ECLI:NL:RBROT:2022:11071

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
ROT 21/236
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot handhaving WIA-uitkering na melding toegenomen klachten zonder fysiek spreekuurcontact

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering om de WIA-uitkering van de eiser te herzien. Eiser had zich ziek gemeld in 2015 en ontving een WGA-uitkering, die in 2020 werd omgezet naar een vervolguitkering. Na een melding van toegenomen klachten heeft het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiser opnieuw beoordeeld, maar zonder fysiek spreekuurcontact. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV handhaafde het eerdere besluit. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende had gemotiveerd waarom een fysiek spreekuurcontact niet nodig was, en dat de besluitvorming niet met de vereiste zorgvuldigheid was uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het griffierecht aan eiser vergoed en werden de proceskosten vastgesteld op € 759,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/236

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 17 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt.
Bij besluit van 8 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft desgevraagd in het rapport van 11 mei 2022 gemotiveerd dat en waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had.
Eiser heeft op 22 augustus 2022 daarop gereageerd en daarbij nadere stukken overgelegd.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. De rechtbank sluit het onderzoek.

Overwegingen

1. Eiser heeft zich in verband met medische klachten op 12 november 2015 ziek gemeld voor zijn werk als jongerenwerker voor (gemiddeld) 35,92 uur per week. Per einde wachttijd op 9 november 2017 is hem een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 77,07%, toegekend tot 8 april 2020. Per 8 april 2020 is de uitkering van eiser omgezet in een WGA-vervolguitkering. De arbeidsongeschiktheidsklasse van eiser is 65 tot 80%.
2.1.
Naar aanleiding van een melding van eiser dat zijn klachten zijn toegenomen heeft verweerder de arbeidsongeschiktheid van eiser opnieuw vastgesteld. In verband hiermee heeft een arts, zoals blijkt uit het rapport van 7 april 2020, geconcludeerd dat de bij de vorige beoordeling vastgestelde belastbaarheid van eiser, zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 september 2017, ongewijzigd van toepassing is en dat de verwachting dat er verbetering van de belastbaarheid komt redelijk tot goed is. Op 8 april 2020 heeft de (verzekerings)arts een FML opgesteld overeenkomend met de FML van 26 september 2017. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens, zoals blijkt uit het rapport van 8 april 2020, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser, een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 78,24% lager dan het zogeheten maatmaninkomen van eiser. Daarna heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2.2.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 7 december 2020 geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van het medische oordeel van de primaire arts ten aanzien van de beperkingen.
2.3.
Op grond van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verweerder met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
3. In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door verweerder is vastgesteld en dat hij maximaal 20% kan verdienen van wat hij verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd. Volgens eiser is aan het bestreden besluit geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag gelegd. Eiser is van mening dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegenomen in de besluitvorming nu er geen fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een aantal (medische) stukken overgelegd.
4.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 60, eerste lid, bestaat de WGA-uitkering, indien de duur van de loongerelateerde uitkering van deze uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
Op grond van artikel 62, eerste lid, in verbinding met artikel 61, zesde lid, hangt de hoogte van de WGA-vervolguitkering af van de mate van arbeidsongeschiktheid.
4.2.
Bij het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser juist heeft vastgesteld (naar een mate tussen de 65% en 80%) op 78,24. Daarbij dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen van eiser correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan hem voorgehouden functies te verrichten.
6. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op bestudering van het dossier, de van eiser ontvangen informatie en telefonische anamnese door de primaire arts. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook het dossier bestudeerd, de bevindingen van de primaire arts heroverwogen en bij de beoordeling de beschikbare medische informatie, het gestelde in het bezwaarschrift, de in bezwaar van eiser ontvangen medische stukken (een brief van eisers psycholoog bij PsyQ van 22 april 2020 en een brief van PsyQ van 2 februari 2017) en hetgeen is besproken tijdens de (telefonische) hoorzitting in bezwaar van 4 november 2020 betrokken.
7.1.
Eiser stelt zich als meest verstrekkende beroepsgrond op het standpunt dat er ten onrechte geen fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden. Deze beroepsgrond slaagt.
7.2.
In de uitspraak van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt gezien en onderzocht. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
7.3.
In lijn met de hiervoor vermelde uitspraak oordeelt de rechtbank dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. In de primaire fase heeft geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts plaatsgevonden. Ook in de bezwaarfase heeft er geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden. In het rapport van 7 december 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gemotiveerd dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
In het rapport van 11 mei 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de bevindingen en het functioneren beschreven in het verslag van de verzekeringsarts een goed beeld van de medische situatie van eiser op de datum in geding geven. De actuele gegevens van de curatieve sector, namelijk van de psycholoog van 22 april 2020, gaven eveneens een goed beeld van de situatie van eiser op de datum in geding. Tijdens de telefonische hoorzitting hebben eiser en de gemachtigde hun verhaal kunnen doen. Desgevraagd heeft eiser verklaard dat hij alles heeft kunnen zeggen wat hij wilde zeggen. Tijdens de hoorzitting is eiser uitgelegd dat de bezwaarprocedure geen second opinion is, maar een heroverweging van de primaire beoordeling van de verzekeringsarts naar de situatie op de datum in geding. Eiser heeft in bezwaar weliswaar verergering en bijkomende klachten aangegeven, maar zonder aanwijzingen voor een objectieve grond dat deze op de datum in geding ook van toepassing waren. Op grond hiervan eiser op een spreekuur zien zou daarom volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarprocedure geen meerwaarde hebben. Hier komt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog bij dat eiser niet heeft aangegeven dat hij een fysiek spreekuurcontact wilde met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het telefoongesprek heeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie opgeleverd om - in combinatie met de aanwezige medische informatie - de heroverweging op te baseren. Daarnaast lopen (liepen) eiser en anderen risico om een Corona-virusinfectie op te lopen bij een fysiek spreekuur, waardoor het gezien de gegevens verkregen bij het onderzoek niet proportioneel zou zijn om toch een fysiek spreekuur te houden. Daarom had een spreekuurcontact in de bezwaarprocedure volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met bovenstaande niet voldoende gemotiveerd waarom volgens hem in dit geval van een (fysiek) spreekuurcontact in bezwaar afgezien kon worden. Het rapport van 11 mei 2022 is een herhaling van de eerdere stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de verzekeringsarts geen onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand en de medische beperkingen van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dit, maar heeft deze stelling niet onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de actuele gegevens van de curatieve sector, namelijk van de psycholoog van 22 april 2020, eveneens een goed beeld van de situatie van eiser op de datum in geding gaf. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep die brief en de brief van de psychiater van 2 februari 2017 alleen weergegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er geen overweging aan gewijd hoe dit tot de conclusie heeft geleid, noch hoe andere gegevens daartoe hebben geleid. En ook in zijn toelichting waarom er geen fysiek spreekuur noodzakelijk zou zijn geweest, komt hij niet verder dan dat punt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet vermeld waarom deze informatie aanleiding gaf om van een spreekuur af te zien, door bijvoorbeeld een vergelijking van de situatie van eiser in 2017 respectievelijk 2020, zoals beschreven door de psychiater respectievelijk de psycholoog. Het is ook niet zo, dat uit de aard van de klachten van eiser (psychische klachten en angina pectoris) vanzelf spreekt dat een fysiek spreekuur geen toegevoegde waarde zou hebben.
De opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser niet heeft aangegeven een fysiek spreekuurcontact te willen met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is onjuist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport in bezwaar van 7 december 2020 zelf geschreven dat eiser in de hoorzitting heeft verklaard: “Volgens de gemachtigde heeft belanghebbende bezwaar gemaakt, omdat er een telefonische onderzoek plaats heeft gevonden. De gemachtigde vindt dat hierdoor UWV geen zorgvuldig besluit genomen heeft en dat het besluit als onjuist beschouwd moet worden.”
Dat eiser alles heeft kunnen zeggen, dat hem is uitgelegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen second opinion geeft en dat hij geen aanwijzingen voor een objectieve grond dat de klachten zijn toegenomen heeft gegeven, zijn ook geen redenen om geen spreekuur te houden. Het is in de eerste plaats aan verweerder/de verzekeringsarts bezwaar en beroep om een zorgvuldig onderzoek te (laten) verrichten.
7.5.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden.
8. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er bestaat geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten en de rechtbank kan evenmin zelf in de zaak voorzien. Verweerder wordt daarom opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald aan hem vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.