In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 12 mei 2022 uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoekster om verschoning van de rechtbank. De verzoekster was betrokken bij een bestuursrechtelijke beroepsprocedure tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, met kenmerk ROT 20 / 3360. De behandeling van deze zaak was oorspronkelijk toegewezen aan rechter mr. E.J. Rutten, maar deze heeft op 4 april 2022 een verzoek tot verschoning ingediend. De meervoudige kamer voor verschoningszaken heeft dit verzoek op 7 april 2022 toegewezen.
Vervolgens heeft de verzoekster op 21 april 2022 de rechtbank Rotterdam gewraakt en verzocht om verschoning van de verdere behandeling van haar zaak, alsook om verwijzing naar een andere rechtbank. Op 5 mei 2022 heeft de verzoekster haar wrakingsverzoek ingetrokken, maar haar verzoek tot verschoning en verwijzing gehandhaafd. De verschoningskamer heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot verschoning, omdat de wet en jurisprudentie geen mogelijkheid bieden voor een procespartij om een verzoek tot verschoning van de behandelend rechter of van een geheel gerecht te doen. In plaats daarvan kan een procespartij die meent dat de rechter vooringenomen is, gebruik maken van het rechtsmiddel van wraking.
De verschoningskamer heeft zich ook onbevoegd verklaard om het verzoek tot verwijzing van de bestuursrechtelijke procedure naar een andere rechtbank te behandelen. De beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier op 12 mei 2022.