ECLI:NL:RBROT:2022:11428

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
ROT 21/5432
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gefingeerd dienstverband in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2022 uitspraak gedaan over de vraag of er sprake was van een gefingeerd dienstverband in plaats van een echte dienstbetrekking in de zin van de Ziektewet (ZW). Eiser, die voorheen eigenaar was van een pizzeria, had een arbeidsovereenkomst getekend met een bedrijf dat door zijn zoon werd gedreven. Na ziekmelding en toekenning van een ZW-uitkering, heeft het UWV de uitkering ingetrokken en teruggevorderd, omdat het vermoeden bestond dat de dienstbetrekking gefingeerd was. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende aannemelijk had gemaakt dat er geen sprake was van een echte dienstbetrekking, omdat eiser geen overtuigend tegenbewijs had geleverd. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden rondom de arbeidsovereenkomst en de relatie tussen eiser en zijn zoon niet wezenlijk verschilden van de situatie voordat de arbeidsovereenkomst werd gesloten. Eiser had onvoldoende gegevens aangedragen om aan te tonen dat hij daadwerkelijk als werknemer had gewerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5432

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,
gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
gemachtigde: [naam 1].

Procesverloop

Met het besluit van 7 april 2021 (primair besluit I) heeft het UWV de aan eiser per 13 december 2019 toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ingetrokken.
Met het besluit van 8 april 2021 (primair besluit II) heeft het UWV de over de periode van 13 december 2019 tot en met 28 februari 2021 door eiser ontvangen ZW-uitkering en toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) van € 17.455,16 (bruto) teruggevorderd.
Met het besluit van 9 april 2021 (primair besluit III) heeft het UWV een bedrag van
€ 17.314,49 ingevorderd.
Met het besluit van 23 september 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser, naar zijn zeggen voorheen eigenaar van een pizzeria, heeft op
12 december 2018 een arbeidsovereenkomst getekend met [naam bedrijf] ([naam bedrijf]) voor de functie van medewerker fastfood. [naam bedrijf] werd volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel gedreven door [naam 2], de zoon van eiser. Eiser heeft zich per 4 december 2019 ziek gemeld, waarna hij per 13 december 2019 in aanmerking is gebracht voor een ZW-uitkering en een toeslag.
1.2.
Naar aanleiding van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling is een melding van een vermoedelijke overtreding gemaakt, nadat de arbeidsdeskundige opmerkte dat eiser in dienst is getreden bij zijn zoon en het adres van [naam bedrijf] tevens het woonadres van eiser is.
1.3.
Op 19 maart 2021 heeft een rapporteur van het UWV een onderzoeksrapport opgesteld. Volgens dit rapport is uit het onderzoek naar de gestelde dienstbetrekking van eiser bij [naam bedrijf] gebleken dat het aannemelijk is dat de dienstbetrekking gefingeerd was, zodat geen sprake was van verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Hierop zijn de primaire besluiten genomen.
Bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat, ten grondslag dat op grond van de in het onderzoeksrapport vastgestelde omstandigheden moet worden aangenomen dat sprake was van een gefingeerde dienstbetrekking tussen eiser en [naam bedrijf], zodat geen dienstbetrekking tot stand is gekomen op grond waarvan eiser verzekeringsplichtig zou zijn geworden. Eiser heeft geen gegevens aangedragen die enige twijfel wekken over de uitkomst van het onderzoek en heeft niet aangetoond dat hij wel als werknemer gewerkt heeft voor [naam bedrijf]. Eiser was daarom niet als werknemer verzekerd voor de ZW en had geen recht op ZW-uitkering en toeslag, terwijl niet is gebleken van dringende redenen om tot een andere beoordeling te komen.
Standpunt eiser
3. Eiser voert in beroep – kort weergegeven – aan dat geen sprake was van een gefingeerde dienstbetrekking. Het UWV heeft daartoe geen dan wel onvoldoende feiten naar voren gebracht, zodat hij niet verplicht was om het standpunt van het UWV te ontkrachten door het overleggen van objectieve en verifieerbare gegevens. Eiser wijst op alle feiten, omstandigheden en stukken die hij naar voren heeft gebracht waaruit blijkt van een reële dienstbetrekking. Eiser benadrukt dat hij door gezondheidsproblemen zijn werk als eigenaar van de pizzeria niet kon voortzetten, waarna zijn zoon (door middel van [naam bedrijf]) de pizzeria in 2017 heeft overgenomen. Doordat sprake is van een familieband en een kleine onderneming is veel in informeel overleg geregeld. Tot slot voert eiser aan dat er dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien vanwege zijn psychische en financiële situatie.
Wettelijk kader
4.1.
De privaatrechtelijke dienstbetrekking is de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvan is sprake als de arbeidsrelatie aan drie voorwaarden voldoet, te weten de verplichting de werkzaamheden persoonlijk te verrichten, de verplichting tot loonbetaling en het bestaan van een gezagsverhouding.
4.2.
Op grond van de artikelen 3 en 20 van de ZW is een werknemer de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat en zijn verzekerden in de zin van de ZW zij die werknemer zijn.
Op grond van artikel 30a, eerste lid, van de ZW is het UWV verplicht om de ZW-uitkering te herzien of in te trekken, indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 33, eerste lid, van de ZW bepaalt dat het UWV verplicht is het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30a onverschuldigd is betaald, terug te vorderen.
Op grond van artikel 2 van de TW, voor zover van belang, heeft recht op toeslag degene die recht heeft op loondervingsuitkering.
In de artikelen 11a en 20 van de TW is geregeld onder welke voorwaarden het UWV gehouden is tot herziening of intrekking van de uitkering en terugvordering van de betaalde uitkering.
4.3.
Het UWV hanteert daarbij onder meer de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling
5. Voor de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst dient de vraag te worden beantwoord welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien; zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Hoge Raad van
25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887, 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8926 en 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746.
Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst.
6. Bij besluiten tot intrekking en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen, zoals hier aan de orde, gaat het om belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren; zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 17 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1479. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het UWV feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking is geweest tussen eiser en [naam bedrijf]. Indien op grond van de door het UWV gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser ten tijde hier van belang geen dienstbetrekking in de zin van de ZW heeft vervuld, dan ligt het op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
7. Het UWV heeft onderzoek laten doen naar het dienstverband van eiser bij [naam bedrijf]. Er is onder meer een gesprek met eiser gevoerd, in het bijzijn van zijn zoon. Aan eiser is verzocht om stukken over te leggen waaruit blijkt van registratie van de gewerkte uren en toegenomen drukte in de pizzeria in september, oktober en november 2019, en stukken waaruit blijkt dat de inkomsten op de bedrijfsrekening van de pizzeria de zoon toekomen. Eiser heeft geen stukken overgelegd.
8. Uit het onderzoek blijkt onder meer het volgende. De zoon was enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf]. [naam bedrijf] is gevestigd op het woonadres van eiser en de zoon. Per september 2019 is het salaris van eiser aanzienlijk verhoogd, omdat het aantal door eiser gewerkte uren volgens eiser zou zijn gestegen door toegenomen drukte: van gemiddeld
54 uur per maand naar 173 uur per maand. Uit de administratie van de pizzeria noch uit de bij de belastingdienst aangegeven omzetcijfers blijkt echter van enige stijging van de omzet. Deze blijkt ook niet uit overschrijvingen op de bankrekeningen in september, oktober en november 2019. Alleen eiser was rechthebbende van de bedrijfsrekening van de pizzeria. De zoon was niet gemachtigd om erover te beschikken. Het salaris van eiser zou deels giraal, maar vooral contant zijn betaald. Van de contante betalingen is geen administratie. Deze is er evenmin van de door eiser gewerkte uren. Uit het onderzoek en het verhandelde ter zitting is voorts duidelijk geworden dat aan de gestelde overdracht van de pizzeria door eiser aan zijn zoon geen schriftelijke overeenkomst of andere stukken ten grondslag liggen, maar dat een en ander ‘informeel’ in familieverband is afgesproken.
9. Op grond van de gegevens uit het onderzoek, zoals onder 8 geresumeerd, heeft het UWV voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is geweest van een dienstbetrekking tussen eiser en [naam bedrijf].
10. Eiser heeft onvoldoende tegenbewijs geleverd om tot een andere beoordeling te kunnen komen. De handtekeningenlijst van personen die zouden onderschrijven dat de zoon de eigenaar was, kan niet tot een andere beoordeling leiden, nu geen van die personen in dezelfde tijd als eiser werknemer was van [naam bedrijf] en de lijst geen enkel concreet en verifieerbaar gegeven bevat noch enige bron van wetenschap. De passage in het behandelplan van [naam stichting] over het ‘geven’ van de zaak aan eisers zoon lijkt veeleer onderdeel van de anamnese te zijn, dus eisers eigen verklaring, en bevat geen conclusie na een onderzoek naar de feitelijke omstandigheden. Het feit dat eiser gedetailleerd heeft kunnen verklaren over de door hem verrichte arbeid in de pizzeria kan niet tot een andere beoordeling leiden. Eiser verrichtte dit werk immers reeds als eigenaar van de pizzeria, terwijl de vraag in dit beroep is in welke hoedanigheid eiser deze werkzaamheden heeft verricht. Alle omstandigheden bijeengenomen is geen wezenlijke wijziging zichtbaar in de positie van eiser vanaf het sluiten van de schriftelijke arbeidsovereenkomst ten opzichte van de voorgaande periode dat eiser als eigenaar van de pizzeria werkzaam was.
11. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden gericht tegen de hoogte van de terugvordering en de invordering. Eisers verwijzing naar zijn psychische en financiële situatie heeft het UWV onvoldoende mogen achten om dringende redenen aan te nemen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Op grond van vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:952) kunnen dringende redenen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Uit de medische stukken kan niet worden afgeleid dat van zulke gevolgen sprake zou kunnen zijn, terwijl financiële stukken niet zijn ingebracht.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. M.V. van Baaren en
mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 december 2022.
De voorzitter en griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.