ECLI:NL:RBROT:2022:11081

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
ROT 22/965 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzet en beroep inzake Wob-verzoek met betrekking tot legalisering bebouwing

In deze zaak heeft opposante op 6 juni 2021 een verzoek om openbaarmaking ingediend bij verweerder, met betrekking tot documenten over het legaliseren van bebouwing. Verweerder heeft dit verzoek niet in behandeling genomen, wat opposante ertoe heeft aangezet bezwaar te maken. Na een aantal beslissingen en ingebrekestellingen heeft de rechtbank op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan zonder zitting, waarbij het beroep van opposante gegrond werd verklaard. Opposante heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, omdat zij van mening was dat verweerder ten onrechte was opgedragen om een besluit op bezwaar te nemen in plaats van op haar Wob-verzoek. De verzetrechter heeft geoordeeld dat er twijfel is ontstaan over de eerdere uitspraak, omdat verweerder bij een eerdere beslissing het bezwaar van opposante gegrond had verklaard en had aangegeven dat er een nieuwe beslissing op de aanvraag zou volgen. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat nader onderzoek niet nodig was en heeft zowel het verzet als het beroep gegrond verklaard. Verweerder is opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen op het Wob-verzoek van opposante, en het betaalde griffierecht dient te worden vergoed. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/965 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2022 op het verzet van

[naam opposante], te [woonplaats], opposante,

en met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het beroep van

opposante

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht, verweerder.

Inleiding

Opposante heeft op 6 juni 2021 aan verweerder een verzoek om openbaarmaking gedaan van documenten over het (extra) legaliseren van bebouwing op het perceel [adres] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 3 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek niet in behandeling genomen. Op 26 september 2021 heeft opposante tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Op 29 januari 2022 heeft opposante verweerder in gebreke gesteld wegens overschrijding van de beslistermijn. Daarbij heeft opposante verweerder verzocht alsnog op het bezwaar te beslissen.
Bij besluit van 1 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar van opposante gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en bericht dat een nieuwe beslissing op de aanvraag zal worden genomen. Op 4 februari 2022 heeft opposante verweerder wederom in gebreke gesteld wegens overschrijding van de beslistermijn. Daarbij heeft opposante verweerder gesommeerd alsnog te beslissen op het verzoek.
Bij besluit van 21 februari 2022 (dwangsombesluit) heeft verweerder beslist dat opposante geen recht heeft op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen omdat binnen de gestelde termijn van de ingebrekestelling een besluit is genomen.
Opposante heeft op 26 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
Bij uitspraak van 18 augustus 2022 heeft de rechtbank onder meer dat beroep gegrond verklaard en het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit vernietigd.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De uitspraak van 18 augustus 2022
1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond geacht en het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen een besluit op bezwaar binnen twee weken bekend te maken op straffe van een dwangsom.

Het verzet van opposante

2. Opposante voert aan dat de buiten-zittinguitspraak ervoor heeft gezorgd dat zij op 30 augustus 2022 van verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar heeft ontvangen, terwijl het gaat om het alsnog verkrijgen van een besluit op aanvraag, namelijk een Wob-verzoek van 6 juni 2021. Dit heeft ertoe geleid dat opposante nu direct de discussie over een aanvraag bij de rechtbank moet voeren, en niet eerst bij de bezwarencommissie van verweerder. Opposante verzoekt om verweerder op te dragen een besluit op de aanvraag van opposante bekend te maken, in plaats van het nemen van een besluit op bezwaar.

Beoordeling door de verzetrechter

3. In deze procedure moet de verzetrechter de vraag beantwoorden of het beroep van opposante bij de uitspraak van 18 augustus 2022 terecht zonder zitting is afgedaan, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Dit betekent dat de beoordeling van de verzetrechter beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposante op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de buiten-zittinguitspraak. Als dat het geval is, dan is het verzet gegrond en komt de buiten-zittinguitspraak te vervallen. Het onderzoek wordt dan voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
4. De verzetrechter overweegt dat in de uitspraak van 18 augustus 2022 verweerder ten onrechte is opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar te nemen in plaats van een besluit op het Wob-verzoek. Immers, bij besluit van 1 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar van opposante gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en bericht dat een nieuwe beslissing op de aanvraag zal worden genomen. Doordat verweerder bij besluit van 1 februari 2022 het primaire besluit van 3 september 2021 heeft herroepen, moet verweerder opnieuw op het verzoek van opposante beslissen.
5. Bij de verzetrechter is, gelet op het bovenstaande, twijfel ontstaan over de buiten-zittinguitspraak. Het verzet is dan ook gegrond.

Beoordeling van het beroep

6. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het beroep. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
7. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht, wat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen.
8. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
9. Opposante heeft het Wob-verzoek ingediend op 6 juni 2021. Verweerder had uiterlijk op 6 juli 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is voorbij. Opposante heeft verweerder op 29 januari 2022 in gebreke gesteld. Na het ontvangen van de beslissing op bezwaar van 1 februari 2022 heeft opposante op 4 februari 2022 verweerder nogmaals in gebreke gesteld. In het dwangsombesluit van 21 februari 2021 heeft verweerder zich beroepen op jurisprudentie (o.a. ECLI:NL:CRVB:2016:3297) waaruit blijkt dat in het geval er sprake is van een onvolledig besluit op een aanvraag dit niet betekent dat niet op die aanvraag is beslist. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt, omdat met het besluit van 1 februari 2021 geen sprake is van niet volledig, maar van in het geheel niet beslissen op de aanvraag van opposante.
10. Het beroep niet tijdig beslissen is gegrond. Het is de rechtbank niet bekend of verweerder alsnog een inhoudelijke beslissing heeft genomen heeft op het Wob-verzoek van opposante van 6 juni 2021. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om een beslissing te nemen op het Wob-verzoek van opposante, voor zover dat nog niet is gebeurd. De dwangsomregeling uit de Awb is op grond van artikel 8.2 van de Woo niet van toepassing op Woo-verzoeken, waardoor verweerder geen dwangsom is verschuldigd.
11. Omdat het beroep niet tijdig beslissen terecht was ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan opposante het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze
uitspraak alsnog een besluit te nemen op het verzoek van opposante van 6 juni 2021, voor
zover dat nog niet is gebeurd;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 184,- aan opposante vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Voor zover is beslist op verzet is het niet mogelijk om daartegen verzet of hoger beroep in te stellen.
Voor zover is beslist op het beroep kan een partij, die het niet eens is met deze uitspraak, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.