ECLI:NL:RBROT:2022:11704

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
C/10/647345 / JE RK 22-2554
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ondertoezichtstelling van ongeboren baby ondanks eerdere ondertoezichtstelling van oudere broer

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 december 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad verzocht om deze maatregel voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, vanwege zorgen over de thuissituatie van de moeder en de veiligheid van het ongeboren kind. De moeder is zwanger en de geboorte wordt verwacht op of omstreeks 31 januari 2023. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij zowel de moeder als de vader aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over het ongeboren kind vanaf de geboorte van rechtswege door de moeder zal worden uitgeoefend. De Raad heeft aangegeven dat er onveilige situaties zijn geweest in de thuissituatie van de moeder, vooral met betrekking tot de oudere broer van het ongeboren kind, die uit huis is geplaatst. De moeder heeft echter verweer gevoerd tegen het verzoek, stellende dat er geen acute bedreiging is voor de ontwikkeling van het ongeboren kind en dat de situatie thuis is verbeterd. De GI heeft ook twijfels geuit over de noodzaak van een ondertoezichtstelling.

Na beoordeling van de feiten en de standpunten van de betrokken partijen, concludeert de kinderrechter dat er onvoldoende bewijs is voor een ernstige ontwikkelingsbedreiging van het ongeboren kind. De kinderrechter wijst het verzoek van de Raad af, met de overweging dat de samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening goed verloopt en dat de GI betrokken blijft bij het gezin. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat deze samenwerking in de toekomst zal blijven bestaan, zodat er een veilige en stabiele omgeving voor het ongeboren kind kan worden gecreëerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/647345 / JE RK 22-2554
Datum uitspraak: 14 december 2022

Beschikking van de kinderrechter

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

het nog ongeboren kind [kind01] ,

van wie de moeder zwanger is en van wie de geboorte wordt verwacht op of omstreeks
31 januari 2023, hierna te noemen het ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. H. Asal, te Rotterdam
De kinderrechter merkt als informant aan:

[vader01] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats01] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 4 november 2022;
  • de brief van de verloskundige van de moeder van 12 december 2022, ter zitting van 14 december 2022 overgelegd door de moeder.
Op 14 december 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden en heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. R.F.H. Tamboenan (neemt waar voor mr. H. Asal);
- een vertegenwoordiger van de Raad, mw. [naam01] ;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI), mw. [naam02] .
Aangezien de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Arabische (Algerijnse) taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van dhr. [tolk01] , tolk in de Arabische (Algerijnse) taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

De feiten

Het ouderlijk gezag over het ongeboren kind zal vanaf de dag van de geboorte van rechtswege worden uitgeoefend door de moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Ter onderbouwing van zijn verzoek voert de Raad het volgende aan. De Raad kan zich voorstellen dat de moeder niet begrijpt dat een ondertoezichtstelling van haar nog ongeboren baby wordt verzocht, nadat zij om hulp heeft gevraagd voor haar zoon [voornaam minderjarige01] . Toch vindt de Raad een ondertoezichtstelling van het ongeboren kind nodig. Er is de afgelopen tijd veel gebeurd in de thuissituatie van de moeder en er zijn veel onveilige situaties geweest voor zowel de moeder als voor het ongeboren kind. [voornaam minderjarige01] was onhandelbaar en heeft gedreigd de moeder en het ongeboren kind wat aan te doen. Dit heeft hij ook geprobeerd waar te maken door poeders of vloeistof in het eten van de moeder te doen. Deze onveilige situaties hebben veel stress veroorzaakt bij de moeder, wat ook van invloed kan zijn op het ongeboren kind. Daarnaast maakt de Raad zich zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de moeder. Zij heeft een belast verleden en krijgt op dit moment hulp bij de verwerking van haar trauma’s. Het ongeboren kind zal na de geboorte volledig afhankelijk zijn van de ouders. In het verleden hebben zich vaker situaties voorgedaan waarin de Raad zich heeft afgevraagd of de ouders in staat waren om de juiste keuzes te maken.
[voornaam minderjarige01] is uit huis geplaatst en verblijft momenteel op een gesloten groep. Het is nog onduidelijk hoe de situatie rondom [voornaam minderjarige01] zich in de toekomst zal ontwikkelen. De moeder heeft aangegeven dat zij de veiligheid van de baby voorop zet, maar de Raad vindt het belangrijk dat zij daar de juiste ondersteuning bij krijgt. Hierbij wordt gedacht aan gezinsondersteuning waarbij wordt gekeken welke behoeftes de baby heeft en hoe de ouders daarnaar moeten handelen. Het is van belang dat hulpverlening in de thuissituatie wordt ingezet om de baby een veilige en stabiele start te geven.
Ter zitting blijkt uit het standpunt van de GI en de brief van de verloskundige dat de moeder hulp vraagt als dat nodig is. De Raad refereert zich daarom aan het oordeel van de kinderrechter.

De standpunten

Het standpunt van de GI
De GI geeft aan dat zij het lastig vindt om een concreet advies te geven over de noodzaak van een ondertoezichttelling, omdat niet duidelijk is hoe de situatie in het gezin zich de komende tijd zal ontwikkelen. De GI is betrokken bij het gezin vanwege de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] . De samenwerking tussen de GI en de moeder verloopt goed. De moeder trekt zelf aan de bel op het moment dat zij hulp nodig heeft. Dit heeft de moeder gedaan bij het wijkteam toen zij zorgen had over [voornaam minderjarige01] . Daarnaast heeft de moeder op dit moment een betrokken partner, dat is een belangrijk verschil ten opzichte van de eerdere relatie toen er sprake was van huiselijk geweld. De GI begrijpt de zorgen die de Raad heeft, maar een ondertoezichtstelling is een zware maatregel waarvoor nu nog geen noodzaak bestaat.
Het standpunt van de moeder
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek. Er is geen sprake van een acute bedreiging in de ontwikkeling van het nog ongeboren kind. De zorgen die de Raad naar voren brengt zijn voornamelijk gelegen in de uitlatingen van [voornaam minderjarige01] ten aanzien van het ongeboren kind. De situatie bij de moeder thuis is heel anders dan voorheen. Er is geen sprake van onveiligheid nu [voornaam minderjarige01] uit huis is geplaatst. Er is een stabiele woonsituatie met een betrokken vader. Ook de verloskundige geeft aan dat alles goed gaat en dat zij niet begrijpt waarom een ondertoezichtstelling wordt verzocht. De GI stelt dat sprake is van een goede samenwerking met de moeder. Bovendien heeft de moeder zelf om hulp gevraagd vanwege de onveilige situatie rondom [voornaam minderjarige01] . Zij heeft het gevoel dat zij daar nu voor wordt gestraft. In de huidige situatie is de inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader veel passender. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat zowel de Raad als de GI twijfelen of een ondertoezichtstelling van het nog ongeboren kind noodzakelijk is. In dat geval is een zware maatregel als een ondertoezichtstelling niet passend. De moeder stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Subsidiair verzoekt de moeder het gehele verzoek aan te houden en meer subsidiair wordt verzocht de ondertoezichtstelling voor slechts zes maanden toe te wijzen en het overige aan te houden.
Het standpunt van de vader
Desgevraagd heeft de vader aangegeven dat hij openstaat voor hulp. De vader woont samen met de moeder en gaat mee naar de verloskundige. Verder is de vader op zoek naar een vaste baan. Hij is bezig met het leren van de Nederlandse taal om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

De beoordeling

Gelet op artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) merkt de kinderrechter het nog ongeboren kind aan als reeds geboren nu zijn belang dit vordert.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat
nietis voldaan aan de eisen van de wet voor een ondertoezichtstelling (artikel 1:255 BW).
De kinderrechter kan in dit geval niet vaststellen dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Dat wil niet zeggen dat er geen zorgen zijn. De kinderrechter ziet dat de situatie rondom [voornaam minderjarige01] grote impact heeft gehad op het gezin en veel stress heeft veroorzaakt. Dat is zorgelijk gelet op de zwangerschap van de moeder. De moeder heeft een belast verleden, waarvoor zij op dit moment hulp krijgt. Met de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] is de belangrijkste factor van onveiligheid en stress in het gezin weggenomen. De kinderrechter begrijpt dat de Raad stelt dat het onduidelijk is hoe de situatie rondom [voornaam minderjarige01] zich in de toekomst zal ontwikkelen, maar is van oordeel dat deze zorgen voldoende worden ondervangen door de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] . De GI blijft hierdoor betrokken bij het gezin en zal kunnen ingrijpen ingeval er een onveilige situatie ontstaat.
Tijdens de zitting is ook duidelijk geworden dat de moeder goed kan samenwerken met de GI. De kinderrechter heeft er dan ook vertrouwen in dat de moeder zelf aan de bel zal trekken als er nieuwe zorgen ontstaan. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat de samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening ook in de toekomst goed zal verlopen en dat de moeder open blijft richting de hulpverlening. Hiermee kan voor een stabiele start en thuisbasis van de baby worden gezorgd.
De kinderrechter is gelet hierop van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten om te stellen dat aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de Raad afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022 door mr. T. van den Akker, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.C. van der Knaap en mr. B. de Pater, als griffiers. Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 29 december 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.