4.1.RIF vordert om, bij incidenteel vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, CPA, gedaagde te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan RIF afschriften te verstrekken van dan wel inzage te verstrekken van/in:
De facturen die CPA in de maanden september 2021 tot en met april 2022 aan andere (vervangende) opdrachtgevers heeft verzonden (de “uitgaande facturen”);
De facturen ten aanzien van de transportkosten in de maanden september 2021 tot en met april 2022;
De loonstroken ten aanzien van de uitzendkrachten van CPA in de maanden september 2021 tot en met april 2022;
Bankafschriften waar betalingen ten aanzien van 1. tot en met 3. uit blijken over de periode september 2021 tot en met april 2022.
Facturen over de periode maart 2021 tot en met augustus 2021 ten aanzien van de transportkosten om CPA’s uitzendkrachten bij RIF te krijgen;
Loonstroken over de periode maart 2021 tot en met augustus 2021 ten aanzien van de uitzendkrachten van CPA die bij RIF werkzaam waren;
Bankafschriften van de rekening(en) van CPA over de periode maart 2021 tot en met augustus 2021 waar de daarmee ten aanzien van 5. en 6. corresponderende betalingen uit blijken alsmede betalingen ten aanzien van andere kosten die invloed hebben op de berekening van de winst.
Overzicht met de namen van de 29 uitzendkrachten ten aanzien waarvan CPA stelt dat deze door RIF zijn overgenomen;
Arbeidsovereenkomsten tussen CPA en de respectievelijk aan de orde zijnde 29 uitzendkrachten ten aanzien van wie CPA beweert dat deze door RIF zouden zijn overgenomen;
Bankafschriften van CPA’s bankrekeningen met daarin de loonbetalingen welke zien op de periode dat de betreffende uitzendkrachten door CPA bij RIF werden tewerkgesteld.
Een en ander op straffe van een dwangsom van € 7.500 per dag dat CPA daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 750.000 en met veroordeling van CPA in de kosten van het incident.