ECLI:NL:RBROT:2022:11979

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
9486577
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van btw-factuur in het kader van contra-expertise na schade door storm

In deze zaak vordert eiseres, [eiseres01], betaling van een btw-factuur ter hoogte van € 4.351,20 van gedaagde partij [gedaagde01] c.s. De vordering is gebaseerd op een opdracht tot contra-expertise die door [gedaagde01] c.s. is verstrekt aan [eiseres01] in het kader van schadevergoeding door hun verzekeraar, Nationale Nederlanden, na een storm op 18 januari 2018. De factuur is op 11 februari 2021 aan [gedaagde01] c.s. gepresenteerd, maar deze heeft de betaling geweigerd, onder andere omdat zij van mening is dat [eiseres01] geen vorderingsgerechtigdheid heeft en dat de btw-kosten niet vergoed kunnen worden zonder de onderliggende nota van de geleverde diensten. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 april 2022 is de zaak besproken, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres01] ontvankelijk is in haar vordering, ondanks de betwisting van [gedaagde01] c.s. over de rechtsgeldigheid van de cessie van de vordering. De rechter oordeelt dat de btw-factuur moet worden betaald, omdat de overeenkomst van opdracht tussen partijen niet ter discussie staat en de werkzaamheden zijn uitgevoerd. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de btw toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente. Tevens is [gedaagde01] c.s. veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9486577 / CV EXPL 21-33585
datum uitspraak: 7 oktober 2022
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01], die tevens handelt onder de naam,
[bedrijf01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01]
eiseres,
gemachtigde: mr. [naam gemachtigde01] ,
tegen

1.[gedaagde01] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.E. Gerritsen,
procesgemachtigde: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,

2.[gedaagde02] .

vestigingsplaats: [vestigingsplaats03] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.E. Gerritsen,
procesgemachtigde: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 oktober 2021, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte uitlating na comparitie, met bijlagen;
  • de antwoordakte na uitlating comparitie, met bijlage;
1.2.
Op 4 april 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was namens [eiseres01] , mr. [naam gemachtigde01] , directeur, aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde01] c.s. werd vertegenwoordigd door [naam01] , directeur en bijgestaan door de gemachtigde.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde01] c.s. heeft door een storm op 18 januari 2018 schade geleden. Zij heeft haar verzekeraar, Nationale Nederlanden, aangesproken tot vergoeding van die schade. Nationale Nederlanden bestreed de omvang van de schade.
2.2.
In dat kader heeft [gedaagde01] c.s. een contra-expert ingeschakeld. Per e-mail d.d. 8 juni 2018 is [naam02] als contra-expert aangesteld om een contra-expertise van de door [gedaagde01] c.s. geleden schade uit te voeren.
2.3.
Op 11 februari 2021 heeft Nationale Nederlanden een bedrag ter hoogte van
€ 20.720,00 ter zake de kosten van contra-expertise werkzaamheden aan [eiseres01] uitgekeerd.
2.4.
Bij factuur van 11 februari 2021 met declaratienummer 210009 is het btw-bedrag ter hoogte van € 4.351,20 door [bedrijf01] aan [gedaagde01] c.s. in rekening gebracht. [gedaagde01] c.s. heeft voornoemde factuur onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] c.s. te veroordelen aan haar te betalen € 4.472,80, met rente;
  • [gedaagde01] c.s. te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 4.351,20 en buitengerechtelijke kosten van € 121,60.
3.2.
[eiseres01] baseert de eis op het volgende. Op 8 juni 2018 heeft [eiseres01] schriftelijk de opdracht ontvangen van [gedaagde01] c.s. voor het verrichten van een contra-expertise. De kosten van een contra-expertise worden door de verzekeraar van [gedaagde01] c.s. vergoed conform de polisvoorwaarden. Daaronder vallen niet de btw-kosten als blijkt dat de verzekerde die kosten in vooraftrek kan nemen vanwege haar btw-status. Aangezien [gedaagde01] c.s. vanwege haar btw-status die kosten in vooraftrek kan nemen, heeft haar verzekeraar het btw-bedrag niet uitgekeerd aan [eiseres01] . [eiseres01] heeft daarom [gedaagde01] c.s. verzocht tot betaling van het btw-bedrag ter hoogte van € 4.351,20 over te gaan.
3.3.
[gedaagde01] c.s. is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [eiseres01] heeft geen titel voor het instellen van een vordering tegen [gedaagde01] c.s. Alleen [naam02] is opgetreden als opdrachtnemer. [eiseres01] is bovendien nimmer in de tussen partijen gevoerde correspondentie naar voren gekomen en is evenmin in de opdracht als partij terug te vinden. In februari 2021 ontving [gedaagde01] c.s. de factuur ter zake het btw-bedrag van
€ 4.351,20. De gemachtigde van [gedaagde01] c.s. heeft [eiseres01] per mail erop gewezen dat het in rekening brengen van een btw bedrag zonder onderliggende nota van de geleverde diensten niet tot een vooraftrek van btw kan leiden. [gedaagde01] c.s. heeft evenwel nog een betalingsvoorstel gedaan onder de opschortende voorwaarde dat de enkele btw-nota door de belastingdienst diende te worden erkend om in vooraftrek te kunnen worden genomen. De accountant heeft die vooraftrek echter niet erkend gekregen, zodat [gedaagde01] c.s. niet tot betaling van de btw is overgegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde01] c.s. gehouden is de btw-factuur ter hoogte van € 4.351,20 van 11 februari 2021 met declaratienummer 210009 te betalen aan [eiseres01] .
Niet-ontvankelijkheid [eiseres01]
4.2.
Voor de beantwoording van deze vraag is het allereerst van belang om vast te stellen of [eiseres01] vorderingsgerechtigd is. [gedaagde01] c.s. heeft bij conclusie van antwoord een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Volgens [gedaagde01] c.s. is [eiseres01] niet vorderingsgerechtigd omdat [gedaagde01] c.s. enkel een opdracht heeft verstrekt aan
[naam02] in persoon tot het verrichten van een contra-expertise.
4.3.
[eiseres01] hanteert de handelsnaam [bedrijf01] . Dit wordt ondersteund door het bij akte uitlaten na comparitie overgelegde uittreksel uit het Handelsregister. Daaruit blijkt ook dat [eiseres01] is opgericht op 3 oktober 2019, aldus nadat [gedaagde01] c.s. de opdracht tot contra-expertise heeft verstrekt op 8 juni 2018. [eiseres01] voert voorts aan dat zij door middel van een akte van cessie de onderhavige vordering in eigendom overgedragen heeft gekregen van haar aandeelhouder Stichting [stichting01] en [naam03] , die op haar beurt de vordering overgedragen heeft gekregen van haar voormalige dochter, [bedrijf02] . [gedaagde01] c.s. betwist dat de cessie aan haar is meegedeeld. De kantonrechter overweegt daarover het volgende. Een rechtsgeldige cessie dient onder verwijzing naar artikel 3:94 lid 1 BW aan twee constitutieve vereisten te voldoen: een akte van cessie en een mededeling daarvan aan de debiteur. De in artikel 3:94 lid 1 BW bedoelde mededeling kan in elke vorm geschieden. De aktes van cessie zijn bij de dagvaarding gevoegd. Aan het mededelingsvereiste is in ieder geval voldaan toen de cessie in deze procedure, zo niet bij dagvaarding dan wel bij repliek, ter kennis van [gedaagde01] c.s. is gebracht. Er is derhalve sprake van een rechtsgeldige cessie.
4.4.
[eiseres01] is in het geding verschenen als eisende partij handelend onder de naam [bedrijf01] . Weliswaar is de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde01] c.s. van 8 juni 2018 met het verlenen van de opdracht tot het verrichten van een contra-expertise gericht aan [naam02] in persoon, de akte tot benoeming deskundigen is daarentegen ondertekend door [bedrijf02] ., handelend onder de naam [bedrijf01] . Uit de eveneens bij akte uitlating na comparitie overgelegde e-mailcorrespondentie tussen partijen, volgt bovendien dat de eisende partij consequent de naam [bedrijf01] voert. Dit blijkt zowel uit het e-mailadres, als uit de uitgebreide e-mail handtekening, waarin de doelstelling van haar als specialist op het gebied van contra-expertise wordt uiteengezet. Nu [eiseres01] in het geding is verschenen als mede handelend onder de naam [bedrijf01] en [gedaagde01] c.s. sinds 2018 met eiseres in de hoedanigheid van [bedrijf01] heeft gecorrespondeerd ten aanzien van de opdracht tot contra-expertise, acht de kantonrechter [eiseres01] , mede gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen, ontvankelijk in haar vordering.
Betaling btw-factuur
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde01] c.s. op 8 juni 2018 de opdracht heeft gegeven aan [eiseres01] tot het verrichten van een contra-expertise. Bij akte benoeming deskundigen is [bedrijf02] ., h.o.d.n. [bedrijf01] , op 28 juni 2018 benoemd tot expert.
4.6.
Gelet op de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst van opdracht stelt de kantonrechter voorop dat [eiseres01] , in hoedanigheid van opdrachtnemer, alleen [gedaagde01] c.s., in hoedanigheid van opdrachtgever, kan aanspreken voor de beloning. Uit de opdrachtverstrekking volgt niet dat partijen afspraken hebben gemaakt ten aanzien van de beloning van de opdrachtnemer. Niet in geschil is dat [gedaagde01] c.s. op basis van de polisvoorwaarden verzekerd is voor de met de contra-expertise gemoeide kosten. [gedaagde01] c.s. heeft niet weersproken dat [eiseres01] de contra-expertise heeft uitgevoerd, daargelaten dat zij uitermate ontevreden was over het verloop en het uiteindelijke resultaat ervan. [eiseres01] heeft bij akte uitlating na comparitie de bevestiging van de betaling door de verzekeraar van [gedaagde01] c.s. overgelegd, waaruit blijkt dat de beloning voor de uitgevoerde contra-expertise op 11 februari 2021 ter hoogte van € 20.720,00 aan [eiseres01] is uitgekeerd onder vermelding van de factuur met declaratienummer “
13220026 – 200145”.[gedaagde01] c.s. voert daartegen aan dat die factuur buiten haar om aan de verzekeraar is aangeboden. Zou zij op de hoogte zijn geweest, dan zou zij hier tegen hebben geprotesteerd, zoals zij ook aan [eiseres01] heeft laten weten per e-mail van 30 april 2021. [gedaagde01] c.s. acht de hoogte van de factuur niet terecht vanwege het volgens haar professionele verzuim van [naam02] in de verzekeringskwestie. Zij stelt echter geen eis in reconventie in, zodat de kantonrechter in deze procedure geen oordeel kan vormen over een eventuele tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht.
Voor de beoordeling van de onderhavige zaak blijft daardoor het uitgangspunt dat partijen een overeenkomst van opdracht zijn overeengekomen, waarvan niet is betwist dat de overeengekomen werkzaamheden zijn uitgevoerd, zodat [gedaagde01] c.s. in beginsel gehouden is tot betaling van het loon van de opdrachtnemer. Dat een deel van de beloning betaald is door de verzekeraar van [gedaagde01] c.s., laat onverlet dat [gedaagde01] c.s. als opdrachtgever aansprakelijk is voor betaling van het restant van de in rekening gebrachte kosten.
4.7.
Het tussen partijen gevoerde debat wordt met name beheerst door het fiscaaltechnische punt dat [gedaagde01] c.s. vanwege haar btw-status de gevorderde btw dient te vergoeden, waarbij [eiseres01] een beroep doet op de gewoonte en het gebruik van die praktijk in het afhandelen van schadebedragen in de verzekeringssector en [gedaagde01] c.s. die praktijk betwist, althans stelt daarover niet te zijn geïnformeerd door [eiseres01] . Dit geschilpunt is echter irrelevant voor de beantwoording van de vraag of [gedaagde01] c.s. gehouden is tot betaling van de factuur. De belastingtechnische mogelijkheden voor vooraftrek hebben slechts invloed op praktische afhandeling van de betaling, maar doen geen afbreuk aan de betalingsverplichting van de opdrachtgever. Dat de verzekeraar alleen de kosten vergoedt exclusief btw, is een kwestie die alleen in de verhouding tussen de verzekerde en de verzekeraar speelt. Daarnaast voert [gedaagde01] c.s. aan nooit de onderliggende factuur voor de geleverde diensten die ten grondslag liggen aan de btw te hebben ontvangen, welke noodzakelijk is bij het indienen van het verzoek tot vooraftrek. Uit de door [gedaagde01] c.s. overgelegde e-mailcorrespondentie volgt dat [gedaagde01] c.s. op 20 april 2021 per e-mail aangeeft: de
“nota voor de contra-expertisekosten, die al gedateerd blijkt te zijn op 15 oktober 2020, ad € 25.071,20 is nooit eerder toegezonden geweest, ik herhaal: nooit.”Hieruit kan de gevolgtrekking worden gemaakt dat [gedaagde01] c.s. in april 2021 de volledige nota voor de verleende diensten ontvangen heeft. Een nota die volgens [gedaagde01] c.s. was gedateerd op
15 oktober 2020. Op de factuur die als productie 1 bij akte uitlating na comparitie door [eiseres01] is overgelegd ontbreekt echter de datum. Vaststaat wel dat Nationale Nederlanden al op 11 februari 2021 de kosten voor contra-expertise exclusief btw aan [eiseres01] heeft uitgekeerd, waarna de factuur ter zake de btw-kosten op diezelfde datum aan [gedaagde01] c.s. in rekening is gebracht. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde01] c.s. zich voor een voldongen feit geplaatst zag, door pas achteraf, in april 2021, de volledige nota voor de contra-expertisewerkzaamheden te ontvangen, terwijl zij de kwaliteit van de verrichte diensten ernstig in twijfel trok. Niettemin heeft zij geen tegenvordering ter zake wanprestatie ingesteld, zodat de kantonrechter met die omstandigheden geen rekening kan houden in dit geschil.
4.8.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiseres01] tot betaling van het bedrag van € 4.351,20 aan btw worden toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.9.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. Tegen de gevorderde wettelijke rente heeft [gedaagde01] c.s. geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen vanaf 4 oktober 2021, dat is de dag waarop de dagvaarding aan [gedaagde01] c.s. is betekend, tot de dag van volledige betaling.
proceskosten
4.10.
[gedaagde01] c.s. krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 108,24 aan dagvaardingskosten, € 507,00 aan griffierecht en € 249,00 aan salaris voor de gemachtigde (1 punt x € 249,00 tarief). Voor het salaris van de gemachtigde wordt slechts één procespunt toegekend, omdat [eiseres01] alleen is verschenen bij haar directeur [naam02] , en bij die gelegenheid niet werd bijgestaan door de gemachtigde. Dit is totaal € 864,24. Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] c.s. ook een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.11.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. om aan [eiseres01] te betalen € 4.472,80 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 4.351,20 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. in de proceskosten, aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vastgesteld op € 864,24;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
50724