In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een loonvordering van eiseres [eiser01] tegen gedaagden [gedaagde01], [gedaagde02] en [gedaagde03]. Eiseres vorderde betaling van loon over de periode van 1 maart 2022 tot 13 juni 2022, alsook wettelijke verhogingen en proceskosten. De arbeidsovereenkomst tussen eiseres en [gedaagde01] eindigde op 1 maart 2022, maar eiseres stelde dat er een nieuwe arbeidsovereenkomst was ontstaan omdat zij na deze datum nog werkzaamheden had verricht. Gedaagden betwistten dit en stelden dat de arbeidsovereenkomst op 9 maart 2022 was beëindigd door een e-mail van [gedaagde02]. De kantonrechter oordeelde dat de e-mail van 9 maart 2022 als een beëindigingshandeling moest worden gezien, en dat eiseres deze opzegging niet had vernietigd, waardoor deze onaantastbaar was geworden. Eiseres had niet tijdig een verzoek ingediend om de opzegging te vernietigen, wat leidde tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst op 9 maart 2022 was geëindigd. De kantonrechter kende eiseres een bedrag van € 452,91 toe, alsook wettelijke rente en proceskosten, maar wees andere vorderingen af. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.