ECLI:NL:RBROT:2022:11703

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
C/10/643400 / JE RK 22-1960 en C/10/645301 / JE RK 22-2257
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak tot beëindiging van het ouderlijk gezag en verlenging van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 december 2022 uitspraak gedaan over de verzoeken tot beëindiging van het ouderlijk gezag en de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam minderjarige01]. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben verschillende visies over de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel. De GI heeft verzocht om beëindiging van het gezag, terwijl de Raad van mening is dat dit niet noodzakelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige01] sinds haar geboorte in een pleeggezin verblijft en dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding op zich te nemen. De rechtbank concludeert dat het niet in het belang van de minderjarige is om het gezag te beëindigen, maar dat verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing wel noodzakelijk is. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 29 oktober 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing eveneens verlengd. De rechtbank benadrukt het belang van hulpverlening voor de ouders om hun rol als ouders op afstand te accepteren en vorm te geven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummers: C/10/643400 / JE RK 22-1960 en C/10/645301 / JE RK 22-2257
datum uitspraak: 23 december 2022
Beschikking van de meervoudige kamer betreffende een verzoek beoordeling noodzaak beëindiging ouderlijk gezag en een verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
en

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2018 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige01] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats01] ,

[vader01] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. E.A. Hoogendijk, te Rotterdam,

[pleegmoeder01] en [pleegvader01] ,

hierna te noemen: de pleegouders, wonende te [woonplaats02] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 28 september 2022;
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 3 oktober 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de ongedateerde brief van de GI, inhoudende “toetsende taak Raad voor de Kinderbescherming”;
- het e-mailbericht van de GI van 15 november 2022;
- het verweerschrift van mr. E.A. Hoogendijk van 18 november 2022;
- de briefrapportage van de GI van 18 november 2022;
- de brief van de GI van 21 november 2022 met als bijlagen producties 1 tot en met 7;
- de brief van de GI van 24 november 2022;
- de brief van de GI van 24 november 2022 met als bijlage productie 8.
Op 25 november 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. E.A. Hoogendijk;
- mw. [naam01] , namens de Raad;
- mw. [naam02] , mw. [naam03] en mw. [naam04] , namens de GI.
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan mw. [naam05] , werkzaam als pleegzorgbegeleider bij Timon.
Opgeroepen en niet verschenen is: de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige01] verblijft in een perspectief biedend pleeggezin.
Bij beschikking van 29 oktober 2018 is [voornaam minderjarige01] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd.
Sinds 2 augustus 2018 is [voornaam minderjarige01] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Sindsdien verblijft [voornaam minderjarige01] in het huidige pleeggezin.
Bij beschikking van 3 oktober 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] verlengd tot 29 december 2022. De beslissing op de duur van de rest van het verzoek is aangehouden.
De GI heeft de Raad gevraagd om te onderzoeken of het noodzakelijk is dat het gezag van de ouders wordt beëindigd. Op 24 mei 2022 is het onderzoek van de Raad afgerond. De Raad concludeert dat het niet passend is om het gezag van de ouders te beëindigen.
De GI heeft de Raad verzocht het oordeel van de rechtbank te vragen of beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over [voornaam minderjarige01] noodzakelijk is.

De verzoeken

Het verzoek van de Raad– (zaaknummer C/10/645301, gezagsbeëindiging) De Raad heeft op grond van artikel 1:267, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), op verzoek van de GI, verzocht te beoordelen of beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders noodzakelijk is.

De standpunten

Het standpunt van de GI
De GI heeft de Raad op 18 januari 2021 verzocht onderzoek te verrichten naar een gezagsbeëindigende maatregel. De GI stelt zich op het standpunt dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid te dragen over de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01] . Het is ook niet te verwachten dat dit binnen een voor [voornaam minderjarige01] aanvaardbare termijn zal veranderen. [voornaam minderjarige01] verblijft al 4 jaar in het pleeggezin, waar zij op haar plek zit en zich positief ontwikkelt. Zij is gehecht aan pleegouders. De pleegouders bieden [voornaam minderjarige01] een veilige en stabiele opvoedsituatie. Het is in het belang van [voornaam minderjarige01] dat er duidelijkheid komt over de plek waar zij gaat opgroeien. Door de kinderrechter is in eerdere beschikkingen overwogen dat het van belang is dat het perspectief op korte termijn duidelijk wordt. Ook is overwogen dat het in het belang van [voornaam minderjarige01] is dat haar plaatsing in het pleeggezin wordt gecontinueerd. Ook de Raad concludeert in het rapport van 24 mei 2022 dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01] te dragen. [voornaam minderjarige01] woont al vanaf haar geboorte niet thuis en de begeleide bezoeken met de ouders verlopen niet zoals afgesproken.
Als de aanvaardbare termijn is verstreken, biedt de wet twee opties: een overdracht naar het vrijwillig kader of een gezagsbeëindigende maatregel. Een overdracht naar het vrijwillig kader vindt de GI niet aan de orde, omdat de ouders niet kunnen accepteren dat [voornaam minderjarige01] bij de pleegouders verder zal opgroeien. [voornaam minderjarige01] heeft ondanks haar jonge leeftijd last van deze situatie, ook al worden de praktische zaken rondom [voornaam minderjarige01] door de ouders niet belemmerd. Als het gezag van de ouders niet wordt beëindigd, ontstaat er onduidelijkheid over het perspectief en dit zal zijn weerslag hebben op [voornaam minderjarige01] . De GI verwijst naar het artikel van E.M. Euser (2017), dat als productie is bijgevoegd. Euser stelt dat kinderen via onrust en onzekerheid bij gehechtheidsfiguren indirect last kunnen hebben van aanhoudende onzekerheid over opvoedperspectief. Ook verwijst de GI naar de Kamerstukken bij de wet (II 2008/2009, MvT). Hierin staat het volgende: ‘als een thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing de onzekerheid over het opvoedperspectief voortduren. Verlenging over een reeks van jaren is daarbij in beginsel geen juiste maatregel. In een dergelijk geval dient aan het belang van het kind bij continuïteit in de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces zwaarwegende betekenis te worden toegekend.’ Het is in het belang van [voornaam minderjarige01] dat haar ouders onderdeel van haar leven blijven uitmaken en dat de omgang wordt voortgezet.
De GI stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat het in het belang is van [voornaam minderjarige01] dat de rechtbank een gezagsbeëindigende maatregel uitspreekt en de GI belast met de voogdij over [voornaam minderjarige01] . Op den duur kan de GI onderzoeken of de voogdij al dan niet moet worden overgedragen aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west. Deze gecertificeerde instelling heeft zich al bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.
De GI stelt zich in de tweede plaats op het standpunt dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing dienen te worden verlengd. Een terugplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij één van de ouders vormt een bedreiging in haar ontwikkeling. Het vrijwillig kader is niet aan de orde. De plaatsing van [voornaam minderjarige01] in het pleeggezin kan alleen worden gewaarborgd met een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Dit brengt echter onduidelijkheid met zich mee, nu het perspectief van [voornaam minderjarige01] bij de pleegouders ligt en de aanvaardbare termijn is verstreken, terwijl een uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling is gericht op toewerken naar een thuisplaatsing. Mocht de rechtbank tot een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing overgaan, dan wordt verzocht te overwegen dat de opdracht voor de GI is gelegen in het met de ouders werken aan de acceptatie van hun rol als ouders op afstand en het in dat kader vormgeven van de omgang tussen de ouders en [voornaam minderjarige01] . Er zal samen met de ouders, met name de vader, bekeken worden wat hij nodig heeft om te accepteren dat hij de rol van verzorgende ouder niet zal gaan uitoefenen.
Het standpunt van de Raad
De Raad heeft in het rapport van 25 mei 2022 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het gezag van de ouders te beëindigen. De Raad vindt het pleeggezin een goede plek voor [voornaam minderjarige01] en verwacht dat zij in dit gezin verder zal opgroeien. Een gezagsbeëindigende maatregel is echter een ingrijpende maatregel. Volgens de Raad zijn er nog stappen te zetten door de GI voordat het gezag kan worden beëindigd. Zo is het belangrijk dat hulpverlening wordt ingezet gericht op de acceptatie van ouders dat [voornaam minderjarige01] in het pleeggezin verblijft. De Raad heeft de indruk dat er tot nu toe onvoldoende is aangesloten bij het niveau van de ouders en hun problematiek.
Ook is er sprake van een positieve samenwerking tussen de GI en de ouders, in het bijzonder tussen de GI en de vader. De ouders dwarsbomen geen (gezags)beslissingen en zij belasten [voornaam minderjarige01] niet met hun wens dat zij bij de vader of de moeder zal gaan wonen. De Raad begrijpt dat er duidelijkheid moet komen voor de ouders en de pleegouders en dat het ontbreken van duidelijkheid van invloed kan zijn op [voornaam minderjarige01] en hoe zij het in het pleeggezin doet. De Raad merkt op dat er een verschil is in hoe beide ouders in de situatie staan. Voor de vader is het misschien mogelijk dat er op termijn een overdracht plaatsvindt naar het vrijwillig kader, wanneer de vader kan accepteren dat [voornaam minderjarige01] zal opgroeien in het pleeggezin. Voor de moeder schat de Raad in dat er blijvend begeleiding nodig zal zijn in de communicatie en afstemming rondom de bezoeken met [voornaam minderjarige01] .
Het standpunt van de vader
Namens de vader is verweer gevoerd tegen een gezagsbeëindigende maatregel. Volgens de vader is de aanvaardbare termijn nog niet verstreken. De vader heeft nooit gezegd dat hij wil dat [voornaam minderjarige01] volledig bij hem komt wonen, maar er is door de GI onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om een rol in de opvoeding en verzorging te spelen. Indien dit een uitgebreidere omgangsregeling is, kan de vader daarmee instemmen. De vader denkt hierbij aan een overnachting in het weekend of het ondernemen van een activiteit met [voornaam minderjarige01] , een middag naar de dierentuin bijvoorbeeld. De vader is blij met de pleegouders. Het contact met pleegouders is positief en de vader weet dat [voornaam minderjarige01] zich goed ontwikkelt in het pleeggezin. Het is onduidelijk op basis waarvan de GI tot de conclusie is gekomen dat er niet meer gewerkt wordt aan een terugplaatsing van [voornaam minderjarige01] . De conclusie van de GI lijkt enkel gebaseerd op de uitkomsten van het intelligentieonderzoek door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD) en het verloop van de omgangsmomenten. Er is niet gekeken naar de leerbaarheid en de opvoedingsvaardigheden van de vader en welke vorm van hulpverlening het beste aansluit om de opvoedsituatie bij de vader te verbeteren. De vader heeft het gevoel dat hij niet de kans heeft gehad om een grotere rol te spelen in het leven van [voornaam minderjarige01] . Dat is van invloed als het gaat om het accepteren van de situatie. Een gezagsbeëindiging is een ingrijpende maatregel en druist in tegen rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de beginselen van artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Een gezagsbeëindiging is niet noodzakelijk in het belang van de gezondheid en ontwikkeling van [voornaam minderjarige01] .
Het standpunt van de pleegoudersDe pleegouders hebben aangegeven dat zij het beste willen voor [voornaam minderjarige01] .

De beoordeling

De rechtbank constateert dat de Raad en de GI verschillende visies hebben over de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel. Volgens artikel 1:267, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de GI de mogelijkheid om, in het geval er een verschil van mening bestaat tussen de Raad en de GI over de vraag of een gezagsbeëindigende maatregel aangewezen is, de Raad te verzoeken aan de rechtbank een oordeel te vragen ten aanzien van de noodzaak van deze maatregel. De rechtbank kan vervolgens ambtshalve de gezagsbeëindiging uitspreken.
De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, BW het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [voornaam minderjarige01] kort na haar geboorte uit huis is geplaatst vanwege zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders. [voornaam minderjarige01] verblijft sindsdien, en inmiddels dus ruim vier jaar, in het huidige pleeggezin. In dit pleeggezin krijgt [voornaam minderjarige01] een veilige en stabiele opvoedingsomgeving geboden. Zij is volledig ingegroeid in het pleeggezin en kan hier blijven wonen. Het pleeggezin is voor [voornaam minderjarige01] perspectief biedend. [voornaam minderjarige01] ontwikkelt zich op alle gebieden positief en is dit schooljaar gestart in groep 1 van de basisschool. In de thuissituatie bij de pleegouders is wel een gedragsverandering zichtbaar bij [voornaam minderjarige01] sinds zij naar school gaat; zij luistert minder goed, zoekt grenzen op en heeft meer last van driftbuien. Er wordt door pleegzorg onderzocht welke hulpverlening passend is om [voornaam minderjarige01] en de pleegouders hierin te ondersteunen.
Er is één keer per zes weken een bezoekmoment met beide ouders en [voornaam minderjarige01] . Deze bezoeken worden begeleid door pleegzorg. De vader heeft daarnaast eens per drie weken een bezoekmoment met [voornaam minderjarige01] bij de pleegouders thuis. Tijdens de begeleide bezoekmomenten wordt gezien dat de omgang tussen [voornaam minderjarige01] en de moeder moeizaam verloopt. De moeder lijkt het moeilijk te vinden om initiatief te tonen en om bij [voornaam minderjarige01] aan te sluiten. Zij is dan bijvoorbeeld bezig met de andere mensen in de ruimte of trekt zich terug op de gang. De vader lijkt het ingewikkeld te vinden om aan te sluiten bij de leeftijd en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige01] . Op basis van een IQ-onderzoek dat is uitgevoerd door het KSCD in 2020, waaruit naar voren komt dat de vader functioneert op een (zeer) moeilijk lerend intelligentieniveau, heeft de GI geconcludeerd dat de vader onvoldoende leerbaar is met betrekking tot de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige01] . Echter wordt tijdens de bezoekmomenten wel gezien dat de vader erg zijn best doet. De aanwijzingen die hem worden gegeven door pleegzorg of de pleegouders met betrekking tot het contact met [voornaam minderjarige01] , pakt hij op en hij doet zijn best om aan te sluiten bij [voornaam minderjarige01] .
Tussenconclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich te nemen en dat er geen perspectief is op een terugplaatsing bij (een van) de ouders binnen een voor [voornaam minderjarige01] aanvaardbare termijn. De rechtbank is met de GI en de Raad van oordeel dat het perspectief van [voornaam minderjarige01] is gelegen in het huidige, perspectief biedende pleeggezin en dat voortzetting van het verblijf bij de pleegouders het meest tegemoet komt aan de belangen van [voornaam minderjarige01] .
Er is daarmee voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor een gezagsbeëindiging zoals gesteld in artikel 1:266, eerste lid, BW. Een gezagsbeëindiging is echter een zeer ingrijpende maatregel, die een inmenging in het gezinsleven van ouder en kind met zich meebrengt. Blijkens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de maatstaf van artikel 8 EVRM voor gezagsbeëindiging anders dan die van artikel 1:266 BW. Uit artikel 8 EVRM volgt ook het vereiste dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel (het subsidiariteitsbeginsel). Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (het proportionaliteitsbeginsel).
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Niet is gebleken van problemen in de uitoefening van het gezag, in die zin dat de ouders praktische zaken of het nemen van gezagsbeslissingen over [voornaam minderjarige01] bemoeilijken of belemmeren. Van belang is ook dat tijdens de bezoekmomenten van de ouders met [voornaam minderjarige01] geen uitspraken worden gedaan over de toekomst van [voornaam minderjarige01] of de wens van ouders dat zij weer zelf voor haar willen zorgen. Op zitting is ook gebleken dat de vader inziet dat hij niet voor [voornaam minderjarige01] kan zorgen, maar dat hij wel een grotere rol wil in het leven van [voornaam minderjarige01] . Verder weegt de rechtbank mee dat [voornaam minderjarige01] zich door haar jonge leeftijd (nog) niet bewust zal zijn van de gevolgen van een eventuele wijziging in het gezag over haar en dat zij niet wordt belast met een jaarlijkse gang naar de rechtbank voor een gesprek met de kinderrechter. Dat zij op dit moment in onzekerheid verkeert over haar toekomstperspectief en dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is om haar hierover duidelijkheid te bieden, is onvoldoende gebleken.
Beëindiging van het gezag niet noodzakelijk
De rechtbank overweegt dat het dus waarschijnlijk is dat de ouders ook in de toekomst hun rol als ouders op afstand op dezelfde manier als nu het geval is blijven uitoefenen. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank zeker voor de vader. Dit betekent dat het niet in het belang van [voornaam minderjarige01] noodzakelijk is om het gezag van de ouders te beëindigen. De rechtbank zal daarom niet overgaan tot een ambtshalve gezagsbeëindiging.
Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
Op dit moment bestaat er geen noodzaak voor beëindiging van het ouderlijk gezag. Dus is het noodzakelijk om het deels aangehouden verzoek van de GI te beoordelen. De GI verzoekt om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] te verlengen.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 oktober 2022 overwogen dat de ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing al langer dan twee jaar heeft geduurd, maar dat een advies van de Raad met betrekking tot de verzochte verlenging van die ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ontbreekt. De wet schrijft voor dat dit advies er wel moet zijn (artikel 1:265j, derde lid, BW). De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de Raad van 24 mei 2022, dat ziet op de vraag of een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is, als zo’n (impliciet) advies kan worden aangemerkt en dat nadere advisering van de Raad achterwege kan blijven. Partijen hebben ter zitting hiermee ingestemd.
Zoals hiervoor overwogen, is het naar het oordeel van de rechtbank in het belang van [voornaam minderjarige01] dat haar plaatsing in het pleeggezin wordt gecontinueerd. In de komende periode moet er voor de ouders passende hulpverlening worden ingezet door de GI om te onderzoeken op welke wijze de ouders hun rol in het leven van [voornaam minderjarige01] als ouder op afstand kunnen vormgeven. Bekeken moet worden of er voor de vader, al dan niet met de inzet van passende hulpverlening, mogelijkheden zijn voor een uitgebreidere bezoekregeling met [voornaam minderjarige01] . Het belang van [voornaam minderjarige01] moet hierbij leidend zijn. Daarnaast is de rechtbank met de Raad van oordeel dat het belangrijk is om te onderzoeken of in een vrijwillig kader verder kan worden gegaan. Gelet op het positieve contact tussen de vader en de pleegouders en het verloop van de bezoekmomenten, acht de rechtbank dit ten aanzien van de vader een reële mogelijkheid. Dit vereist alleen een situatie waarin een ouder duurzaam kan instemmen met de plaatsing van de minderjarige in het pleeggezin. Vanuit de hulpverlening zal er daarom op korte termijn ook meer aandacht moeten zijn in het begeleiden van de ouders in het accepteren en vormgeven van hun ouderrol op afstand. Hierbij wordt gedacht aan de inzet van hulpverlening van ASVZ of Profila, omdat het van belang is dat de in te zetten hulpverlening voldoende aansluit bij de persoon en de problematiek van de ouders.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] verlengen voor de verzochte duur (artikel 1:260, eerste lid, BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).

De beslissing

De rechtbank:
ziet geen noodzaak om het ouderlijk gezag van de ouders over [voornaam minderjarige01] te beëindigen;
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] tot 29 oktober 2023;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg tot 29 oktober 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. T. van den Akker, voorzitter tevens kinderrechter, en
mrs. G.M. Paling en J.C.M. Persoon, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. R. Spaans, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.