In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 december 2022 uitspraak gedaan over de verzoeken tot beëindiging van het ouderlijk gezag en de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam minderjarige01]. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben verschillende visies over de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel. De GI heeft verzocht om beëindiging van het gezag, terwijl de Raad van mening is dat dit niet noodzakelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige01] sinds haar geboorte in een pleeggezin verblijft en dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding op zich te nemen. De rechtbank concludeert dat het niet in het belang van de minderjarige is om het gezag te beëindigen, maar dat verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing wel noodzakelijk is. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 29 oktober 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing eveneens verlengd. De rechtbank benadrukt het belang van hulpverlening voor de ouders om hun rol als ouders op afstand te accepteren en vorm te geven.