ECLI:NL:RBROT:2022:11210

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
9988961
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en beëindiging arbeidsovereenkomst met betrekking tot een arbeidsovereenkomst en wettelijke verhoging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een loonvordering van eiseres [eiser01] tegen gedaagden [gedaagde01], [gedaagde02] en [gedaagde03]. Eiseres vorderde betaling van loon over de periode van 1 maart 2022 tot 13 juni 2022, alsook wettelijke verhogingen en proceskosten. De arbeidsovereenkomst tussen eiseres en [gedaagde01] eindigde op 1 maart 2022, maar eiseres stelde dat er een nieuwe arbeidsovereenkomst was ontstaan omdat zij na deze datum nog werkzaamheden had verricht. Gedaagden betwistten dit en stelden dat de arbeidsovereenkomst op 9 maart 2022 was beëindigd door een e-mail van [gedaagde02]. De kantonrechter oordeelde dat de e-mail van 9 maart 2022 als een beëindigingshandeling moest worden gezien, en dat eiseres deze opzegging niet had vernietigd, waardoor deze onaantastbaar was geworden. Eiseres had niet tijdig een verzoek ingediend om de opzegging te vernietigen, wat leidde tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst op 9 maart 2022 was geëindigd. De kantonrechter kende eiseres een bedrag van € 452,91 toe, alsook wettelijke rente en proceskosten, maar wees andere vorderingen af. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9988961 CV EXPL 22-20877
datum uitspraak: 16 december 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,
tegen

1..[gedaagde01] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats01]
2. [gedaagde02],
woonplaats: [woonplaats02] ,
3. [gedaagde03],
woonplaats: [woonplaats03] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. M. van der Chijs.
De partijen worden hierna genoemd: ‘ [eiser01] ’ en [gedaagden01] en gedaagden afzonderlijk: ‘ [gedaagde01] ’, ‘ [gedaagde02] ’ en ‘ [gedaagde03] ’.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 1 juli 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen.
1.2.
Op 22 november 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiser01] , haar gemachtigde, [gedaagde02] en de gemachtigde van [gedaagden01] .

2..De feiten

2.1.
[eiser01] (39 jaar oud) heeft een arbeidsovereenkomst met [gedaagde01] gesloten, die liep van 1 april 2021 tot en met 1 juni 2021. Vervolgens hebben partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten, die liep van 1 juni 2021 tot 1 maart 2022. Daarbij bedroeg de arbeidsomvang 80 uur per maand en had [eiser01] recht op een bruto uurloon van € 13,-.
2.2.
Tot en met 7 maart 2022, dus na de einddatum van de arbeidsovereenkomst, heeft [eiser01] nog werkzaamheden verricht voor [gedaagde01] .
2.3.
Op 9 maart 2022 heeft [gedaagde02] een e-mail aan [eiser01] gestuurd. Deze luidt (voor zover relevant) als volgt:

Helaas moet ik je langs deze weg laten weten dat we je per l maart geen vast contract aan kunnen bieden (…)
Dit besluit hebben wij moeten nemen na het terug lopen van de zorgen
Natuurlijk zul je de eerste week van april het restant van je salaris ontvangen met daarbij de verrekeningen van min en plus uren
Wij hopen je hierbij voldoende geïnformeerd te hebben en we zullen je uit de groepsapp’s halen
Om je spullen in te kunnen leveren en je certificaten in ontvangst te nemen kun je een afspraak maken met [naam01] op maandagmiddag
Nogmaals dank voor je inzet en alle geluk verder
2.4.
Op 16 maart 2022 heeft [naam02] , de HR-adviseur van [gedaagde01] , een e-mail aan [eiser01] gestuurd, die (voor zover relevant) als volgt luidt:

Onlangs ben je geïnformeerd door jouw werkgever [gedaagde01] , dat jouw dienstverband niet wordt verlengd.
Hierdoor zul jij uit dienst treden en hieronder informeren wij jou graag over onze procedure hierin.
Bij uitdiensttreding zullen wij zorgdragen voor de afwikkeling van onze samenwerking en laatste salarisbetaling voor jou opmaken.
Bij deze laatste salarisbetaling keren wij ook jouw reserveringen uit (opgebouwd vakantiegeld en resterende vakantiedagen). (…)
Namens [gedaagde01] wil ik je via deze weg bedanken voor jouw inzet en wens je veel succes toe in je verdere carrière.
2.5.
Op 17 maart 2022 heeft [eiser01] op de e-mail van [naam02] gereageerd. Deze reactie luidt (voor zover relevant) als volgt:
“Ik heb zelf ontslag genomen bij kits. Ik wilde doorgeven dat ik mijn certificaten van de EHBO en acute verloskunde moet krijgen van [naam03] omdat ik dat behaald heb. Ze belooft het elke keer maar komt niks van terecht. Daarna lever ik de spullen in. Ik heb dat niet nodig. Van mijn salaris mag niks worden afgeschreven.”
2.6.
Per 13 juni 2022 heeft [eiser01] een nieuwe baan gevonden.

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
- [gedaagden01] te veroordelen om aan haar te betalen:
o het loon vanaf 1 maart 2022 tot 13 juni 2022, uitgaande van 80 uur per maand en een uurloon van € 13,- bruto;
o de wettelijke verhoging over het hiervoor genoemde loon;
o vakantiegeld en bijkomende vergoedingen volgens de cao kraamzorg, over de periode mei 2021 tot 13 juni 2022;
o de wettelijke rente over alle bedragen die hiervoor genoemd zijn;
  • [gedaagden01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. [eiser01] heeft na 1 maart 2022 nog gewerkt. Op grond van de wet is daarom een nieuwe arbeidsovereenkomst ontstaan, met dezelfde voorwaarden, voor de duur van een jaar. [eiser01] heeft daarom recht op doorbetaling van haar loon vanaf 1 maart 2022 tot het moment waarop zij nieuw werk heeft gevonden, namelijk 13 juni 2022.
3.3.
[gedaagden01] zijn het niet eens met de eis en voeren het volgende aan. Er bestaat na 9 maart 2022 geen arbeidsovereenkomst meer tussen partijen. De mail van 9 maart 2022 moet namelijk worden gezien als beëindigingshandeling. [eiser01] heeft deze opzegging niet vernietigd. Daarom is die onaantastbaar geworden. Er is dus geen verplichting om loon door te betalen. Als hieraan voorbij wordt gegaan, moeten de vorderingen alsnog worden afgewezen, omdat [eiser01] op 17 maart 2022 zelf de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd (2.5) en ze zich bovendien niet beschikbaar heeft gehouden voor werk.

4..De beoordeling

Arbeidsovereenkomst
4.1.
Alle vorderingen van [eiser01] zijn gebaseerd op haar stelling dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen vanaf 1 maart 2022 tot 13 juni 2022. Daarover wordt daarom eerst geoordeeld.
4.2.
Er is geen discussie over dat de laatst geldende arbeidsovereenkomst tussen [eiser01] en [gedaagde01] eindigde op 1 maart 2022. Het is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde01] voor die einddatum heeft laten weten of de arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet. Verder staat vast dat [eiser01] na 1 maart 2022 nog heeft gewerkt. Uit de wet volgt dat dit betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen geacht wordt te zijn voortgezet voor dezelfde tijd, op de vroegere voorwaarden (artikel 7:668 lid 4 sub a BW). [eiser01] heeft onbetwist gesteld dat de vorige arbeidsovereenkomst was aangegaan voor negen maanden, namelijk van 1 juni 2021 tot 1 maart 2022. Dat betekent dat er per 1 maart 2022 een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de duur van negen maanden is ontstaan, waarbij de arbeidsvoorwaarden van het laatste contract gelden.
4.3.
[gedaagde01] heeft tijdens de zitting aangevoerd dat dit uitgangspunt in dit geval niet geldt, omdat [eiser01] na 1 maart 2022 alleen maar heeft gewerkt omdat zij min-uren moest inhalen. Dit is door [eiser01] betwist en vervolgens door [gedaagden01] op geen enkele manier onderbouwd. Aan dit verweer wordt daarom voorbijgegaan. Dat betekent dat het uitgangspunt uit 4.2 geldt en dat [gedaagde01] dus na 1 maart 2022 het loon van [eiser01] in beginsel moet doorbetalen.
4.4.
De kantonrechter is het echter met [gedaagden01] eens dat de mail van 9 maart 2022 moet worden gezien als opzeggingshandeling. De mail valt niet op een andere manier te interpreteren dan dat het dienstverband daarmee wordt beëindigd. Uit de mail van 17 maart 2022 en het feit dat [eiser01] daarna niet meer heeft gewerkt, blijkt dat zij dit ook zo heeft opgevat. Deze opzegging van [gedaagde01] is evident in strijd met het geldende ontslagrecht. Er was namelijk geen sprake van één van de wettelijke opzeggingsmogelijkheden (art. 7:671 lid 1 BW). Bovendien heeft [gedaagde01] niet de geldende opzegtermijn in acht genomen (art. 7:672 lid 1 en 2 BW). [eiser01] had daarom bij de kantonrechter onder andere kunnen verzoeken om de opzegging te vernietigen (art. 7:681 lid 1 sub a BW), of kunnen verzoeken om een gefixeerde schadevergoeding (art. 7:672 lid 11 BW). Daarvoor had [eiser01] echter binnen twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst een verzoekschrift moeten indienen (art. 7:686a lid 4 sub a BW). Dat heeft zij niet gedaan. Dat betekent dat de opzegging onaantastbaar is geworden, hoe sneu dit voor [eiser01] ook moge zijn.
4.5.
[gedaagden01] stellen in de conclusie van antwoord afwisselend dat de arbeidsovereenkomst op 7 dan wel 9 maart 2022 is geëindigd. Deze inconsistente stellingen zal de kantonrechter voor rekening van [gedaagde01] laten komen. Om die reden wordt geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd op 9 maart 2022.
Loonvordering
4.6.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde01] het loon van [eiser01] van 1 maart 2022 tot en met 9 maart 2022 moet doorbetalen. Door [eiser01] is onbetwist gesteld dat sprake is van een brutoloon van € 13,- en een arbeidsomvang van 80 uur per maand. Dit komt neer op een maandsalaris van € 1.040,-. Dat betekent dat [eiser01] nog recht heeft op een salaris van € 301,94 (€ 1.040 / 31 * 9). De primaire vordering wordt in die zin toegewezen.
Wettelijke verhoging
4.7.
[gedaagde01] heeft dit loon tot op heden niet betaald. Op grond van de wet moet zij daarom de wettelijke verhoging betalen (artikel 7:625 BW). [gedaagden01] hebben verzocht om deze verhoging te matigen. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde01] de arbeidsovereenkomst plotseling, in strijd met diverse bepalingen uit het ontslagrecht heeft opgezegd. Slechts omdat [eiser01] niet de juiste juridische route heeft gevolgd, ontkomt [gedaagde01] aan een hogere veroordeling. In die omstandigheden ziet de kantonrechter geen aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen. De wettelijke verhoging wordt daarom vastgesteld op € 150,97 (50% van € 301,94).
Vakantiegeld en bijkomende vergoedingen
4.8.
[eiser01] heeft verder ‘vakantiegeld en bijkomende vergoedingen volgens de cao kraamzorg over de periode mei 2021 tot 13 juni 2022’ gevorderd. Ter onderbouwing van deze vordering heeft zij echter niets gesteld. Omdat zij onvoldoende gesteld heeft, wordt deze vordering afgewezen.
Wettelijke rente
4.9.
[gedaagde01] had het loon van [eiser01] uiterlijk 1 april 2022 moeten betalen (art. 7:623 BW). De gevorderde wettelijke rente over het loon wordt daarom toegewezen vanaf die datum. De rente over de wettelijke verhoging wordt toegewezen vanaf 14 dagen na de dagvaarding, aangezien niet is gebleken dat [eiser01] daar eerder aanspraak op heeft gemaakt.
Proceskosten
4.10.
[gedaagden01] zijn terecht in deze procedure betrokken. Zij worden daarom veroordeeld in de proceskosten. Aangezien [eiser01] procedeert op basis van een toevoeging, worden deze kosten aan de kant van [eiser01] vastgesteld op € 86,- aan griffierecht en € 150,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x een tarief van € 75,-). Dit is totaal € 236,-. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moeten [gedaagden01] een bedrag betalen van € 37,50 (1/2 punt x een tarief van € 75,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
[gedaagde02] en [gedaagde03]
4.11.
[gedaagde02] en [gedaagde03] zijn op grond van de wet als maten van [gedaagde01] in beginsel elk voor een gelijk deel aansprakelijk voor de schulden van de maatschap (artikel 7A:1680 BW). [eiser01] heeft niet gesteld dat van dit wettelijke uitgangspunt is afgeweken. Aangezien niet is gesteld of gebleken dat er naast [gedaagde02] en [gedaagde03] nog sprake is van andere maten, zijn zij beiden voor de helft aansprakelijk. De kantonrechter zal in overeenstemming hiermee beslissen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling aan [eiser01] van € 452,91 en de afzonderlijke maten [gedaagde02] en [gedaagde03] ieder tot de helft daarvan, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 301,94 vanaf 1 april 2022, en over een bedrag van € 150,97 vanaf 15 juli 2022, tot de dag van volledige betaling, met bepaling dat de totale betalingsverplichting van [gedaagden01] uit hoofde van deze veroordeling het bedrag van € 452,91 vermeerderd met de wettelijke rente niet te boven gaat;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling aan [eiser01] van € 236,- aan tot vandaag gemaakte proceskosten en de afzonderlijke maten [gedaagde02] en [gedaagde03] ieder tot de helft daarvan, met bepaling dat de totale betalingsverplichting van [gedaagden01] uit hoofde van deze veroordeling het bedrag van € 236,- niet te boven gaat;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
33394