In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonstad Rotterdam en twee gedaagden, die niet zijn verschenen. Woonstad vorderde de ontruiming van een woning, omdat de huurovereenkomst met de voormalig huurder, [gedaagde01], was opgezegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst op 19 september 2022 is beëindigd, nadat [gedaagde01] in een verzorgingstehuis was gaan wonen en niet meer terugkeerde naar de woning. Ondanks de huuropzegging heeft de familie van [gedaagde01] de woning niet ontruimd, wat Woonstad noopte om juridische stappen te ondernemen. De rechtbank oordeelde dat Woonstad een spoedeisend belang had bij de ontruiming en dat de vordering niet ongegrond of onrechtmatig was. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en de gedaagden veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis, alsook tot betaling van huurachterstand en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.