ECLI:NL:RBROT:2022:12007

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
FT EA 22/1000 en FT EA 22/1001
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met een schuldeiser

Op 19 december 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een natuurlijke persoon, een verzoek heeft ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen met haar schuldeiser, Island Finance (Curaçao) N.V. Verzoekster had eerder een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij 3,24% van haar totale schuldenlast van € 33.794,02 wilde aflossen. Vijf van de zes schuldeisers stemden in met deze regeling, maar Island weigerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat verzoekster woonachtig is in Nederland. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van Island. Aangezien de meerderheid van de schuldeisers akkoord ging met de regeling en het voorstel goed gedocumenteerd was, heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van verzoekster zwaarder wegen. De rechtbank heeft Island bevolen in te stemmen met de schuldregeling en heeft de kosten van de procedure op nihil vastgesteld, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zou opleveren voor de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 19 december 2022
in de zaak van:
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 14 november 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Island Finance (Curaçao) N.V., gevestigd te Curaçao, in behandeling bij Vurich Gerechtsdeurwaarders (hierna: Island),
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 12 december 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam01] , werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [naam02] , dochter van verzoekster.
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift een zestal concurrente schuldeisers, Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 33.794,02 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 2 juni 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,24 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster verricht een aantal uur per week vrijwilligerswerk. De uitkerende instantie heeft verzoekster vrijstelling van de sollicitatieplicht verleend voor in ieder geval een jaar. Verzoekster heeft medische klachten. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat, mocht verzoekster in de toekomst een betaalde dienstbetrekking zal vinden, haar afloscapaciteit naar verwachting niet zal stijgen.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden tijdig voldaan.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Island stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 30.336,12 op verzoekster, welke 89,80 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft Island te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Island geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Naar het oordeel van de rechtbank is verzoekster ontvankelijk in haar verzoek. Het antwoord op de vraag door welk recht de rechtsverhouding tussen verzoekster en Island beheerst wordt, staat los van de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige verzoeken van verzoekster. Die vraag moet – nu de Brussel I bis-verordening1 niet van toepassing is omdat Curaçao geen EU-lidstaat is – worden beantwoord aan de hand van de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van het bepaalde in artikel 3 sub a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe omdat verzoekster woonplaats heeft in Nederland [1] .
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Island bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Island in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Island een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 89,80 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijf van de zes schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Zij ontvangt een Participatiewet-uitkering. Verzoeker heeft medische klachten. De uitkerende instantie heeft verzoekster in ieder geval voor een jaar vrijgesteld van haar sollicitatieplicht. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verzoekster is het voldoende aannemelijk geworden dat het niet te verwachten is dat zij in de komende drie jaren een inkomen zal kunnen verwerven dat zal leiden tot meer afloscapaciteit voor de schuldeisers.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Island, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Island te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Island zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Island om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Island in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 december 2022. [2]

Voetnoten

1.Zie ook: Rechtbank Den Haag, 4 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10377
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.