In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres01] en [gedaagde01] over de betaling van een factuur voor juridische werkzaamheden. [eiseres01] had op 6 maart 2018 een opdrachtbevestiging gestuurd aan [gedaagde01] voor het verrichten van juridische werkzaamheden. Na het versturen van een concept verzoekschrift en een factuur van € 1.792,68, heeft [gedaagde01] de factuur onbetaald gelaten. [eiseres01] vorderde betaling van de hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten en rente, terwijl [gedaagde01] aanvoerde dat er geen overeenkomst van opdracht tot stand was gekomen, omdat hij de juridische bijstand niet kon betalen zonder toevoeging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2022 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. [gedaagde01] stelde dat hij in financiële problemen verkeerde en dat er geen overeenkomst was omdat hij had afgezien van de dienstverlening. [eiseres01] betwistte dit en voerde aan dat er wel degelijk uitvoering was gegeven aan de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat er een overeenkomst van opdracht tot stand was gekomen, omdat [eiseres01] op basis van de door [gedaagde01] aangeleverde informatie juridische werkzaamheden had verricht.
Daarnaast werd de zorgplicht van [eiseres01] besproken. [gedaagde01] stelde dat [eiseres01] haar zorgplicht had geschonden door de opdracht aan te nemen, terwijl hij mogelijk in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres01] haar zorgplicht niet had geschonden, omdat zij [gedaagde01] had geïnformeerd over de mogelijkheid van een toevoeging en hem had gewezen op de kosten van haar diensten. Uiteindelijk werd de vordering van [eiseres01] tot betaling van de factuur toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.