ECLI:NL:RBROT:2022:12015

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
10063056 VZ VERZ 22-10963
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens onterecht ontvangen onkostenvergoeding voor uitlaatservice

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker01], en zijn werkgever, [verweerder01]. De werknemer was sinds 1 april 2014 in dienst als accountmanager en ontving een onkostenvergoeding voor de uitlaatservice van zijn hond. Echter, de werknemer had deze service al maanden niet meer gebruikt, maar bleef de vergoeding ontvangen. De werkgever heeft de werknemer op 22 juli 2022 op staande voet ontslagen, omdat er sprake zou zijn van een dringende reden. De werknemer verzocht om vernietiging van de opzegging en betaling van achterstallig salaris, terwijl de werkgever de rechtsgeldigheid van het ontslag betwistte.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer zich heeft verrijkt met de onkostenvergoeding en dit heeft verzwegen. De werkgever heeft de werknemer de gelegenheid gegeven om in te stemmen met een beëindigingsovereenkomst, maar dit heeft de werknemer niet gedaan. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. De opzegging werd als rechtsgeldig beschouwd, en de verzoeken van de werknemer werden afgewezen. Wel werd de werkgever veroordeeld om het netto equivalent van de opgebouwde en niet genoten vakantiedagen uit te betalen en het concurrentiebeding gedeeltelijk vernietigd.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en eerlijkheid van werknemers, vooral in functies dicht bij de leiding, en bevestigt dat het niet melden van relevante feiten kan leiden tot ontslag op staande voet. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de werknemer opgelegd, omdat deze in belangrijke mate ongelijk kreeg in het geschil.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 10063056 VZ VERZ 22-10963
uitspraak: 21 november 2022
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[verzoeker01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. S.A. Jansen,
tegen
[verweerder01],vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. B. Schröder.
Partijen worden hierna aangeduid als [verzoeker01] en [verweerder01] .

1..Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het verweerschrift met (voorwaardelijk) tegenverzoek, met bijlagen;
  • het verweerschrift naar aanleiding van het (voorwaardelijk) tegenverzoek, met bijlagen;
  • de door [verweerder01] overgelegde aanvullende bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [verzoeker01] ;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [verweerder01] .
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022 waarbij partijen en hun gemachtigden zijn verschenen.

2..De vaststaande feiten

2.1.
[verweerder01] is nationaal en internationaal leverancier van slangen, koppelingen en appendages.
2.2.
[verzoeker01] is op 1 april 2014 bij [verweerder01] in dienst getreden in de functie van accountmanager, verantwoordelijk voor het onderhouden van (klant)relaties en het werven van nieuwe klanten. Het laatstgenoten brutosalaris van [verzoeker01] bedraagt € 5.466,68 per maand op basis van een 40-urige werkweek.
2.3.
[verweerder01] heeft vanaf september 2021 aan [verzoeker01] een onkostenvergoeding van € 108,- per maand betaald, bestemd voor de uitlaatservice van de hond van [verzoeker01] . Deze vergoeding is alleen aan [verzoeker01] beschikbaar gesteld, niet ook aan andere werknemers. [verzoeker01] heeft van de uitlaatservice gebruik gemaakt vanaf september 2021 tot en met december 2021.
2.4.
[verweerder01] heeft [verzoeker01] bij brief van 18 juli 2022 meegedeeld dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Zij heeft [verzoeker01] tot en met 21 juli 2022 gelegenheid gegeven in te stemmen met een beëindigingsovereenkomst. Dat heeft [verzoeker01] niet gedaan. [verweerder01] heeft [verzoeker01] op 22 juli 2022 op staande voet ontslagen.

3..Het verzoek

3.1.
[verzoeker01] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen;
II. [verweerder01] te veroordelen om aan [verzoeker01] het achterstallig salaris van € 5.466,68 bruto per maand vanaf 1 augustus 2022 te voldoen met de wettelijke verhoging over de bedragen vanaf de twintigste van iedere maand en de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van voldoening;
III. [verweerder01] te veroordelen om aan [verzoeker01] deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken ten aanzien van de hiervoor genoemde betalingen op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of gedeelte van een dag zolang zij daarmee in gebreke blijft vanaf het moment dat twee weken zijn verstreken na betekening van deze beschikking;
IV. [verweerder01] te veroordelen om aan [verzoeker01] een vergoeding te betaling voor het niet-genoten privégebruik van de leaseauto, te begroten op € 697,20 bruto per maand, met een pro rata gedeelte van dat bedrag voor iedere dag dat [verzoeker01] geen gebruik van de leaseauto heeft kunnen maken en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 25 juli 2022;
V. [verweerder01] te veroordelen om [verzoeker01] de leaseauto met bijbehorende tankpas ter beschikking te stellen en hem het gebruiksrecht daarover toe te kennen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat zij daarmee in gebreke blijft vanaf het moment dat twee dagen zijn verstreken na betekening van deze beschikking;
VI. [verweerder01] te veroordelen om [verzoeker01] weer toe te laten tot de werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag zolang zij daarmee in gebreke blijft vanaf het moment dat twee dagen zijn verstreken na betekening van deze beschikking;
VII. voor zover [verzoeker01] besluit zijn eis te wijzigen: [verweerder01] te veroordelen tot betaling van een bedrag ter hoogte van de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en de billijke vergoeding;
subsidiair
VIII. [verweerder01] te veroordelen om aan [verzoeker01] te betalen de wettelijke transitievergoeding te begroten op € 17.614,- bruto met de wettelijke rente vanaf 1 september 2022;
IX. [verweerder01] te veroordelen om aan [verzoeker01] het juiste netto equivalent van de reeds opgebouwde en niet genoten vakantiedagen uit te betalen en een deugdelijke eindafrekening te maken;
X. [verweerder01] te veroordelen om aan [verzoeker01] een deugdelijke specificatie ten aanzien van de hiervoor genoemde bedragen te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of gedeelte van een dag zolang zij daarmee in gebreke blijft vanaf het moment dat twee weken zijn verstreken na betekening van deze beschikking;
XI. het relatiebeding in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst te vernietigen;
primair en subsidiair
XII. [verweerder01] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoeker01] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de door [verweerder01] gedane opzegging vernietigbaar is, omdat geen sprake is van een dringende reden en een onverwijld gegeven opzegging. [verweerder01] was niet meer tevreden over het functioneren van [verzoeker01] en zijn samenwerking met zijn leidinggevende, maar heeft onvoldoende dossier om tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te komen. Daarom probeert zij nu door middel van een ontslag op staande voet de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
3.3.
[verweerder01] voert aan dat wel sprake is van een dringede reden voor ontslag op staande voet. [verzoeker01] heeft zich verrijkt met de onkostenvergoeding, heeft dat verzwegen, heeft daar meermaals een leugenachtige verklaring over afgelegd en heeft de uitlaatservice twee keer geprobeerd te bewerken om een onjuiste verklaring ten gunste van hem tegenover [verweerder01] af te leggen. Hij is daardoor het vertrouwen van [verweerder01] onwaardig geworden en heeft ernstig verwijtbaar gehandeld. Het ontslag op staande voet is voorts onverwijld gegeven.

4..Het tegenverzoek

4.1.
[verweerder01] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verzoeker01] te veroordelen aan haar te betalen € 13.494,89 aan gefixeerde schadevergoeding;
II. te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst als gevolg van een rechtsgeldig ontslag op staande voet per 22 juli 2022 tot een einde is gekomen;
III. [verzoeker01] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[verweerder01] legt aan het verzoek ten grondslag dat zij de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig om een dringende reden heeft opgezegd. [verzoeker01] is daarom de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd.
4.3.
[verzoeker01] betwist dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd. Daarnaast moet bij de berekening van de schadevergoeding worden uitgegaan van de opzegtermijn van [verzoeker01] van één maand en niet van de opzegtermijn van de werkgever.

5..De voorwaardelijke tegenverzoeken

5.1.
Voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, verzoekt [verweerder01] om de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder toekenning van enige vergoeding, met veroordeling van [verzoeker01] in de proceskosten.
5.2.
[verweerder01] legt primair aan dit verzoek ten grondslag dat [verzoeker01] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld, subsidiair dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en meer subsidiair dat de combinatie daarvan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet leiden.
5.3.
[verzoeker01] betwist dat er grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden verzoekt [verzoeker01] om daarbij rekening te houden met de voor de werkgever geldende opzegtermijn van twee maanden. Voorts verzoekt hij voor dat geval aan hem een transitievergoeding, aanvullende vergoeding en billijke vergoeding toe te kennen en [verweerder01] te veroordelen tot betaling van het netto equivalent van de opgebouwde vakantiedagen en het verstrekken van specificaties op straffe van een dwangsom met veroordeling van [verweerder01] in de proceskosten.

6..De beoordeling

6.1.
De werkgever kan een arbeidsovereenkomst onverwijld opzeggen wanneer er sprake is van een dringende reden (ontslag op staande voet) [1] . Als dringende redenen worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren [2] . Bij de beoordeling daarvan moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.
dringende reden voor opzegging
6.2.
[verweerder01] heeft in haar brief aan [verzoeker01] van 18 juli 2022 onder andere het volgende geschreven:
“U bent enige tijd geleden uit elkaar gegaan met uw partner. Als gevolg daarvan kwam u in de knel met het uitlaten van uw hond, die nog in uw appartement verblijft. [verweerder01] heeft u toen een coulante oplossing aangeboden. Met u is afgesproken dat u uw hond door de hondenuitlaatservice zou laten uitlaten. [verweerder01] vergoedt deze kosten in de vorm van het toekennen van een aanvullende onkostenvergoeding.
Recentelijk is echter gebleken dat u gedurende lange tijd uw hond niet door de hondenuitlaatservice hebt laten uitlaten. Hierover hebt u niets gezegd tegen [verweerder01] . U heeft de extra onkostenvergoeding nog wel steeds geïncasseerd. Vorige week meldde u zelf dat u de hond de afgelopen zes weken niet naar de uitlaatservice hebt gebracht.
Navraag bij de hondenuitlaatservice leerde echter dat u de hond in dit jaar niet naar de uitlaatservice hebt gebracht. Bovendien heeft u ook nog aan de uitlaatservice laten weten dat als [verweerder01] zou bellen, de uitlaatservice slechts mocht laten weten dat u de hond gedurende drie weken niet naar de uitlaatservice hebt laten gaan.
Op 18 juli hebben wij u gevraagd naar uw gebruik van de hondenuitlaatservice. U meldde in eerste instantie dat u slechts voor een periode van drie weken geen gebruik heeft gemaakt van de uitlaatservice. Toen ik u meldde dat ik u niet geloofde, zei u dat dit ook wel vier tot zes weken zou zijn. Ik meldde hierop dat ik de facturen van de uitlaatservice zou gaan opvragen. Hierop brak u en gaf u toe dat u in 2022 geen enkele keer gebruik gemaakt heeft van de uitlaatservice. Na afloop van het gesprek heb ik u geschorst voor intern beraad.
Met uw gedrag bent u het vertrouwen van [verweerder01] onwaardig geworden. Niet alleen heeft u zich verrijkt met de vergoeding voor het uitlaten van de hond, u heeft dit eerst verzwegen en daar bovenop later nog eens meermaals een leugenachtige verklaring afgelegd. Bovendien heeft u ook nog getracht de uitlaatservice zo te bewerken dat ook deze een leugenachtige verklaring aan [verweerder01] zou afleggen. Uw handelen kwalificeert als zeer slecht werknemerschap en is ernstig verwijtbaar.
Bovengenoemde gedragingen kwalificeren ieder voor zich maar zeker tezamen als een dringende reden om u met onmiddellijke ingang op staande voet te ontslaan.
(…)”
6.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is inderdaad sprake van een dringende reden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker01] heeft van [verweerder01] ruim zes maanden een vergoeding voor de uitlaatservice van zijn hond gekregen, terwijl hij van deze service geen gebruik heeft gemaakt. [verzoeker01] voert aan dat hij de onkostenvergoeding wel heeft gebruikt, omdat zijn buurman, ex-vrouw en kinderen de hond hebben uitgelaten en hij cadeaus voor hen heeft gekocht. Als dit al juist is, bewijs van deze stelling ontbreekt, geldt dat het niet aan [verzoeker01] is om de onkostenvergoeding naar eigen inzicht een andere bestemming te geven. De onkostenvergoeding was uitdrukkelijk bedoeld om de uitlaatservice van te betalen. Dit blijkt uit de door [verweerder01] overgelegde e-mails. [verzoeker01] heeft in kaart gebracht welk bedrag de uitlaatservice maandelijks bij hem zou afschrijven en op basis daarvan hebben partijen de vergoeding vastgesteld. In de e-mails wordt ook met zoveel woorden over onkostenvergoeding uitlaatservice gesproken. Onduidelijk is waarom [verzoeker01] zou mogen denken dat hij de vergoeding ook op andere wijze zou mogen besteden.
6.4.
[verzoeker01] heeft al die tijd niet tegen [verweerder01] gezegd dat de hond niet meer door de service werd uitgelaten en dat hij dus ten onrechte de vergoeding daarvoor ontving. [verzoeker01] heeft juist het tegenovergestelde gedaan. Hij heeft [verweerder01] toen dit onderwerp aan de orde kwam hier in strijd met de waarheid over geïnformeerd. Hij heeft op 18 juli 2022 verklaard dat de hond drie weken niet door de service was uitgelaten, terwijl de hond op dat moment al zes maanden niet bij de uitlaatservice was geweest. [verzoeker01] heeft weliswaar aangeboden de vergoeding aan [verweerder01] terug te betalen, maar dit aanbod gold alleen voor de toen door hem genoemde periode van drie weken. Hij heeft geen plausibele reden voor deze onjuiste verklaring gegeven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker01] verklaard, zo heeft de kantonrechter hem begrepen, dat hij zich voor de ontstane situatie schaamde. Mogelijk is dit zo, maar dit kan niet worden aangemerkt als rechtvaardiging of verzachtende omstandigheid voor het weghouden van de waarheid. Ook de omstandigheid dat [verzoeker01] in eerder overleg door [verweerder01] kritisch op aspecten van zijn functioneren is aangesproken rechtvaardigt niet dat [verzoeker01] over dit onderwerp heeft gezwegen en, toen het ter sprake kwam, onware mededelingen heeft gedaan. [verzoeker01] is aangesteld in de positie van accountmanager en is naar eigen zeggen aangenomen om [verweerder01] in Ridderkerk op de kaart te zetten. Van iemand in die positie, dicht bij de leiding van het bedrijf, mag worden verwacht dat hij transparant en eerlijk is. Vastgesteld moet worden dat daarvan geen sprake is geweest.
6.5.
[verzoeker01] heeft bovendien, om zijn onware weergave van de feiten te ondersteunen, contact opgenomen met de uitlaatservice en de eigenaresse gevraagd om, wanneer [verweerder01] zou bellen, in lijn met zijn verhaal aan [verweerder01] te vertellen dat de hond drie weken niet was geweest. Dit blijkt uit Whatsapp-verkeer tussen [verzoeker01] en [naam01] (de eigenaresse van de uitlaatservice):
“Hoi [naam01] , kan zijn dat ene [naam02] belt over mijn hond [naam hond01] . Ik denk het niet maar mocht het zo zijn alsjeblieft vertel hem dat [naam hond01] sinds 4 weken niet wordt uitgelaten vanwege zijn manke poot.
Bij voorbaat dank [naam01] . Ik leg je later uit waarom. Oke?”
[naam01] heeft aan [verweerder01] zelf nog bericht:
“11 juli vroeg hij of ik hem kon bellen. Per telefoon vroeg hij of ik wilde zeggen dat bobbie sinds 3 weken niet meer mee ging.”
Het komt er dus op neer dat [verzoeker01] niet alleen [verweerder01] bewust onjuist heeft geïnformeerd maar ook heeft geprobeerd de uitlaatservice hierover onware mededelingen aan [verweerder01] te laten doen.
6.6.
[verzoeker01] heeft zes maanden ten onrechte een onkostenvergoeding voor de uitlaatservice van zijn hond ontvangen en behouden, aan [verweerder01] bewust onjuiste informatie over het gebruik van de uitlaatservice verstrekt en geprobeerd de uitlaatservice in lijn met zijn verhaal te laten verklaren. Deze combinatie van omstandigheden maakt dat sprake is van een dringende reden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst met directe ingang. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de onkostenregeling in september 2021 is ingegaan en [verzoeker01] al in januari 2022 van de uitlaatservice geen gebruik meer heeft gemaakt.
6.7.
De leeftijd van [verzoeker01] (59) en zijn stelling dat het voor hem moeilijk zal zijn op de huidige arbeidsmarkt een vergelijkbare functie te vinden vormen geen aanleiding hier anders over te denken. Hij heeft het door [verweerder01] in hem gestelde vertrouwen ondermijnd door een combinatie van gedragingen die erop gericht waren zijn werkgever op het verkeerde been te zetten of, in de woorden van artikel 7:678 lid 2 onder d BW, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig is geworden. Hierbij komt dat niet zonder meer kan worden gezegd dat voor een ervaren accountmanager als [verzoeker01] in de huidige arbeidsmarkt geen mogelijkheden zouden bestaan om binnen afzienbare termijn weer werk te vinden. Ook het feit dat de onkostenvergoedingen relatief kleine bedragen betreffen maken het oordeel niet anders.
onverwijlde opzegging
6.8.
[verweerder01] heeft de arbeidsovereenkomst onverwijld na het ontstaan van de dringende reden opgezegd. Op 11 juli 2022 heeft [verweerder01] gehoord van de uitlaatservice dat de hond in 2022 niet was uitgelaten. Zij heeft op donderdag 14 juli 2022 de facturen van de uitlaatservice ontvangen, zodat zij zelf kon vaststellen dat de service niet meer was gebruikt. [verweerder01] heeft diezelfde dag juridisch advies ingewonnen en een afspraak met [verzoeker01] gemaakt om de bevindingen met hem te bespreken. Dit gesprek heeft maandag 18 juli 2022 plaatsgevonden. Daar is één extra werkdag overheen gegaan omdat de bestuurder van [verweerder01] die vrijdag was verhinderd. De bestuurder vond het vanwege zijn persoonlijke relatie met [verzoeker01] van belang dit gesprek zelf met [verzoeker01] te voeren. Dat de bestuurder en [verzoeker01] een nauwe relatie hadden staat onbetwist vast. [verweerder01] is zodoende voldoende voortvarend en zorgvuldig te werk gegaan. Een werkgever mag enige tijd nemen voor onderzoek en beraad en het inwinnen van advies en zo is het ook hier gegaan. [verweerder01] heeft [verzoeker01] vanaf 11 juli 2022 niet meteen op non-actief gesteld maar zij was daar ook niet toe verplicht. Hierbij komt dat non-activiteit voor een werknemer beschadigend kan zijn wanneer de feiten nog niet volledig zijn onderzocht.
6.9.
[verweerder01] heeft [verzoeker01] na het gesprek op 18 juli 2022 laten weten dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Zij heeft [verzoeker01] daarna de gelegenheid gegeven om in te stemmen met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Dit betekent echter niet dat de opzegging daardoor niet onverwijld is gedaan. Het was immers ook in het belang van [verzoeker01] om deze mogelijkheid te overdenken.
rechtsgeldige opzegging
6.10.
[verweerder01] heeft de arbeidsovereenkomst gelet op het bovenstaande rechtsgeldig op 22 juli 2022 opgezegd. Het verzoek tot vernietiging van de opzegging en de nevenverzoeken worden daarom afgewezen. [verzoeker01] heeft subsidiair verzocht [verweerder01] te veroordelen het netto equivalent van de opgebouwde en niet genoten vakantiedagen te betalen en een deugdelijke eindafrekening op te maken. [verweerder01] heeft aangevoerd dat zij de nog openstaande vakantiedagen heeft verrekend met de gefixeerde schadevergoeding waarop zij aanspraak maakt zodat er geen vakantiedagen meer openstaan. De kantonrechter overweegt in dit verband het volgende.
6.11.
Omdat het ontslag op staande voet is te wijten aan de schuld van [verzoeker01] kan [verweerder01] in beginsel aanspraak maken op de gefixeerde schadevergoeding [3] . Een verzoek daartoe dient binnen twee maanden na de dag dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd te worden ingediend [4] . Dit heeft [verweerder01] niet gedaan (het in het verweerschrift opgenomen verzoek van [verweerder01] is op 10 oktober 2022 bij de griffie binnengekomen) zodat de bevoegdheid tot het instellen van het verzoek is vervallen. [verweerder01] heeft naar voren gebracht dat zij binnen de wettelijke vervaltermijn van twee maanden de nog openstaande vakantiedagen van [verzoeker01] heeft verrekend. De kantonrechter kan dit echter niet vaststellen. Wel valt te constateren dat in de brief van [verweerder01] van 18 juli 2022 hierover is vermeld:
“Bovendien bent u dan aan [verweerder01] een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd ter hoogte van uw salaris vanaf 19 juli tot 1 oktober 2022 en dient u de ten onrechte betaalde onkostenvergoedingen terug te betalen.”Dit kan echter niet als een beroep op verrekening als bedoeld in artikel 6:127 BW worden aangemerkt (waarbij komt dat de gefixeerde schadevergoeding, zoals tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is geweest, niet zondermeer 2,5 maand salaris zou hebben bedragen). Dit betekent dat het recht van [verzoeker01] op vergoeding van de tegenwaarde van de nog openstaande vakantiedagen is blijven bestaan en zijn verzoek tot uitbetaling daarvan toewijsbaar is.
6.12.
De door [verweerder01] verzochte verklaring voor recht, inhoudende dat aan de arbeidsovereenkomst per 22 juli 2022 rechtsgeldig een einde is gekomen, zal gelet op wat hierboven is overwogen worden toegewezen (hoewel het in de eerdere overwegingen feitelijk al ligt besloten).
6.13.
Het verzoek van [verweerder01] om [verzoeker01] te veroordelen aan haar de gefixeerde schadevergoeding te betalen wordt afgewezen. Het verzoek is niet binnen de wettelijke vervaltermijn van twee maanden ingediend. De kantonrechter verwijst naar wat hierboven over dit onderwerp is overwogen (6.11).
6.14.
Aangezien de opzegging in stand blijft, wordt aan het voorwaardelijke verzoek van [verweerder01] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden niet toegekomen.
geen transitievergoeding
6.15.
[verweerder01] is geen transitievergoeding verschuldigd, omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker01] [5] . [verzoeker01] heeft, zoals al is overwogen, gedurende zes maanden ten onrechte de onkostenvergoeding ontvangen en behouden en heeft daar tegenover [verweerder01] onware mededelingen over gedaan. Hij heeft in de gesprekken met [verweerder01] in strijd met de waarheid verklaard en heeft geprobeerd de uitlaatservice onjuist tegenover [verweerder01] te laten verklaren. Deze combinatie van handelingen is naar het oordeel van de kantonrechter ernstig verwijtbaar.
gedeeltelijke vernietiging concurrentiebeding
6.16.
Partijen zijn in de arbeidsovereenkomst een concurrentiebeding/relatiebeding overeengekomen. Dit beding verbiedt [verzoeker01] gedurende 24 maanden na het einde van het dienstverband contact te hebben met relaties en concurrenten van [verweerder01] voor zover daarmee aan [verweerder01] concurrentie wordt aangedaan. Het voor [verweerder01] te beschermen belang is gelegen in het behoud van haar klantenkring. Tijdens de mondelinge behandeling is dit zo aan de orde geweest en [verweerder01] heeft dit ook zo erkend. Het is te begrijpen dat [verweerder01] dit belang wil beschermen, omdat [verzoeker01] als accountmanager contacten met relaties heeft onderhouden. [verweerder01] heeft ook belang bij het geheim houden van informatie over haar interne processen, maar dit belang wordt door het in de arbeidsovereenkomst eveneens opgenomen geheimhoudingsbeding beschermd. Het te beschermen belang wordt dus maar deels gediend door het concurrentiebeding. Daar staat tegenover dat [verzoeker01] door het concurrentiebeding/relatiebeding in zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt in voor hem voelbare mate wordt beperkt. Hij heeft een (zeer) groot deel van zijn werkend leven in de bedrijfstak gewerkt waar ook [verweerder01] actief is en [verzoeker01] zou, gelet op de belangen over en weer, onbillijk worden benadeeld als hij lange tijd deze markt niet meer vrij zou kunnen betreden [6] .
6.17.
De kantonrechter ziet daarom aanleiding om het beding gedeeltelijk te vernietigen in die zin dat het beding alleen geldt ten aanzien van relaties van [verweerder01] en niet meer ten aanzien van concurrenten. Dit betekent dat artikel 15 lid 1 van de arbeidsovereenkomst als volgt wordt gelezen: “
Het is werknemer verboden om gedurende een periode van 24 maanden na afloop van de arbeidsovereenkomst contact te hebben metrelaties van werkgever, waaruit achteraf blijkt dat door deze contacten werkgever concurrentie is aangedaan.
(…)
Tevens is het verboden om gedurende een periode van 24 maanden na beëindiging van het dienstverband zaken voor eigen rekeningmet relaties van werkgeverte gaan doen met producten gerelateerd aan het productpakket van [verweerder01]”
proceskosten
6.18.
[verzoeker01] krijgt in belangrijke mate ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. [verweerder01] heeft nog aanspraak gemaakt op zogenoemde nakosten maar hierover hoeft in de beschikking geen aparte beslissing te worden opgenomen [7] .

7..De beslissing

De kantonrechter,
7.1.
veroordeelt [verweerder01] aan [verzoeker01] het netto equivalent van de door hem opgebouwde en niet genoten vakantiedagen uit te betalen en daarvan een deugdelijke eindafrekening te maken;
7.2.
vernietigt het concurrentiebeding gedeeltelijk, en wel op de wijze zoals opgenomen in rechtsoverweging 6.17;
7.3.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst als gevolg van een rechtsgeldig ontslag op staande voet per 22 juli 2022 tot een einde is gekomen;
7.4.
veroordeelt [verzoeker01] in de proceskosten, tot op heden aan de kant van [verweerder01] begroot op € 747,- aan salaris gemachtigde;
7.5.
verklaart bovengenoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Langeler en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33945

Voetnoten

1.Zie artikel 7:677 lid 1 BW
2.Zie artikel 7:678 lid 1 BW
3.Zie artikel 7:677 lid 2 BW
4.Zie artikel 7:686a lid 4 BW
5.Zie artikel 7:673 lid 7 onder c BW
6.Zie artikel 7:653 lid 3 BW