ECLI:NL:RBROT:2022:11829

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
C/10/648084 / JE RK 22-2658; C/10/573512 / FA RK 19-3974
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind01]. De rechtbank oordeelt dat de uithuisplaatsing van [naam kind01] dient te worden voortgezet in afwachting van het noodzakelijke perspectiefonderzoek door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD). De verzoeken van de ouders om de hoofdverblijfplaats van [naam kind01] te bepalen worden aangehouden totdat de bevindingen van het NIKA-traject en het KSCD-onderzoek bekend zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam kind01] sinds 1 juli 2019 onder toezicht staat en dat de machtiging tot uithuisplaatsing sinds juni 2020 is verleend en steeds is verlengd. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De vader en de moeder hebben ieder verzocht om de hoofdverblijfplaats van [naam kind01] bij hen te bepalen, maar de rechtbank heeft besloten deze verzoeken aan te houden.

De rechtbank heeft de standpunten van de betrokken partijen gehoord, waaronder de GI, de Raad voor de Kinderbescherming en de pleegouders. De rechtbank concludeert dat het in het belang van [naam kind01] is dat de jeugdbeschermer betrokken blijft en dat er verder onderzoek nodig is om te bepalen of er perspectief is op terugplaatsing bij de vader. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 januari 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 mei 2023, met de mogelijkheid van een tussentijdse toets.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummers: C/10/648084 / JE RK 22-2658 & C/10/573512 / FA RK 19-3974
datum uitspraak: 22 december 2022
Beschikking van de rechtbank over een verlenging van de ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
en

[naam01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam02] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. W.J.J. Trooster, te Vlaardingen,
betreffende

[naam kind01] , geboren op [geboortedatum01] 2018 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [naam kind01] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan ten aanzien van het verzoekschrift van de GI:

de moeder en de vader, voornoemd,

[naam03] en [naam04] ,hierna te noemen: de pleegouders, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

De rechtbank merkt als informant aan: [naam08] , pleegzorgmedewerker van Enver.

De Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen: de Raad, is gekend in zijn toetsende en/of adviserende taak.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 22 september 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken, ten aanzien van zaaknummer C/10/573512;
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 17 november 2022;
- de brief van mr. W.J.J. Trooster van 14 december 2022.
Op 22 december 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. W.J.J. Trooster;
- de pleegmoeder;
- [naam05] en [naam06] , namens de GI;
- [naam07] , namens de Raad;
- [naam08] , voornoemd.
Opgeroepen en niet verschenen zijn de moeder en de pleegvader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind01] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind01] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van de kinderrechter van 1 juli 2019 is [naam kind01] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 1 januari 2023.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 juni 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing
van [naam kind01] in een voorziening voor pleegzorg verleend. Deze maatregel is daarna steeds
verlengd, voor het laatst bij voornoemde beschikking van 22 september 2022, te weten tot
1 januari 2023.

De (aangehouden) verzoeken

Het verzoek van de GI – C/10/648084
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind01] te verlengen met een jaar. Ook is verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. De GI heeft verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De aangehouden verzoeken van de ouders – C/10/573512
De vader heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [naam kind01] bij hem zal zijn.
De moeder heeft verzocht de hoofdverblijfplaats van [naam kind01] bij haar te bepalen.

De standpunten

Het standpunt van de GI
De GI heeft haar verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht.
De situatie is onveranderd ten opzichte van de situatie zoals beschreven in de beschikking van 22 september 2022. De GI kan op dit moment nog geen besluit nemen met betrekking tot het opvoedperspectief. De resultaten van het onderzoek door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD) zijn hiervoor noodzakelijk. Het KSCD heeft recent aangegeven in februari of maart 2023 te zullen starten met het onderzoek. De GI betreurt het dat het onderzoek opnieuw is uitgesteld. Ook de intake voor NIKA heeft op een later moment plaatsgevonden dan eerder was gepland, te weten op 19 december 2022. Het heeft de voorkeur om de video-opnames, die bedoeld zijn om zicht te krijgen op de interactie tussen [naam kind01] en de vader, bij de vader thuis te laten plaatsvinden, maar de vader staat hier niet achter. De video-opnames zullen daarom voorlopig om de week op het kantoor van Enver plaatsvinden. In de andere week worden in een gesprek tussen de vader en de behandelaar de video-opnames nabesproken, waarbij wordt aangegeven wat eventueel veranderd kan worden, en bekeken wordt of de vader dit kan oppakken. Bij de intake heeft de vader gezegd geen hulpvraag te hebben; hij vindt dat sprake is van een hechte band tussen hem en [naam kind01] . Op basis van observatie van de bezoeken zal blijken of een verder traject noodzakelijk is. Op 29 december 2022 staat een interview met de vader gepland, waarbij ook een eerste observatie zal plaatsvinden. Er zal overeenstemming moeten komen met betrekking tot de hulpvraag, zodat aan een concreet doel gewerkt kan worden. Er zal dan een vijftal sessies plaatsvinden.
Een andere mogelijkheid is dat geconcludeerd wordt dat er geen zorgen zijn met betrekking tot de interactie tussen [naam kind01] en de vader en dat er geen hulpvraag is. Het is noodzakelijk dat het KSCD-onderzoek wordt afgerond alvorens door de GI een besluit kan worden genomen over een eventuele thuisplaatsing. Ook als het KSCD concludeert dat [naam kind01] teruggeplaatst kan worden, is er tijd nodig om die thuisplaatsing zorgvuldig vorm te geven. De GI kan instemmen met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] voor de duur van zes maanden, waarbij het resterende deel van het verzoek wordt aangehouden. De verwachting is dat de resultaten van het KSCD-onderzoek dan bekend zullen zijn.
Het standpunt van de Raad
De Raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de ouders te weinig kansen hebben gekregen om te werken aan een terugplaatsing van [naam kind01] . Het is noodzakelijk dat het onderzoek zich richt op beide ouders. De Raad heeft in 2022 onderzoek gedaan en uit dit onderzoek volgt dat de moeder positieve stappen heeft gemaakt. De Raad kan echter niet beoordelen of een terugplaatsing van [naam kind01] bij de moeder opportuun is. Indien [naam kind01] bij één van de ouders wordt teruggeplaatst, is de Raad bezorgd of die ouder voldoende in staat zal zijn om het contact tussen [naam kind01] en de andere ouder vorm te geven. [naam kind01] moet in staat worden gesteld om met beide ouders onbelast contact te onderhouden.
Het standpunt van de vader
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] . Uit eerdere rapportages is gebleken dat er geen zorgen bestaan en dat de vader goed in staat is om voor [naam kind01] te zorgen. De band tussen [naam kind01] en haar vader is goed. Uit niets blijkt dat de vader niet geschikt is als ouder. De vader heeft een zoon met zijn nieuwe partner, die zich uitstekend ontwikkelt. Ook dit toont aan dat hij in staat is om een kind op te voeden. [naam kind01] heeft het recht om op te groeien bij haar biologische ouder. Hoe langer deze situatie voortduurt, des te schadelijker dit is voor de relatie tussen [naam kind01] en de vader. De vader is bereid om hulpverlening en begeleiding te aanvaarden bij een thuisplaatsing van [naam kind01] . De vader vindt het belangrijk dat [naam kind01] ook contact met de moeder heeft, maar dit moet wel op een veilige manier worden vormgegeven. Hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling zou hierbij nuttig zijn. Het verzoek van de vader om te bepalen dat [naam kind01] bij hem haar gewone verblijfplaats zal krijgen en op een zo kort mogelijke termijn bij hem teruggeplaatst zal worden, wordt door hem gehandhaafd. De machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] dient met maximaal drie maanden te worden verlengd.
Het standpunt van de pleegmoeder
De pleegmoeder heeft naar voren gebracht dat het lang duurt voordat er duidelijkheid is. Dit is van invloed op [naam kind01] . Zij is bijna vijf jaar oud en heeft een enorme groei doorgemaakt. Dit is zo nu en dan lastig voor de ouders, omdat zij die ontwikkeling niet hebben meegemaakt. Het is belangrijk dat er snel een besluit wordt genomen, zodat met name [naam kind01] weet waar zij aan toe is. [naam kind01] kan in het pleeggezin blijven wonen zolang als nodig is.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Er is geen verweer gevoerd tegen de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam kind01] . De rechtbank acht het in het belang van [naam kind01] dat een jeugdbeschermer in het komende jaar betrokken blijft om de noodzakelijk geachte hulpverlening op te starten en te monitoren en, afhankelijk van de bevindingen van het NIKA-traject en de uitkomsten van het KSCD-onderzoek, de nodige vervolgstappen te nemen. De rechtbank zal de ondertoezichtstelling van [naam kind01] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
[naam kind01] verblijft sinds juni 2020 - inmiddels dus ruim 2,5 jaar - in het huidige pleeggezin. Zoals al bij beschikking van 22 september 2022 is overwogen door de meervoudige kamer in deze rechtbank, zal een scheiding van het pleeggezin - en daarmee van haar primaire hechtingsfiguren - (opnieuw) een ingrijpende gebeurtenis zijn voor [naam kind01] . Tot een dergelijk ingrijpend besluit mag alleen worden overgegaan als voldoende duidelijk is geworden dat dit niet in strijd is met haar belangen. Nader onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er perspectief is op een terugplaatsing van [naam kind01] bij de vader.
De rechtbank betreurt het dat het onderzoek door het KSCD lange tijd op zich laat wachten. Wel is het positief dat het NIKA-traject op korte termijn van start zal gaan. Hierdoor kan er meer zicht worden verkregen op de interactie tussen [naam kind01] en de vader. De bevindingen en conclusies van het NIKA-traject zijn belangrijk om uiteindelijk het perspectief van [naam kind01] te kunnen bepalen. Het is belangrijk dat de hulpverlening een zo goed mogelijk beeld kan vormen van de ouder- en kind interactie. Om die reden heeft het de voorkeur om de observatiemomenten in de thuissituatie bij de vader te laten plaatsvinden. De rechtbank verwacht van de GI dat, indien de bevindingen in het kader van het NIKA-traject hiertoe aanleiding geven, zij de contactmomenten tussen [naam kind01] en de vader zal uitbreiden. Hiervoor hoeft naar het oordeel van de rechtbank niet te worden gewacht tot de uitkomsten van het KSCD-onderzoek.
In afwachting van het noodzakelijke perspectiefonderzoek dient de uithuisplaatsing van [naam kind01] te worden voortgezet. Wel ziet de rechtbank aanleiding voor een tussentijdse toets. De rechtbank zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] in een voorziening voor pleegzorg verlengen voor de duur van vier maanden. Het resterende deel van het verzoek van de GI zal worden aangehouden tot de hierna te noemen datum. De verwachting is dat op dat moment het NIKA-traject is afgerond en dat het KSCD-onderzoek inmiddels is gestart.
De GI wordt verzocht de rechtbank uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen datum te rapporteren over de actuele stand van zaken (waaronder de bevindingen en conclusies van het NIKA-traject en de stand van zaken met betrekking tot het KSCD-onderzoek), met gelijktijdige verstrekking aan de belanghebbenden, mr. W.J.J. Trooster en de Raad.
Ten aanzien van zaaknummer C/10/573512
De rechtbank zal de beslissing op de verzoeken van de ouders strekkende tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [naam kind01] aanhouden, in afwachting van de bevindingen en conclusies van het NIKA-traject en het KSCD-onderzoek.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind01] tot 1 januari 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] in een voorziening voor pleegzorg tot 1 mei 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

bepaalt dat het verhoor van de GI, de overige belanghebbenden, mr. W.J.J. Trooster en de Raad in deze zaak zal plaatsvinden op
21 april 2023 te 13:30 uurin het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. M. de Geus, voorzitter, en mrs. J.C.M. Persoon en
A.M.I. van der Does, kinderrechters;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de belanghebbenden, mr. W.J.J. Trooster en de Raad;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de rechtbank de verzochte rapportage te doen toekomen, zulks onder gelijktijdige verstrekking aan de overige belanghebbenden, mr. W.J.J. Trooster en de Raad;
verzoekt de GI een tolk op te roepen tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op
22 december 2022 door mr. A.A.J. de Nijs, voorzitter, en mrs. T. van den Akker en
M.P. van der Stroom, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 20 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.