In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam01], een vordering ingesteld tegen gedaagde, handelend onder de naam [handelsnaam02], voor betaling van verrichte werkzaamheden. De werkzaamheden, die bestonden uit het plaatsen van kozijnen voor verschillende bouwprojecten, zijn uitgevoerd in de periode van januari 2020 tot en met 8 april 2021. Eiser heeft een totaalbedrag van € 2.439,50 in rekening gebracht voor 72,5 gewerkte uren, inclusief parkeerkosten. Gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat eiser gesjoemeld heeft met de gewerkte uren en fouten heeft gemaakt bij de uitvoering van de werkzaamheden. Gedaagde stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden en dat hij een tegenvordering heeft die hij kan verrekenen met de facturen van eiser.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2022 waren beide partijen aanwezig, evenals de gemachtigde van eiser en een tolk. De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat gedaagde de hoofdsom aan eiser moet betalen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde zijn betwisting onvoldoende heeft onderbouwd en dat eiser recht heeft op betaling van het gevorderde bedrag. Ook de stelling van gedaagde dat hij een tegenvordering heeft, werd verworpen, omdat hij niet kon aantonen dat eiser ondeugdelijk werk heeft geleverd.
De kantonrechter heeft de buitengerechtelijke incassokosten en rente toegewezen aan eiser, evenals de proceskosten die gedaagde moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat gedaagde onmiddellijk moet betalen, ook al kan hij in hoger beroep gaan. De beslissing van de kantonrechter is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022.