In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 16 december 2022 een eindvonnis uitgesproken in een huurgeschil tussen [eiser01] en de gedaagden [gedaagde01] en [gedaagde02]. De eiser, die oorspronkelijk werd vertegenwoordigd door [naam01] maar nu zelf procedeert, vorderde schadevergoeding en betaling van huurachterstand van de gedaagden, die van 2009 tot en met 2020 een bedrijfsruimte huurden waarin zij een supermarkt exploiteerden. De eiser stelde dat de gedaagden het gehuurde niet in goede staat hebben achtergelaten en dat er een huurachterstand was ontstaan. De gedaagden betwisten de vorderingen en stellen dat zij de schade niet hoeven te vergoeden en dat de huurachterstand kan worden verrekend met de betaalde borg.
In het tussenvonnis van 6 mei 2022 heeft de kantonrechter al een aantal eindbeslissingen genomen en gedaagden toegelaten om bewijs te leveren ten aanzien van de tegelvloer en het stuken van de muren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden niet hebben aangetoond dat zij eigenaar zijn geworden van de tegelvloer en dat de eiser voorshands bewezen heeft dat hij € 1.095,45 aan herstelkosten voor de vloer heeft gemaakt. Eveneens is vastgesteld dat de eiser € 452,35 aan herstelkosten voor het stuken van de muren heeft gemaakt. De gedaagden hebben hun vordering ter zake van € 3.000,- aan gemiste huurinkomsten ingetrokken.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden de schadeposten van in totaal € 6.707,60 aan de eiser moeten vergoeden. Dit bedrag kan worden verrekend met de borg van € 9.000,-, waardoor er nog een restant van € 2.292,40 overblijft. De kantonrechter heeft de gedaagden ook veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 6.707,60 en de gevorderde boeterente van € 900,-. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.411,51, die door de gedaagden moeten worden betaald. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.