ECLI:NL:RBROT:2022:11670

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
10051292 \ CV EXPL 22-3248
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twist tussen ex-samenwoners over de kwalificatie van overgemaakte bedragen als leningen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2022, gaat het om een geschil tussen twee ex-samenwoners over de vraag of de door eiser aan gedaagde overgemaakte bedragen als leningen moeten worden gekwalificeerd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.A.H. Vullings, vordert een totaalbedrag van € 4.995,95 van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.P. Snoek, bestaande uit verschillende bedragen die hij aan gedaagde heeft geleend of voorgeschoten. Gedaagde betwist dat er sprake is van leningen en stelt dat de bedragen zijn verstrekt zonder de verwachting van terugbetaling, wat zou duiden op een natuurlijke verbintenis.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 21 november 2022, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft de overgelegde WhatsApp-berichten van eiser als bewijs beoordeeld, waaruit blijkt dat er afspraken zijn gemaakt over terugbetaling. De rechter oordeelt dat, ondanks de informele relatie tussen partijen, de overgemaakte bedragen als leningen kunnen worden gekwalificeerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde een bedrag van € 4.675,02 aan eiser moet terugbetalen, na beoordeling van de verschillende vorderingen en de argumenten van beide partijen.

De rechter heeft ook de proceskosten aan gedaagde opgelegd, die in totaal € 584,- bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat gedaagde binnen zeven dagen na de uitspraak het verschuldigde bedrag aan eiser moet betalen. De rest van de vordering van eiser is afgewezen, en gedaagde heeft geen tegenvordering ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10051292 \ CV EXPL 22-3248
datum uitspraak: 22 december 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. R.A.H. Vullings,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.P. Snoek.
Partijen worden hierna “ [eiser01] ” en “ [gedaagde01] ” genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 augustus 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 12 oktober 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van [gedaagde01] van 9 november 2022, met producties;
  • de brief van 11 november 2022 van [eiser01] , met producties.
1.2.
Op 21 november 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben in oktober 2017 een affectieve relatie gekregen.
2.2.
Op [datum01] is [gedaagde01] bevallen van een zoon. [eiser01] is vanaf die datum bij [gedaagde01] ingetrokken in haar woning te [plaats01] .
2.3.
De relatie tussen partijen is geëindigd en op 9 maart 2019 heeft [eiser01] de woning van [gedaagde01] verlaten.
2.4.
Naar aanleiding van een kort gedingprocedure over de omgang van [eiser01] met de zoon van [gedaagde01] hebben partijen een DNA-test gedaan en is komen vast te staan dat [eiser01] niet de vader is van de zoon van [gedaagde01] .

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 4.995,95;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het gevorderde bedrag is als volgt opgebouwd: € 2.500,- aan borg, € 250,- aan borg, € 790,- voor de verhuizer, de zorgverzekering en de boete bij de gemeente Rotterdam, € 775,- voor de huur van augustus 2018 en € 680,95 voor de gemeentelijke belastingen 2019.
3.2.
[eiser01] baseert zijn vordering op het volgende. Hij heeft de bedragen aan [gedaagde01] geleend/voorgeschoten en zij heeft deze niet terugbetaald zodat [eiser01] nakoming hiervan, dus terugbetaling, vordert.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de vordering en voert het volgende aan. Er is geen sprake van leningen. Partijen hebben enige tijd samengewoond en elkaar het nodige verschaft (zowel materieel als immaterieel) zonder daar een tegenprestatie voor te verlangen. Er is sprake van een informele afspraak dan wel natuurlijke verbintenis op grond waarvan [gedaagde01] [eiser01] niets verschuldigd is. Partijen hadden samen een relatie en zij hielpen en ondersteunden elkaar (ook financieel).

4..De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het er over eens dat [eiser01] de volgende bedragen naar de bankrekening van [gedaagde01] heeft overgemaakt:
  • € 250,- op 29 mei 2018;
  • € 790,- op 7 juni 2018;
  • € 775,- op 30 juli 2018;
  • € 1.500,- op 2 maart 2019, waarvan € 680,95 was bedoeld voor de gemeentelijke belastingen 2019.
Volgens [eiser01] heeft hij daarnaast een bedrag van € 2.500,- cash aan [gedaagde01] overhandigd, wat bedoeld was voor de borg. [gedaagde01] erkent dit (gedeeltelijk), maar betwist de hoogte van het bedrag. Dit zal hierna aan de orde komen.
4.2.
[eiser01] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij de bedragen aan [gedaagde01] heeft geleend. Hij heeft ter onderbouwing hiervan een aantal WhatsApp-berichten overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat er tussen partijen leningen zijn afgesloten en dat er is gesproken over de terugbetaling daarvan en de termijn waarop dat zou gebeuren. Deze WhatsApp-berichten bevatten onder meer de volgende berichten van [gedaagde01] aan [eiser01] :
18 mei 2019: “
Dus ik weet niet of je beschikt over zoveel geld, en het spijt me dat ik het aan je moet vragen, maar verder heb ik niemand tot wie ik mij kan wenden. (…) Maar dan moeten we maar even afspraken maken over de terugbetaling daarvan (…)”
7 juni 2018: “
Alleen maar schulden bij jou. Bespottelijke vriendin
4 juli 2018: “
Noem maar een termijn wanneer je je geld terug wilt. Ik kan je pas einde van het jaar enigszins terugbetalen. (…) Je krijgt het wel terug
6 september 2018: “
Elke keer als ik daar[bij haar moeder, toevoeging kantonrechter]
kom ‘Ja, jij zit fout [naam01] . [eiser01] heeft gelijk. Je moet eens nadenken. Je gaat hem langzaam maar proberen dat geld terug te geven, want ik ga jou geen geld geven om je leningen terug te betalen’.”
4.3.
Volgens [gedaagde01] was er geen sprake van leningen maar van een natuurlijke verbintenis, zodat aan [eiser01] geen vorderingsrecht toekomt. De kantonrechter volgt [gedaagde01] hierin niet. Partijen hebben een korte relatie gehad en slechts een aantal maanden samengewoond. De meeste bedragen waarvan [eiser01] betaling vordert zijn bovendien door hem betaald aan het begin van de relatie. In die situatie kan niet zonder meer geoordeeld worden dat sprake is van een natuurlijke verbintenis van [eiser01] jegens [gedaagde01] , waardoor hij de bedragen niet meer van haar terug kan vorderen.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de door [eiser01] overgelegde en gedeeltelijk hiervoor weergegeven WhatsApp-berichten, in tegenstelling tot wat [gedaagde01] stelt, kan worden afgeleid dat [gedaagde01] geld van [eiser01] heeft geleend. Dat [gedaagde01] slechts vraagt om geld en hulp, betekent niet dat daar geen lening aan ten grondslag ligt. De hiervoor weergegeven WhatsApp-berichten zijn echter op zichzelf bezien onvoldoende bewijs dat [eiser01] alle door hem gevorderde bedragen aan [gedaagde01] heeft geleend. Dit zal hieronder per bedrag nader beoordeeld worden. [gedaagde01] heeft voorts onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [eiser01] haar schulden heeft kwijtgescholden.
Borg € 2.500,- en € 250,-
4.5.
[gedaagde01] betwist niet dat [eiser01] de borg voor haar woning ten bedrage van € 2.500,- heeft betaald, maar zij betwist wel dat zij het geld heeft geleend van [eiser01] . Volgens [gedaagde01] blijkt uit de berichten dat [eiser01] de borg terug zou krijgen als zij de woning samen met [eiser01] zou verlaten en niet ongeacht de situatie.
4.6.
De kantonrechter volgt [gedaagde01] hierin niet. Uit de overgelegde WhatsApp-berichten blijkt dat [gedaagde01] [eiser01] meerdere keren heeft bericht dat hij zijn borg terugkrijgt. Zelfs op 12 maart 2019, na het beëindigen van de relatie, heeft ze het tegen [eiser01] nog over: “
ja, jouw borg”, waaruit ook blijkt dat [gedaagde01] het bedrag niet heeft opgevat als bijvoorbeeld een gift of als kwijtgescholden. Dat [eiser01] eerder in een WhatsApp-bericht heeft gezegd dat hij het geld niet terug hoeft, merkt de kantonrechter niet aan als kwijtschelding, omdat [eiser01] dit blijkens de context (de berichten er om heen) heeft geschreven in een ruzie tussen partijen. Op een kwijtschelding is nadien niet eenduidig teruggekomen, zodat aan deze emotionele en niet consistente uitlatingen geen doorslaggevende betekenis wordt toegekend. [gedaagde01] zal dus de borg aan [eiser01] moeten terugbetalen.
4.7.
Volgens [gedaagde01] is de hoogte van de borg € 2.500,- en niet € 2.750,- waar [eiser01] op uitkomt. [gedaagde01] wordt hierin gevolgd, omdat [eiser01] niet heeft onderbouwd dat hij een bedrag van € 2.500,- contant aan [gedaagde01] heeft betaald, zodat de mogelijkheid openblijft dat hij € 2.250,- contant aan [gedaagde01] heeft gegeven en € 250,- per bank heeft overgemaakt (zoals [gedaagde01] stelt). Gelet hierop zal [gedaagde01] veroordeeld worden om het bedrag aan borg ten bedrage van € 2.500,- aan [eiser01] te betalen.
Verhuizer, zorgverzekering en boete gemeente Rotterdam € 790,-
4.8.
De vraag van [gedaagde01] aan [eiser01] op 7 juni 2018 om een bedrag van € 790,- aan haar over te maken, duidt naar het oordeel van de kantonrechter veeleer op een lening dan op bijvoorbeeld een gift. Zij vraagt immers alleen aan [eiser01] of hij dit bedrag aan haar kan overmaken. Na haar vraag schrijft ze: “alleen maar schulden bij jou. Bespottelijke vriendin”. Niet valt in te zien waarom ze dit schrijft als ze ervan uitging dat ze het bedrag niet aan [eiser01] terug hoefde te betalen. Als [gedaagde01] meent dat [eiser01] dit bedrag aan haar heeft gegeven of de terugbetaling heeft kwijtgescholden, dan lag het op haar weg om dat te onderbouwen. Dat heeft ze niet gedaan. [gedaagde01] zal dus veroordeeld worden om het bedrag van € 790,- aan [eiser01] te betalen.
Huur augustus 2018 € 775,-
4.9.
Op 30 juli 2018 vraagt [gedaagde01] per WhatsApp-bericht aan [eiser01] of hij haar kan helpen met de betaling van de huur voor de maanden juli en augustus, omdat ze de huur van juli verkeerd heeft overgemaakt en haar salaris maar voldoende is voor het betalen van één maand huur. Dit bericht duidt naar het oordeel van de kantonrechter eveneens op een lening, waarbij [gedaagde01] het bedrag zal terugbetalen zodra ze het julibedrag weer terug heeft. Bovendien zijn partijen volgens [gedaagde01] bij het samenwonen overeengekomen dat [eiser01] vanaf dat moment de helft van de gemeenschappelijke lasten zou betalen. In de maanden juli/augustus 2018 woonde [eiser01] nog niet met [gedaagde01] samen, zodat hij over die periode de huur (of betaling van de helft daarvan) ook niet aan [gedaagde01] verschuldigd was. [gedaagde01] zal daarom veroordeeld worden om het bedrag van € 775,- aan [eiser01] te betalen.
Gemeentelijke belastingen € 680,95
4.10.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser01] aan [gedaagde01] een bedrag van € 680,95 heeft overgemaakt voor de gemeentelijke belastingen 2019. [eiser01] erkent dat hij over de periode van samenwonen de helft van de gemeenschappelijke lasten moet betalen, maar hij stelt dat hij slechts tot 10 maart 2019 samen met [gedaagde01] heeft gewoond en hij wil daarom het bedrag terug hebben. De kantonrechter begrijpt dat [eiser01] aan deze vordering niet ten grondslag legt dat hij het bedrag aan [gedaagde01] heeft geleend, maar dat sprake is van een onverschuldigd betaald bedrag omdat hij in de betreffende periode niet meer bij [gedaagde01] woonde.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser01] gelet op genoemde afspraak ten onrechte het gehele bedrag aan gemeentelijke belastingen terugvordert, nu hij immers van 1 januari 2019 tot 10 maart 2019, dus afgerond 2,5 maand, met [gedaagde01] heeft samengewoond en hij haar dus over die periode de helft van de gemeenschappelijke belastingen is verschuldigd. Hij heeft echter te veel betaald, namelijk voor een heel jaar. Dit betekent dat [eiser01] aan [gedaagde01] een bedrag verschuldigd is van € 70,93 (= 0,5 x (€ 680,95 / 12) x 2,5), zodat hij een bedrag van € 610,02 (= € 680,95 - € 70,93) onverschuldigd heeft betaald. [gedaagde01] zal daarom veroordeeld worden om € 610,02 aan [eiser01] te betalen.
Conclusie
4.12.
[gedaagde01] zal veroordeeld worden om in totaal een bedrag van € 4.675,02 aan [eiser01] te betalen. De rest van de vordering van [eiser01] wordt afgewezen. Volgens [gedaagde01] moet [eiser01] haar ook nog bedragen betalen. Zij heeft dit echter in het geheel niet onderbouwd en zij heeft geen tegenvordering ingediend, zodat hierop niet beslist hoeft te worden.
Proceskosten
4.13.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 86,- aan griffierecht en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 249,- tarief). Dit is totaal € 584,-. Omdat [eiser01] procedeert op basis van een toevoeging, hoeft [gedaagde01] niet de dagvaardingskosten te betalen en moet zij de proceskosten rechtstreeks betalen aan de gemachtigde van [eiser01] .
Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 124,- (1/2 punt x € 249,- tarief met maximum € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis aan [eiser01] te betalen € 4.675,02;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van [eiser01] tot vandaag vastgesteld op € 584,-, welk bedrag rechtstreeks aan de gemachtigde van [eiser01] voldaan dient te worden;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
31688