ECLI:NL:RBROT:2022:11314

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
ROT 22/3146
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verkeersbesluit tot afsluiting van de [straatnaam] in Vlaardingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen het verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen beoordeeld. Eiser, die hinder ondervindt van de afsluiting van de [straatnaam] door middel van hekken, stelt dat het college onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelingsruimte. Het college had eerder besloten om de [straatnaam] af te sluiten voor doorgaand verkeer om de verkeersveiligheid te waarborgen en de groene functie van de wijk te beschermen. De rechtbank onderzoekt of het college de belangen van de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid van de woningen voldoende heeft afgewogen tegen de hinder die eiser ervaart.

De rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de afsluiting van de straat noodzakelijk is voor de verkeersveiligheid en dat er alternatieven zijn overwogen. Eiser betwist dat er meldingen zijn gedaan over hinderlijk verkeer, maar de rechtbank oordeelt dat het college niet onredelijk heeft gehandeld door de afsluiting door te voeren. De rechtbank wijst erop dat de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder wegen dan de hinder die eiser ondervindt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het verkeersbesluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: mr. W. Graafland en mr. S.J.A. Rollé),
en

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (het college)

(gemachtigde: mr. T. Ketting).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van 17 december 2021 tot - onder meer - het afsluiten van de [straatnaam] in [plaatsnaam] voor doorgaand verkeer door middel van het plaatsen van hekken ter hoogte van de achterzijde van huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] (het verkeersbesluit).
Met het bestreden besluit van 2 juni 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. S.J.A. Rollé, de gemachtigde van het college en de door hem meegebrachte verkeerskundige [naam] .

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiser woont op het adres [adres] .
1.2.
De [straatnaam] is gelegen in de wijk Vlaardings Geluk III (Babberspolder-Oost), die in de afgelopen jaren vernieuwd is. De stedenbouwkundige visie voor de nieuwe buurt en het huidige bestemmingsplan geven de strook tussen de twee woonblokken van de [straatnaam] een groenbestemming.
1.3.
De [straatnaam] is een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u en ligt in een parkeerverbodszone. Er zijn geen openbaar toegankelijke parkeervakken aanwezig tussen huisnummers [huisnummer 3] en [huisnummer 4] . De woningen aan de [straatnaam] hebben een parkeerplaats op eigen erf aan de achterzijde van de woning.
1.4.
Het college heeft op de [straatnaam] eerder verkeersmaatregelen genomen, namelijk het plaatsen van twee grote keien en de aanleg van een bussluis, maar heeft deze maatregelen weer teruggedraaid.
1.5.
Op 19 juli 2019 heeft het college in de [straatnaam] iets voorbij nummer [huisnummer 1] twee verplaatsbare hekken laten plaatsen. Deze hekken heeft het college nadien laten vervangen door de permanente (niet verplaatsbare) afsluiting met hekken. Bij uitspraak van 11 november 2021 heeft deze rechtbank onder meer geoordeeld dat het college de permanente hekken niet had mogen plaatsen zonder voorafgaand verkeersbesluit.
1.6.
Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen.
2. Het college heeft het bestreden besluit - kort samengevat en in lijn met het advies van de Commissie bezwaarschriften van 13 mei 2022 - gebaseerd op de volgende overwegingen. Bij het nemen van een verkeersbesluit heeft het college een ruime beoordelingsmarge. Hoewel het college begrip heeft voor het door eiser ondervonden nadeel, weegt dit niet op tegen de met de besluitvorming te dienen doelen. Die doelen zijn het waarborgen van de verkeersveiligheid in de [straatnaam] in het kader van de in het bestemmingsplan vastgestelde situatie aldaar (een autoluwe woonwijk) en de veilige bereikbaarheid van de aangrenzende groenzone. Het college heeft alternatieve oplossingen onderzocht en toegepast, zoals de aanleg van de bussluis en het plaatsen van keien. Ook is een rijproef met een brandweerauto uitgevoerd. Gezien de bevindingen in de rapportage van het bureau [naam bureau] van 24 april 2020, bestaan er geen redenen om aan te nemen dat de [straatnaam] vanwege het plaatsen van de wegafsluiting niet goed bereikbaar zou zijn voor de hulpdiensten. Gelet op voorgaande zijn de bezwaren van eiser ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid en evenredigheid van het verkeersbesluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het college het doel van de genomen maatregel voldoende gemotiveerd?
5. Eiser betwist dat er meldingen zijn gedaan over hinderlijk verkeer voor voetgangers in de [straatnaam] . Wel zijn er inmiddels vele meldingen bekend over verkeersonveilige situaties vanwege de hekken in de straat. Er zijn meer aanrijdingen geweest na het plaatsen van de hekken dan ervóór. Het verkeersbesluit heeft de straat er dus niet veiliger op gemaakt. Uit het bestemmingsplan is moeilijk te destilleren waarom een afsluiting van de groenzone voor (auto)verkeer de enige mogelijkheid is om de verkeersveiligheid te waarborgen. Dit maakt dat het doel van de maatregel eerder lijkt te zien op het voorkomen dat het karakter of functie van de straat en wijk wordt aangetast door (auto)verkeer, dan op het waarborgen van de verkeersveiligheid. Het college heeft daarom onvoldoende gemotiveerd wat het doel van de verkeersmaatregel is, aldus eiser.
5.1.
Voorop staat dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de daaraan ten grondslag gelegde belangen - als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 - worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
5.1.1.
Uit het verkeersbesluit volgt dat de maatregel vier belangen dient: het verzekeren van de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers, het waarborgen van de bruikbaarheid van de weg en het voorkomen van de aantasting van de groene functie. Dit zijn belangen die worden genoemd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, b en c en tweede lid aanhef en onder b, van de Wvw 1994.
5.1.2.
Ook volgt uit het verkeersbesluit dat het college de volgende verkeerskundige aspecten in ogenschouw heeft genomen. Voor voetgangers is het belangrijk dat zij veilig gebruik kunnen maken van de groenzone. Het is daarom ongewenst dat autoverkeer die zone doorkruist. Daarnaast past het gebruik van de [straatnaam] door doorgaand verkeer niet bij het karakter en de inrichting van de straat: voornamelijk het bereiken en verlaten van de op eigen terrein van de bewoners gelegen parkeerplaatsen. Daarom is het gewenst en mogelijk om het doorrijden tussen de twee delen van de straat door gemotoriseerd verkeer te voorkomen, wat de straat verkeersluw maakt.
5.1.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze motivering voldoende blijkt welke belangen het college aan het verkeersbesluit ten grondslag heeft gelegd en hoe deze belangen volgens het college worden gediend.
5.1.4.
Daarnaast heeft het college in het verkeersbesluit ook expliciet rekening gehouden met eventuele nadelige gevolgen van de afsluiting van de [straatnaam] . Dit blijkt uit de overweging dat er mogelijk een kleine toename is van achteruitrijdend verkeer, omdat auto's een doodlopende straat in rijden. Daarbij heeft het college erop gewezen dat bij achteruitrijden sprake is van een bijzondere verrichting met lage snelheid, extra oplettendheid en met voorrang voor andere weggebruikers. Het risico voor de verkeersveiligheid als gevolg van doorgaand vooruitrijdend verkeer wordt daarom hoger ingeschat.
Ter zitting is door de gemachtigde van het college nog toegelicht dat het college dus niet van mening is dat achteruitrijden helemaal geen risico oplevert, maar dat het is meegewogen in de besluitvorming. Verder heeft de verkeerskundige ter zitting verklaard dat hij het niet aannemelijk vindt dat pakketbezorgers 150 meter achteruit zullen rijden. Zij zullen volgens hem eerder keren op een privéparkeerplaats waar op dat moment toevallig geen auto staat. Als het college de doorgang open zou laten, zou er volgens de verkeerskundige bovendien harder gereden worden en dat zou juist meer overlast betekenen.
5.1.5.
Met betrekking tot het belang van de veiligheid volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat er helemaal geen meldingen over onveilige situaties zijn gedaan. Het college heeft namelijk als Bijlage 9 een stuk overgelegd waaruit blijkt dat er in ieder geval twee meldingen met die strekking zijn gedaan. Daarmee is dit belang dus wel onderbouwd, ondanks dat het dus niet gaat om veel (gedocumenteerde) meldingen. Veiligheid is bovendien niet het enige belang dat aan het verkeersbesluit ten grondslag is gelegd. Verder stelt het college zich in het verweerschrift terecht op het standpunt dat eiser zijn stelling, dat er juist na het plaatsen van de hekken veel meldingen over onveilige situaties zijn gedaan, niet met stukken of concrete voorbeelden heeft onderbouwd.
5.2.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding om te oordelen dat het college onredelijk gebruik heeft gemaakt van de aan hem toekomende beoordelingsruimte.
6. Vervolgens is aan de orde de vraag of de voor eiser nadelige gevolgen van het verkeersbesluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Heeft het college deugdelijk gemotiveerd dat er voldoende alternatieven zijn onderzocht?
6.1.
Eiser voert in de eerste plaats aan dat het college feitelijk maar twee alternatieven heeft onderzocht, namelijk de keien en de bussluis. Het college heeft in het bestreden besluit te onrechte niet gemotiveerd waarom er geen alternatieven zijn onderzocht die de verkeersveiligheid waarborgen terwijl doorgaand verkeer wel over de groenzone kan blijven gaan, zoals bijvoorbeeld verkeersdrempels.
6.1.1.
Het college heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de gemeenteraad duidelijk heeft gekozen om van de [straatnaam] niet een doorlopende weg te maken, maar een tweetal doodlopende straten. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college nog gewezen op de streepjes die aan weerskanten van de groenzone zijn ingetekend in de kaart die deel uitmaakt van het document “Babberspolder-Oost, Brede Wijkvoorziening, Herijkingverkeersstructuur & verdere ontwikkelingen” van 27 juni 2016. Deze streepjes duiden volgens hem op twee onderbrekingen van de [straatnaam] . De rechtbank ziet geen aanleiding om het college hierin niet te volgen.
6.1.2.
Met betrekking tot het aanleggen van verkeersdrempels heeft het college in het bestreden besluit al overwogen dat drempels het doorgaande verkeer niet tegenhouden en daarom onwenselijk zijn. Ter zitting heeft de verkeerskundige toegelicht dat een drempel de snelheid op dat stuk wel verlaagt, maar dat die snelheid op andere stukken weer hoger wordt, omdat weggebruikers zullen proberen het tijdverlies rond de drempel te compenseren. De gemachtigde van het college heeft nog toegelicht dat de afsluiting van de straat dus niet de enige onderzochte optie is, maar wat het college betreft wel veiliger is dan drempels.
6.1.3.
De conclusie van de rechtbank is dat het college zich gelet op het voorgaande op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen alternatieven voorhanden zijn, die ook tegemoetkomen aan de aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegde doelen, zoals het waarborgen van de veiligheid van voetgangers en het beschermen van het karakter van de groenstrook. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
De hinder die eiser ondervindt
6.2.
Eiser voert verder aan dat de afsluiting van de groenzone voor hem ernstige hinder oplevert, omdat hij regelmatig zijn privéparkeerplaats niet kan bereiken of die niet kan verlaten. De enkele opmerking van het college dat fout parkeren verboden is en hiervan melding gedaan kan worden bij de politie, getuigt niet van een zorgvuldige motivering en belangenafweging. Omdat de (parkeer)hinder zich stelselmatig voordoet is het onvoldoende dat het college enkel kijkt naar het bestemmingsplan. Het college dient ook rekening te houden met de feitelijke of de te verwachten situatie, waarbij er al meerdere verkeersonveilige situaties zijn ontstaan door de plaatsing van de hekken. Dit maakt dat het college niet in redelijkheid kan stellen dat de nadelige gevolgen van het plaatsen van de verkeershekken minder zwaar wegen dan de met het besluit te dienen doelen.
6.2.1.
In het bestreden besluit heeft het college overwogen dat parkeren buiten de vakken verboden is en dat er door de boa’s van de gemeente Vlaardingen extra wordt gesurveilleerd, omdat eiser aangaf dat er voor zijn uitweg geparkeerd werd. Het college stelt zich verder terecht op het standpunt dat het stoppen (in tegenstelling tot parkeren) voor een uitweg door eiser te dulden hinder is. Het college ontkent niet dat eiser hinder ondervindt.
6.2.2.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser last kan hebben van voertuigen die (in strijd met het parkeerverbod) voor zijn parkeerplaats worden geparkeerd of voor kortere tijd stilstaan, betekent die hinder op zichzelf niet dat het verkeersbesluit alleen al om die reden onevenredig is.
6.2.3.
Zoals eerder overwogen, heeft het college voldoende gemotiveerd waarom het gewenst is om een fysieke afsluiting van de [straatnaam] te plaatsen; het gaat om de verkeersveiligheid, het beschermen van de weggebruikers en passagiers, het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan. De bereikbaarheid van de parkeerplaatsen op eigen erf blijft volgens het college nagenoeg gelijk door deze maatregel en als het erf verlaten wordt zal er minder verkeer in de straat zijn wat de verkeersveiligheid bij deze manoeuvre vergroot.
6.2.4.
Hiermee heeft het college naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Het hinderlijke weggebruik (stilstaan) of zelfs het verboden weggebruik (parkeren) door anderen is niet iets wat het college in zijn macht heeft. Dat het college het voorkomen van de door eiser ondervonden hinder niet zwaarder vindt wegen dan de verkeersveiligheid en het waarborgen van het karakter van de groenstrook, maakt dan ook niet dat de gemaakte belangenafweging ondeugdelijk is.
De bereikbaarheid voor hulpdiensten
6.3.
Ten slotte voert eiser aan dat er onduidelijkheid is over de bereikbaarheid van de straat en wijk voor hulpdiensten. De door hem gemaakte film van een terugrijdende ambulance is van 22 maart 2022. Ruim tweeënhalf jaar na plaatsing van de verkeershekken zijn hulpdiensten blijkbaar nog steeds niet of niet volledig op de hoogte van de mogelijkheid om de hekken met een sleutel te openen. Verder is in de Handreiking Bluswatervoorzieningen en Bereikbaarheid een rijcurvesimulatie gedaan met een compacte ladderwagen. Hierbij is aangegeven dat het afhankelijk is van het type voertuig dat de brandweer gebruikt om de bochten te kunnen maken. Onduidelijk is of grotere brandweervoertuigen de gehele straat kunnen bereiken, laat staan of deze hier kunnen worden opgesteld. In het bestreden besluit wordt onvoldoende ingegaan op deze punten. Ook dit maakt dat het college niet in redelijkheid kan stellen dat de nadelige gevolgen van het plaatsen van de verkeershekken minder zwaar wegen dan de met het besluit te dienen doelen.
6.3.1.
Het college stelt in het verweerschrift nogmaals voorop dat alle hulpdiensten beschikken over een sleutel om dit soort hekken te openen. De rechtbank heeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
6.3.2.
Ook stelt het college dat onduidelijk is of de terugrijdende ambulance op het filmpje te maken had met de hekken of dat men mogelijk te ver was gereden en niet voorbij de hekken hoefde. Het college heeft van de ambulancedienst geen meldingen ontvangen over deze situatie. In het rapport van bureau [naam bureau] is vermeld dat de brandweer een rijproef heeft gedaan en dat hieruit blijkt de [straatnaam] goed bereikbaar is bij calamiteiten.
De rechtbank heeft ook geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Aangenomen mag worden dat het college al een melding zou hebben gehad van één of meer hulpdiensten als de hekken zouden (kunnen) leiden tot gevaarlijke situaties. Eiser heeft slechts één voorbeeld aangedragen van een mogelijke probleemsituatie, maar het staat niet vast waarom in die situatie achteruit werd gereden. Dit voorbeeld maakt niet dat het standpunt van het college onvoldoende is gemotiveerd en ook niet dat het besluit onevenredig is.
6.4.
De conclusie van de rechtbank is dat het college inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen en voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom het verkeersbesluit niet onevenredig is aan de met het besluit te dienen doelen.
7. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op.
Ter zitting is besproken of het een optie is dat het college ervoor zorgt dat vóór het hek, ter hoogte van de uitweg van eiser, een kruis op het wegdek of een andere markering wordt aangebracht en een bord wordt geplaatst met daarop de vermelding dat het vanwege die uitweg niet is toegestaan om op die plek stil te staan (door de gemachtigde van het college aangeduid als een lokaal stopverbod). De gemachtigde van het college heeft zich ter zitting bereid verklaard om zich hiervoor in te spannen. Hoewel eiser heeft verklaard dat hij hierin niet de oplossing voor zijn probleem ziet, geeft de rechtbank partijen in overweging om (nader) met elkaar in overleg te treden en deze opties serieus te verkennen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het verkeersbesluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, b en c en tweede lid aanhef en onder b
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. (…).
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. (…);
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Artikel 15, tweede lid
Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer
Artikel 21
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:257.