In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige01]. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, naar aanleiding van zorgen over de opvoedomgeving van [voornaam minderjarige01]. De zorgen omvatten een vervuilde woning, het weglopen van [voornaam minderjarige01], alcoholgebruik door de moeder, en eerdere zwangerschappen van [voornaam minderjarige01]. De Raad heeft aangegeven dat het hen en andere instanties niet lukt om contact te krijgen met [voornaam minderjarige01] en haar moeder, waardoor de zorgen niet kunnen worden bevestigd of ontkracht.
Tijdens de zitting, die met gesloten deuren plaatsvond, zijn de moeder en de vader niet verschenen. [voornaam minderjarige01] heeft de gelegenheid gekregen om haar mening te geven, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] door de moeder wordt uitgeoefend en dat zij bij haar woont. De kinderrechter heeft de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de zorgen die door de Raad zijn geuit onvoldoende zijn onderbouwd. De zorgen dateren van twee jaar geleden en er zijn geen concrete signalen van actuele problemen.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat er geen wettelijke basis is voor de ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. T. van den Akker, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.L. Blijdorp als griffier. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.