ECLI:NL:RBROT:2022:11590

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
10192673 VV EXPL 22-473
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning na huuropzegging door voormalig huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonstad Rotterdam en twee gedaagden, die niet zijn verschenen. Woonstad vorderde de ontruiming van een woning, omdat de huurovereenkomst met de voormalig huurder, [gedaagde01], was opgezegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst op 19 september 2022 is beëindigd, nadat [gedaagde01] in een verzorgingstehuis was gaan wonen en niet meer terugkeerde naar de woning. Ondanks de huuropzegging heeft de familie van [gedaagde01] de woning niet ontruimd, wat Woonstad noopte om juridische stappen te ondernemen. De rechtbank oordeelde dat Woonstad een spoedeisend belang had bij de ontruiming en dat de vordering niet ongegrond of onrechtmatig was. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en de gedaagden veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis, alsook tot betaling van huurachterstand en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10192673 VV EXPL 22-473
datum uitspraak: 14 december 2022
vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonstad Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.J. Lichtenveldt,
tegen

1..[gedaagde01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die niet is verschenen,
en
2.[gedaagde02]
De partijen worden hierna “Woonstad” en “ [gedaagde01] ” (gedaagde 1) of “ [gedaagden] ” (gedaagden 1 en 2 gezamenlijk) genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de exploot van dagvaarding van 21 november 2022, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 30 november 2022 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling is namens Woonstad [naam01] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van Woonstad. [gedaagden] zijn niet verschenen.

2..De vordering

2.1.
Woonstad vordert, bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, om:
  • [gedaagden] te veroordelen om, ieder voor zich, de woning aan de [adres01] in [plaats01] , binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, met alle zich daarin bevindende personen en/of zaken te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels aan Woonstad ter beschikking te stellen;
  • [gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan Woonstad van een bedrag van € 470,71 aan huurachterstand berekend tot en met november 2022;
  • [gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan Woonstad van een bedrag van € 505,12 per maand, vanaf 1 december 2022 tot en met de maand waarin Woonstad weer de beschikking over de woning verkrijgt, een ingegane maand voor een volle gerekend;
  • [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
2.2.
Ter toelichting op haar vordering heeft Woonstad – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende aangevoerd.
2.3.
Woonstad is als verhuurster op 1 oktober 1993 met [gedaagde01] voor de woning een huurovereenkomst aangegaan.
2.4.
Begin april 2022 bereikte Woonstad het bericht dat [gedaagde01] niet meer in de woning woont. In reactie op dit bericht heeft Woonstad [gedaagde01] bij brief van 12 april 2022 uitgenodigd voor een gesprek. Vervolgens heeft op 21 april 2022 tussen Woonstad en [naam02] , de dochter van [gedaagde01] , een gesprek plaatsgevonden. De dochter heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat [gedaagde01] in een verzorgingstehuis ( [naam tehuis01] aan de [adres02] in [plaats01] ) verblijft en dat een terugkeer naar de woning is uitgesloten. Dit gesprek is per brief van 22 april 2022 aan [gedaagde01] bevestigd, met het verzoek om tot huuropzegging over te gaan. Nadat [gedaagde01] niet op de brief van 22 april 2022 reageerde, heeft Woonstad op 27 juni 2022 een herinneringsbrief gestuurd. Nadat ook daarop niet werd gereageerd, heeft Woonstad het BRP geraadpleegd. Daaruit bleek dat [gedaagde01] al sinds 18 maart 2022 te staan ingeschreven op het adres van het verzorgingstehuis. Op 15 augustus 2022 hebben twee medewerkers van Woonstad, onder begeleiding van de wijkagent, [gedaagde01] in het verzorgingstehuis bezocht. De dochter was via een telefoonverbinding getuige van dat bezoek. [gedaagde01] heeft tijdens dit bezoek een huuropzeggingsformulier ondertekend. Op 18 augustus 2022 heeft Woonstad de huuropzegging bevestigd tegen 19 september 2022.
2.5.
Na de huuropzegging meldde zich op 24 augustus 2022 per e-mail een kleinzoon van [gedaagde01] . Volgens deze kleinzoon zou [gedaagde01] revalideren en uiteindelijk weer naar huis worden gebracht. Die mededeling staat haaks op de e-mail van 2 september 2022 van de wijkteammanager van de gemeente Rotterdam, [naam03] . In die laatste e-mail staat dat het dossier van [gedaagde01] wordt gesloten nu [gedaagde01] voorgoed in een verpleeghuis woont en zij daar niet meer uit terugkomt.
2.6.
Ondanks de huuropzegging heeft (de familie van) [gedaagde01] de woning niet opgeleverd. Woonstad heeft geprobeerd met (de familie van) [gedaagde01] in contact te komen om over te gaan tot ontruiming van de woning. Tot op heden is dit niet gelukt, zodat zij genoodzaakt is deze vordering tot ontruiming in te dienen.
2.7.
Woonstad heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. Van haar kan niet worden verlangd de ontstane situatie te laten voortduren.

3..Het verweer

3.1.
[gedaagden] hebben geen verweer gevoerd.

4..De beoordeling

4.1.
[gedaagden] zijn op de mondelinge behandeling van 30 november 2022 niet verschenen. Uit de door Woonstad overgelegde originele dagvaarding is gebleken dat [gedaagden] correct voor de zitting zijn opgeroepen. Ook de overige bij wet voorgeschreven formaliteiten zijn in acht genomen, zodat verstek wordt verleend tegen [gedaagden]
4.2.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding – welke toewijzing bijna altijd een definitief karakter heeft – is alleen plaats indien met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid de bodemrechter tot eenzelfde oordeel zal komen en de uitkomst van de bodemprocedure, vanwege een spoedeisend belang aan de zijde van Woonstad, niet kan worden afgewacht.
4.3.
Het spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit de niet betwiste stellingen van Woonstad zodat Woonstad in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
4.4.
De vordering komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt dan ook toegewezen.
4.5.
[gedaagden] krijgen ongelijk en moeten daarom hoofdelijk de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Woonstad tot vandaag vast op € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 128,00 aan griffierecht en € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 753,43. Voor kosten die Woonstad maakt na deze uitspraak moeten [gedaagden] een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.6.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin bevindende personen en/of zaken voor zover deze laatste niet het eigendom van Woonstad zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonstad te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Woonstad te betalen € 470,71 aan achterstallige huur berekend tot en met november 2022;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Woonstad te betalen de maandelijkse vergoeding voor huur van € 505,12 per maand vanaf 1 december 2022 tot en met de datum waarop Woonstad weer beschikking over de woning verkrijgt, een ingegane maand voor een volle gerekend;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander(en) zal/zullen zijn bevrijd, in de proceskosten van Woonstad, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 753,43;
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander(en) zal/zullen zijn bevrijd, in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 124,00 aan salaris voor de gemachtigde en als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken.
44485