of ervaringen kunnen zijn opgenomen, wordt omgegaan. Deze vertrouwelijkheid moet zwaarder kunnen wegen dan het belang van openbaarheid, aangezien het van essentieel belang is dat burgers in volledige vrijheid en vertrouwelijkheid moeten kunnen communiceren met de overheid zonder het risico te lopen dat deze brieven openbaar worden gemaakt in het kader van de Wob. Openbaarmaking van deze brieven kan voor burgers bovendien een drempel opwerpen om zich in de toekomst met brieven tot de overheid te wenden. Hierdoor zou niet alleen de betreffende burger, maar ook de gemeente onevenredig benadeeld worden, aangezien signalen uit de samenleving de gemeente en/of de burgemeester dan niet meer bereiken. De documenten uit de interne e- mailcorrespondentie (document 25) bevatten deels informatie die afkomstig is uit de hiervoor genoemde burgerbrieven en antwoordbrieven. Het openbaar maken van deze documenten en passages zou de hiervoor gegeven redengeving voor de weigering van burgerbrieven en antwoordbrieven op deze brieven op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob en daarmee het vertrouwelijk karakter van burgerbrieven illusoir maken.
12. De rechtbank volgt deze door verweerder gegeven motivering. Verweerder mocht het belang van goede samenwerking van betrokken partijen en het belang van vrijelijk en zonder terughoudendheid informatie en kennis uitwisselen om zo de kwaliteit van de openbare orde en veiligheid te verbeteren, zwaarder laten wegen dan het algemeen belang bij openbaarmaking. Dat geldt evenzeer voor belang dat burgers in volledige vrijheid en vertrouwelijkheid moeten kunnen communiceren met de overheid en het belang dat signalen uit de samenleving de gemeente en/of de burgemeester dienen te bereiken. Dat zoals eiser stelt de burgerberichten geanonimiseerd zouden kunnen worden, doet daar niet aan af. Nog daargelaten dat - zoals verweerder ter zitting heeft aangevoerd - het risico bestaat dat vanuit het perspectief van de gemeente het bericht niet herleidbaar is maar dat in de praktijk toch wel zo blijkt te zijn. Wat betreft de stelling van eiser dat het op de weg van verweerder gelegen had om betrokkenen te verzoeken om een zienswijze, overweegt de rechtbank dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat hij in het kader van de Wob niet gehouden is een zienswijze te vragen, indien wordt beslist tot weigering van openbaarmaking van de informatie.
13. Nu weigering van de passages in documenten 8, 19 t/m 23 en documenten 25 en 26 op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob rechtmatig is, kan weigering van dezelfde passages in deze documenten op grond van artikel 10, tweede lid onder c en/of d en/of artikel 11, eerste lid, van de Wob onbesproken blijven.
Artikel 11, eerste lid, van de Wob(
persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad).
14. Verweerder heeft deze weigeringsgrond toegepast op document 24 en een aantal - andere dan onder 13 vermelde - passages in documenten 19 en documenten 25 en 26. Verweerder stelt dat de informatie in de documenten (interne ambtelijke advisering, verschillende overleggen en interne correspondentie) bij uitstek intern beraad betreft en dat een ongehinderde bijdrage van ambtenaren en óók van hen die van buiten bij het intern beraad zijn betrokken bij de beleidsvorming en -voorbereiding, gewaarborgd moet zijn. Verweerder acht het verder niet in het belang van een goede en democratische bestuursvoering als de standpunten van ambtenaren zelfstandig worden betrokken in de publieke discussie. Er is dan ook geen aanleiding om met toepassing van artikel 11, tweede lid, van de Wob in niet tot personen herleidbare vorm, informatie te verstrekken over deze persoonlijke beleidsopvattingen. De persoonlijke beleidsopvattingen in de documenten zijn verder zodanig met de feiten verweven dat na verwijdering van de persoonlijke beleidsopvattingen én na verwijdering van de overige te weigeren passages, een onleesbaar, nietszeggend en/of onsamenhangend geheel zou resteren, wat zich niet voor openbaarmaking leent. Openbaarmaking wordt om die reden integraal geweigerd.
15. Eiser acht het niet aannemelijk dat alle geweigerde passages op grond artikel 11, eerste lid, van de Wob kunnen worden geweigerd. Volgens eiser is het evident dat zowel de burgerbrieven als de beantwoording niet geweigerd kunnen worden op deze grond. De burgers hadden een persoonlijk belang bij het insturen van die berichten, de antwoorden zijn door ambtenaren, die daarmee in die functie in de openbaarheid treden, buiten de kring van de overheid gebracht. Zoals tijdens de hoorzitting ook gesteld is, zijn bijvoorbeeld de data en tijdstippen van deze burgerberichten voor eiser van belang omdat hij daarmee inzicht krijgt in de impact van de toelating van deze demonstratie, de reacties vanuit de bevolking en hoe het bestuursorgaan daarop heeft gereageerd. Document 24 (actielijst) bevat slechts één punt waarin staat op welke wijze de manifestatie in behandeling wordt genomen. Volgens eiser is dit feitelijke informatie en betreft het geen persoonlijke beleidsopvatting, zodat deze informatie dus ten onrechte niet openbaar is gemaakt.
16.1
De rechtbank overweegt dat uit artikel 11 van de Wob volgt dat als sprake is van interne documenten die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, deze in beginsel niet openbaar worden gemaakt. Er bestaat geen verplichting om een belangenafweging te maken tussen het belang van openbaarheid en het belang bij bescherming van de vrije gedachtenvorming van ambtenaren. Persoonlijke beleidsopvattingen kunnen dus worden geweigerd, mits zij zijn bestemd voor intern beraad. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Wob volgt dat het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld, moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor gebruik door anderen binnen de overheid. Onder persoonlijke beleidsopvatting wordt verstaan een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en daartoe door hen aangevoerde argumenten. Feitelijke gegevens zijn geen persoonlijke beleidsopvattingen en kunnen daarom in beginsel niet krachtens artikel 11, eerste lid, worden geweigerd.
16.2
Gelet op de door verweerder gegeven motivering is de rechtbank van oordeel dat verweerder openbaarmaking van (passages in) de onder 14 vermelde documenten op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob heeft mogen weigeren. De rechtbank merkt hierbij op dat artikel 11 van de Wob niet bij alle burgerberichten is toegepast en waar het is toegepast, verweerder kan worden gevolgd in zijn stelling dat er sprake is van intern beraad omdat medewerkers met elkaar overleggen over de juiste wijze van afdoening van burgerberichten
.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder, gelet op de aard en de inhoud van de passages, mogen afzien van gebruikmaking van de in artikel 11, tweede lid, van de Wob neergelegde bevoegdheid. Het feit dat eiser een journalistiek belang heeft bij openbaarmaking, leidt niet tot een ander oordeel.
16.3
Nu weigering tot openbaarmaking van de (passages in) documenten 19 en document 25 op grond van artikel 11, eerste lid van de Wob rechtmatig is, kan weigering tot openbaarmaking van dezelfde passages in deze documenten op grond van artikel 10, tweede lid onder c en/of d, van de Wob onbesproken blijven.
Nietszeggende documenten
17. Verweerder stelt dat, wanneer in de onderhavige documenten alle niet openbare informatie wordt weggelakt, dit leidt tot verstrekking van documenten die geen zinnige en samenhangende informatie meer bevatten en dat de openbaarmaking van de documenten daarom volledig wordt geweigerd. Daarbij betrekt verweerder ook dat het verstrekken van vrijwel volledig onleesbaar gemaakte documenten geen of slechts een zeer beperkte bijdrage levert aan het belang dat met openbaarmaking wordt gediend, terwijl verweerder niet kan uitsluiten dat het verstrekken van dergelijke documenten wel schadelijke gevolgen zal hebben voor partijen die betrokken zijn bij de aangelegenheid waarop de documenten betrekking hebben.
18. Eiser wijst naar de uitspraak van 11 oktober 2021 van de rechtbank Midden-Nederland, ECLI:NL:RBMNE:2021:4813, waarin is geoordeeld dat de resterende gegevens in de documenten “onderwerpregels, afdelingen van ministeries en data en tijdstippen waarop de e-mailberichten zijn verstuurd” niet kunnen worden gezien als futiele informatie die iedere zelfstandige betekenis ontbeert. Eiser stelt dat alleen al de data en tijdstippen van de e-mailberichten met betrekking tot de burgerberichten en de interne correspondentie voor hem van belang zijn omdat hij daarmee inzicht krijgt in de wijze waarop (en op welk moment) er vanuit de gemeente, politie of OM is geacteerd. Deze informatie is relevant voor de beoordeling van het optreden van het bestuursorgaan. Dat is geen futiele informatie die elk openbaarheidsbelang ontbeert.
19. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie documenten in zijn geheel geweigerd kunnen worden als na lakken van onderdelen in een document, een onsamenhangend en nietszeggend document resteert (uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1789). Ter zitting is door verweerder betoogd dat het oordeel van de rechtbank Midden-Nederland in de door eiser genoemde uitspraak gekoppeld is aan het specifieke in die zaak gedane Wob-verzoek en dan ook niet als een algemene regel en het verlaten van de hiervoor weergegeven lijn van de Afdeling beschouwd dient te worden. De rechtbank volgt het betoog van verweerder en ziet geen aanleiding om in het geval van eiser af te wijken van de hiervoor weergegeven lijn van de Afdeling. Verweerder heeft dan ook openbaarmaking van de documenten mogen weigeren omdat er na het lakken van onderdelen in die documenten inderdaad nietszeggende documenten resteren.
Conclusie
20. Op grond van de verschillende toegepaste weigeringsgronden van de Wob en omdat er na het lakken van onderdelen in de documenten nietszeggende documenten resteren, heeft verweerder openbaarmaking van documenten 3, 8 en 19 t/m 26 mogen weigeren. Het beroep is ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Traousis-van Wingaarden, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 mei 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.