ECLI:NL:RBROT:2022:11055

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
C/10/635113 / HA ZA 22-242
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een overeenkomst en terugbetaling van een geldlening met hypotheekrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser01] en [gedaagde01]. [eiser01] vorderde onder andere betaling van achterstallige maandelijkse termijnen van een geldlening en een bedrag voor levensonderhoud, terwijl [gedaagde01] zich verweerde met de stelling dat de betalingsverplichtingen waren komen te vervallen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde01] gehouden was om de achterstallige betalingen van € 157.915,44 te voldoen, evenals de toekomstige maandelijkse betalingen van € 2.722,68, totdat de aandelen van [eiser01] in [gedaagde01] zijn overgedragen. Tevens werd de vordering tot terugbetaling van de geldlening van € 100.000,00 toegewezen, voor zover deze niet uit het hypotheekrecht kon worden voldaan. De rechtbank verwierp de vorderingen van [gedaagde01] in reconventie, die gebaseerd waren op een vermeende tekortkoming van [eiser01] in de nakoming van zijn verplichtingen. De rechtbank legde de proceskosten ten laste van [gedaagde01].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/635113 / HA ZA 22-242
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.A.M. van Wesel te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.E.F. Bronkhorst te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 maart 2022, met producties 1 tot en met 15,
  • de akte eiswijziging van 16 maart 2022,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 17,
  • de brief van de rechtbank van 15 juni 2022, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de nadere producties 18 tot en met 21 van [gedaagde01] ,
  • de mondelinge behandeling van 17 oktober 2022 en de ter gelegenheid van die zitting overgelegde spreekaantekeningen van [eiser01] en [gedaagde01] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde01] is op 14 juni 1973 opgericht door (onder anderen) [eiser01] en houdt zich bezig met het beheren en exploiteren van commercieel vastgoed. [eiser01] is sinds die datum bestuurder van [gedaagde01] .
2.2.
De zoon van [eiser01] , [naam01] (hierna: [naam01] ), is sinds de jaren ‘90 werkzaam binnen (de aan) [gedaagde01] (gelieerde ondernemingen).
2.3.
Vanaf 2000 heeft [eiser01] voorbereidingen getroffen voor zijn opvolging door [naam01] als directeur/aandeelhouder van [gedaagde01] . In dat kader heeft [naam01] op 30 november 2001 75 aandelen in [gedaagde01] verkregen en is [naam01] benoemd tot bestuurder van [gedaagde01] , naast [eiser01] .
2.4.
Na een herstructurering houdt [eiser01] per 25 januari 2002 170 aandelen B en [naam01] 75 aandelen A in het kapitaal van [gedaagde01] .
2.5.
Vanaf januari 2002 is [gedaagde01] gestart met het betalen van een bedrag van € 2.722,68 per maand aan [eiser01] .
2.6.
Een door accountantskantoor KPMG opgestelde conceptovereenkomst van 5 maart 2002, waarin [gedaagde01] is aangeduid als ‘ [gedaagde01] ’ en [eiser01] als ‘ [eiser01] ’, luidt voor zover hier van belang:
“(…)
IN AANMERKING NEMENDE

Dat [eiser01] en zijn echtgenote maandelijks een bedrag van € 2.722,68 nodig hebben om te voorzien in de kosten van dagelijks levensonderhoud;

Dat [eiser01] alle door de [gedaagde01] uitgegeven aandelen B in zijn bezit heeft;

Dat [eiser01] de in zijn bezit zijnde aandelen op enig moment volledig wil overdragen aan de [gedaagde01] ;

Dat de [gedaagde01] alsdan bereid is tot inkoop van deze aandelen over te gaan;
(…)
Zijn de [gedaagde01] een [eiser01] het volgende overeengekomen als volgt:
Artikel 1
[eiser01] of diens echtgenote, in het geval van overlijden van [eiser01] , zal van de
[gedaagde01] maandelijks een bedrag van E 2.722,68 ontvangen.
Artikel 2
Betaling van het in artikel 1 genoemde bedrag zal plaatsvinden op initiatief van de [gedaagde01] , zolang de financiële positie van de [gedaagde01] dit toelaat. [eiser01] kan aan een betaling van de [gedaagde01] geen rechten ten aanzien van het voortduren hiervan ontlenen.
Artikel 3
Het totaal van de door de [gedaagde01] aan [eiser01] betaalde bedragen zal worden aangemerkt als een voorschot op het door de [gedaagde01] aan [eiser01] in de toekomst te betalen bedrag uit hoofde van de inkoop van de aandelen B welke alsdan in bezit van [eiser01] zijn. [eiser01] zal over het reeds ontvangen voorschot geen rente aan de [gedaagde01] verschuldigd zijn.
(…)
Artikel 5.
De [gedaagde01] verkrijgt een optie op de aandelen B die [eiser01] in zijn bezit heeft (…).
Artikel 6
Uitoefening van het optierecht door de [gedaagde01] kan jaarlijks plaatsvinden tot een maximum van 170 aandelen B. Op verzoek van de [gedaagde01] zal [eiser01] binnen twee weken overgaan tot daadwerkelijke levering. In welk geval de prijs van de over te dragen aandelen in onderling overleg tussen de [gedaagde01] en [eiser01] zal worden bepaald. Bij de afrekening zal de overeengekomen prijs zoveel als mogelijk met het in artikel 3 genoemde voorschot, of het restant hiervan, worden verrekend. Verrekening zal in dit geval niet leiden tot enige teruggave van gelden door [eiser01] aan de [gedaagde01] .
(…)”.
2.7.
Een brief van KPMG van 27 mei 2002 luidt voor zover hier van belang:
“Hierbij ontvang je, naar aanleiding van hetgeen wij vrijdag j.l. hebben besproken, de aangepaste conceptovereenkomst met betrekking tot de door [gedaagde01] aan je vader te betalen bedragen (…)”.
Deze brief is gericht aan [naam01] .
2.8.
De in die brief bedoelde conceptovereenkomst van 27 mei 2002, waarin [gedaagde01] opnieuw is aangeduid als ‘ [gedaagde01] ’ en [eiser01] als ‘ [eiser01] ’, luidt voor zover hier van belang:
“(…)
IN AANMERKING NEMENDE

Dat [eiser01] en zijn echtgenote maandelijks een bedrag van € 2.722,68 nodig hebben om te voorzien in de kosten van dagelijks levensonderhoud;

Dat [eiser01] alle door de [gedaagde01] uitgegeven aandelen B in zijn bezit heeft;

Dat [eiser01] de in zijn bezit zijnde aandelen op enig moment volledig wil overdragen aan de [gedaagde01] ;

Dat de [gedaagde01] alsdan bereid is tot inkoop van deze aandelen over te gaan;
(…)
Zijn de [gedaagde01] een [eiser01] het volgende overeengekomen als volgt:
Artikel 1.
[eiser01] of diens echtgenote, in het geval van overlijden van [eiser01] , zal van de [gedaagde01] maandelijks een bedrag van € 2.722,68 ontvangen.
Artikel 2.
Betaling van het in artikel 1 genoemde bedrag zal onvoorwaardelijk plaatsvinden gedurende het leven van [eiser01] of diens echtgenote, [naam02] .
Artikel 3
Het totaal van de door de [gedaagde01] aan [eiser01] betaalde bedragen zal worden aangemerkt als een voorschot op het door de [gedaagde01] aan [eiser01] in de toekomst te betalen bedrag uit hoofde van de inkoop van de aandelen B welke alsdan in bezit van [eiser01] zijn. [eiser01] zal over het reeds ontvangen voorschot geen rente aan de [gedaagde01] verschuldigd zijn.
(…)
Artikel 5.
De [gedaagde01] verkrijgt een optie op -het restant van- de aandelen B die [eiser01] in zijn bezit heeft.
Artikel 6
Uitoefening van het optierecht door de [gedaagde01] kan jaarlijks plaatsvinden tot een maximum van 17 aandelen B. Op verzoek van de [gedaagde01] zal [eiser01] binnen twee weken overgaan tot daadwerkelijke levering. In welk geval de prijs van de over te dragen aandelen in onderling overleg tussen de [gedaagde01] en [eiser01] zal worden bepaald. Bij de afrekening zal de overeengekomen prijs zoveel als mogelijk met het in artikel 3 genoemde voorschot, of het restant hiervan, worden verrekend. Verrekening zal in dit geval niet leiden tot enige teruggave van gelden door [eiser01] aan de [gedaagde01] .
(…)”.
2.9.
Bij overeenkomst van 5 februari 2015 heeft [eiser01] aan [gedaagde01] een geldlening van € 100.000,00 verstrekt. Deze overeenkomst, waarin [eiser01] is aangeduid als schuldeiser en [gedaagde01] als schuldenaar, luidt voor zover hier van belang:
“(…)
2. de hoofdsom moet worden afgelost in tweehonderdveertig (240) achtereenvolgende termijnen, elk groot vierhonderdzeventien euro (€ 417,00), te voldoende op voormelde renteverschijndagen, voor het eerst op 01-03-2015;
(…)
5. de schuldeiser zal te allen tijde het recht hebben de hoofdsom of het eventueel resterend gedeelte daarvan, met de interest tot en met de betaaldag, verhoogd met een som gelijk aan drie maanden interest, ineens en zonder voorafgaande waarschuwing op te eisen, indien de schuldenaar zijn verplichtingen uit deze overeenkomst voortvloeiende niet of niet behoorlijk nakomt (…);
6. alle kosten door de schuldeiser te maken tot behoud en/of ter uitoefening zijner rechten -ook de kosten dezer schuldbekentenis - komen geheel ten laste van de schuldenaar.
(…)”
2.10.
Als zekerheid tot terugbetaling van de onder 2.9 vermelde geldlening (inclusief rente en kosten), heeft [gedaagde01] ten gunste van [eiser01] een hypotheekrecht gevestigd op diverse appartementsrechten tot een bedrag van € 130.000,00.
2.11.
Per mei 2017 heeft [gedaagde01] de maandelijkse betalingen van € 2.722,68 aan [eiser01] gestaakt.
2.12.
Bij brief van 13 augustus 2021 heeft [eiser01] de onder 2.9 vermelde geldlening opgeëist.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser01] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1) [gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan [eiser01] van een bedrag van € 157.915,44 (de gemiste maandelijkse termijnen van mei 2017 tot en met februari 2022), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van verschijnen van de
verschuldigde termijnen, althans vanaf de dag van deze dagvaarding, tot aan die van algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
2)
primair: [gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan [eiser01] van een bedrag van € 2.722,68 per maand, ingaande op 1 maart 2022, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van verschijnen van de verschuldigde termijnen, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan die van algehele voldoening;
3)
subsidiair: voor recht te verklaren dat [gedaagde01] is gehouden tot het maandelijks verrichten van een betaling aan [eiser01] van € 2.722,68 per maand;
4) [gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan [eiser01] van € 100.000,00, te vermeerderen met 4% rente vanaf 1 maart 2015 en te vermeerderen met drie maanden (boete)rente;
5) voor recht te verklaren dat aan [eiser01] het recht toekomt om door middel van parate executie over te gaan tot hypothecaire veiling van de onroerende zaken zoals vermeld in productie 9 bij dagvaarding,
6) [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de werkelijke juridische kosten die [eiser01] heeft gemaakt tot aan de datum van dagvaarding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening,
7) [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de juridische kosten die [eiser01] heeft gemaakt in de periode vanaf de datum van dagvaarding, te betalen binnen veertien dagen na ontvangst van een factuur met specificatie van [eiser01] waaruit de werkelijke juridische kosten blijken en – voor het geval voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de bedoelde termijn voor voldoening,
8) [gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan [eiser01] van een bedrag van € 2.969,28 aan buitengerechtelijke incassokosten,
9) [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
De conclusie van [gedaagde01] strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiser01] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de eventuele nakosten, met bepaling dat over die proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde01] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1) te verklaren voor recht dat [eiser01] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst van 5 maart 2002,
2) [eiser01] te veroordelen [tot] het verlenen van medewerking aan de overdracht en levering aan [gedaagde01] van al zijn 170 aandelen B in het kapitaal van [gedaagde01] conform de conceptakte tot levering en hetgeen bepaald is in artikel 6 van de overeenkomst van 5 maart 2002, zulks binnen 14 dagen na betekennig van het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.000,00, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, per dag of per dagdeel dat [eiser01] in gebreke blijft zijn medewerking te verlenen en bij gebreke van vrijwillige medewerking te bepalen dat indien [eiser01] niet binnen de termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking verleent aan de overdracht en levering van voornoemde aandelen dat het vonnis op grond van artikel 3:300 jo. 3:301 BW in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte waarvoor toestemming van [eiser01] is vereist,
3) [eiser01] te veroordelen in de proceskosten en de eventuele nakosten, met bepaling dat over die proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.5.
De conclusie van [eiser01] strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [gedaagde01] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het vonnis en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
[eiser01] heeft op 16 maart 2002 zijn eis gewijzigd. Op grond van artikel 130 Rv is de eiser bevoegd zijn eis te wijzigen zolang de rechtbank nog geen eindvonnis heeft gewezen. De eiswijziging is dan ook tijdig gedaan. Nu [gedaagde01] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze eiswijziging en de rechtbank deze ook niet ambtshalve in strijd met de goede procesorde acht, zal de rechtbank recht doen op de gewijzigde eis, zoals deze hiervoor reeds is weergegeven (zie 3.1).
De maandelijkse betalingen
4.2.
[eiser01] grondt zijn vorderingen onder 1) tot en met 3) op nakoming van de overeenkomst tussen partijen zoals vervat in het concept van 27 mei 2022 (zie 2.8). Dit stuk vormt volgens hem de schriftelijke vastlegging van de mondelinge afspraken tussen partijen op grond waarvan [gedaagde01] gehouden is maandelijks een bedrag van € 2.722,68 aan [eiser01] te betalen als voorschot op de koopprijs voor de aandelen die [eiser01] in [gedaagde01] houdt. Deze maandelijkse betalingen waren bedoeld om [eiser01] in staat te stellen in de kosten van dagelijks levensonderhoud te voorzien en zouden doorlopen tot aan het overlijden van [eiser01] (en/of zijn echtgenote), aldus [eiser01] .
4.3.
[gedaagde01] betwist dat over de inhoud van de conceptovereenkomst van 27 mei 2002 overeenstemming is bereikt. [gedaagde01] heeft dit concept nooit ontvangen.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat, zo volgt uit de verklaringen ter zitting, partijen het er over eens zijn dat zij in januari 2002 mondeling hebben afgesproken dat [gedaagde01] maandelijks een bedrag van € 2.722,68 zou betalen als voorschot op de koopprijs van de aandelen van [eiser01] in [gedaagde01] en dat [gedaagde01] die aandelen op enig moment zou overnemen.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat KPMG met het oog op de schriftelijke vastlegging van de afspraken tussen partijen conceptovereenkomsten heeft opgesteld. Aanvankelijk stelde [gedaagde01] zich op het standpunt dat partijen hun afspraken hadden vastgelegd in de conceptovereenkomst van 5 maart 2022 (zie 2.6), maar zij heeft ter zitting desgevraagd erkend dat partijen over de inhoud van dat concept geen overeenstemming hebben bereikt.
4.6.
[eiser01] stelt dat partijen het concept van 5 maart 2002 hebben besproken op 24 mei 2002 en dat de nadere afspraken die partijen toen hebben gemaakt, zijn opgenomen in de conceptovereenkomst van 27 mei 2002 (zie 2.8). Ter zitting heeft [gedaagde01] bij monde van [naam01] verklaard dat het best zou kunnen dat die bespreking heeft plaatsgevonden, dat hij zich dat niet meer kan herinneren en dat hij het concept nooit heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde01] hiermee onvoldoende gemotiveerd weersproken dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van het concept van 27 mei 2002, in die zin dat dit concept de weergave is van de afspraken die partijen enkele dagen eerder hebben gemaakt. Gelet op het (inmiddels) vaststaande feit dat partijen mondeling de in 4.4 bedoelde afspraken hebben gemaakt en geen overeenstemming hebben bereikt over het eerste concept van 5 maart 2002, lag het op de weg van [gedaagde01] om, in het kader van haar betwisting van de door [eiser01] gestelde feiten, ten minste te stellen wat partijen dan wel tijdens de bijeenkomst van 24 mei 2002 hebben besproken. Nu [gedaagde01] in dat opzicht niets heeft aangevoerd, moet als vaststaand worden aangenomen dat het concept van 27 mei 2002 de weergave vormt van hetgeen partijen zijn overeengekomen. In het midden kan blijven of [gedaagde01] dat concept heeft ontvangen. Ook de enkele omstandigheid dat het concept niet is ondertekend, doet aan het voorgaande niet af. Overeenkomsten zijn immers vormvrij (tenzij de wet anders bepaalt, waarvan in dit geval geen sprake is) en kunnen dus mondeling tot stand komen.
4.7.
De tekst van het concept van 27 mei 2002 vermeldt dat de maandelijkse betalingen onvoorwaardelijk gedurende het leven van [eiser01] of zijn echtgenote zullen plaatsvinden. Vaststaat echter dat de maandelijkse betalingen een voorschot vormen op de door [gedaagde01] op enig moment over te nemen aandelen van [eiser01] . Gelet daarop en nu [eiser01] dat ook ter zitting heeft verklaard, gaat de rechtbank er vanuit dat overeengekomen is de maandelijkse betalingen te laten voortduren totdat de aandelen zouden zijn overgedragen. Hieraan staat niet in de weg dat de maandelijkse betalingen volgens beide concepten kennelijk mede ten doel hadden te voorzien in de kosten van levensonderhoud.
Nadere overeenkomst 2017
4.8.
[gedaagde01] voert tot verweer aan dat haar maandelijkse betalingsverplichtingen vanaf mei 2017 zijn komen te vervallen. [gedaagde01] stelt daartoe dat zij haar optierecht in 2017 heeft ingeroepen. [eiser01] heeft toen zijn akkoord gegeven op de jaarcijfers van [gedaagde01] over 2016. Op basis van deze jaarcijfers heeft de accountant van [gedaagde01] een aandelenwaardering opgesteld. In deze waardering zijn de betaalde voorschotbedragen en de door [eiser01] verstrekte lening verdisconteerd. [eiser01] heeft mondeling met deze waardering ingestemd, maar hij weigert mee te werken aan de levering van de aandelen aan [gedaagde01] , aldus [gedaagde01] .
4.9.
[eiser01] betwist dat deze nadere overeenkomst tot stand is gekomen. Hij voert aan dat [naam01] op enig moment op kantoor tegen hem heeft gezegd dat hij ging stoppen met betalen en dat [eiser01] moest terugbetalen wat hij in de voorgaande jaren had ontvangen. Hij kreeg een concept notariële akte aangereikt waarin was bepaald dat zijn aandelen zouden worden overgedragen aan [gedaagde01] en waarin de koopsom nagenoeg overeen kwam met het bedrag dat [gedaagde01] op dat moment reeds had voldaan. [naam01] zei tegen hem dat, als hij die akte zou tekenen, hij geen schuld meer zou hebben aan [gedaagde01] . [eiser01] heeft hier niet mee ingestemd. [eiser01] heeft ook nooit ingestemd met de door de accountant van [gedaagde01] opgestelde waardebepaling, met enige jaarrekening waarin een schuld van hem aan [gedaagde01] is opgenomen en met verrekening van de lening met de prijs voor de aandelen, aldus [eiser01] .
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat partijen in 2017 een nadere overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan de maandelijkse betalingsverplichtingen van [gedaagde01] zijn komen te vervallen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser01] (zie 4.9), had het op de weg van [gedaagde01] gelegen haar stellingen met betrekking tot de nadere afspraken in 2017 te concretiseren en te onderbouwen. Dat heeft [gedaagde01] niet gedaan. Hoewel uitdrukkelijk daarnaar gevraagd tijdens de zitting, heeft zij geen concrete feiten of omstandigheden gesteld, waaruit kan worden afgeleid dat [eiser01] heeft ingestemd met de overdracht van zijn gehele aandelenpakket in 2017 en de namens [gedaagde01] opgestelde aandelenwaardering. Het enkele feit dat het enige tijd heeft geduurd voordat [eiser01] kenbaar maakte dat hij het niet eens was met het stopzetten van de maandelijkse betalingen is daarvoor onvoldoende. Ook is dat (gestelde) feit en hetgeen [gedaagde01] overigens heeft aangevoerd onvoldoende voor de conclusie dat zij op de instemming van [eiser01] gerechtvaardigd heeft vertrouwd. Nu [gedaagde01] op dit punt niet aan haar stelplicht heeft voldaan, komt de rechtbank ook niet toe aan bewijslevering.
4.11.
Het beroep op de onder 4.8 gestelde nadere overeenkomst wordt dus verworpen.
Financiële positie [gedaagde01]
4.12.
Subsidiair voert [gedaagde01] aan dat haar financiële positie in 2017 de maandelijkse betalingen aan [eiser01] niet meer toeliet. Op basis van de overeenkomst tussen partijen zoals vervat in het concept van 5 maart 2002 mocht [gedaagde01] daarom de maandelijkse betalingen aan [eiser01] staken.
4.13.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. [gedaagde01] heeft immers ter zitting erkend dat er geen overeenstemming bestond over de conceptovereenkomst van 5 maart 2002 (zie 4.5) en vaststaat dat de bepaling dat de maandelijkse betalingen zouden plaatsvinden zolang de financiële positie van [gedaagde01] dit toeliet, niet terugkomt in het concept van 27 mei 2002 (zie 2.8). [gedaagde01] heeft ook geen andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde01] de maandelijkse betalingen mocht staken als haar financiële positie die betalingen niet meer toeliet. Voor zover [gedaagde01] zou menen dat [eiser01] , als medebestuurder van de vennootschap, geen aanspraak kan maken op hervatting van de maandelijkse betalingen omdat dit strijdig zou zijn met de belangen van de vennootschap (vergelijk haar pleitaantekeningen onder 4.8 en artikel 2:9 BW), geldt dat zij dat standpunt onvoldoende heeft onderbouwd.
Verrekening
4.14.
Tot slot beroept [gedaagde01] zich op verrekening met alle door haar ten behoeve van [eiser01] betaalde premies voor (ziektekosten)verzekeringen en overige voldane kosten, zoals benzine- en telefoonkosten. [gedaagde01] heeft echter in geheel niet gespecificeerd en onderbouwd om welk bedrag het gaat, zodat niet op eenvoudige wijze is vast te stellen of aan [gedaagde01] een beroep op verrekening toekomt. Reeds daarom passeert de rechtbank het beroep op verrekening (artikel 6:136 BW).
4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot betaling van de achterstallige maandelijkse termijnen over de periode mei 2017 tot en met februari 2022 wordt toegewezen. [eiser01] heeft onbetwist gesteld dat het hier gaat om een bedrag van € 157.915,44.
4.16.
De (toekomstige) maandelijkse termijnen vanaf 1 maart 2022 zijn naar het oordeel van de rechtbank eveneens toewijsbaar. Ten aanzien van de toekomstige termijnen geldt dat deze op grond van artikel 3:296 lid 2 BW kunnen worden toegewezen, omdat [gedaagde01] onder tijdsbepaling tot die betaling is gehouden en, nu [gedaagde01] de maandelijkse betalingen al sinds 2017 niet meer voldoet, een reële mogelijkheid bestaat dat [gedaagde01] ook ten aanzien van de toekomstige termijnen in verzuim zal komen. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot betaling van de maandelijkse termijnen vanaf 1 maart 2022 toewijzen, echter totdat de aandelen van [eiser01] in [gedaagde01] zijn overgedragen (zie 4.7).
4.17.
Tegen de mede gevorderde rente heeft [gedaagde01] geen zelfstandig verweer gevoerd, zodat ook deze wordt toegewezen.
De lening
4.18.
Vaststaat dat [gedaagde01] de maandelijkse aflossingen op de geldlening per mei 2017 heeft gestaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de overeenkomst van geldlening (zie 2.9) het restant in een dergelijk geval in beginsel ineens opeisbaar is, vermeerderd met rente en boeterente.
4.19.
[gedaagde01] beroept zich op de nadere overeenkomst uit 2017, waarin de geldlening volgens haar was verdisconteerd. Dit verweer treft geen doel. Zoals hiervoor reeds is overwogen kan immers niet worden vastgesteld dat partijen in 2017 een nadere overeenkomst hebben gesloten (zie 4.10).
4.20.
Ook het beroep op verrekening treft geen doel, omdat niet op eenvoudige wijze is vast te stellen of aan [gedaagde01] een beroep op verrekening toekomt (zie 4.14).
4.21.
Vaststaat dat [gedaagde01] als zekerheid tot terugbetaling van de geldlening ten gunste van [eiser01] een hypotheekrecht heeft gevestigd op enkele appartementsrechten (zie 2.10). Dit hypotheekrecht is gevestigd tot een bedrag van € 130.000,00. [eiser01] beschikt dus tot dit bedrag al over een executoriale titel tot verhaal van de geldlening, rente en boeterente door middel van parate executie. In zoverre heeft [eiser01] geen belang bij zijn vordering tot terugbetaling van de geldlening. Dat geldt niet voor zover de geldlening vermeerderd met rente en boeterente het bedrag van € 130.000,00 overstijgt of het hypotheekrecht niet tot dit bedrag kan worden uitgewonnen. Voor dat meerdere heeft [eiser01] wel voldoende belang bij haar vordering.
4.22.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de vordering onder 4) (zie 3.1) toewijzen, voor zover de geldlening, de rente en de boeterente daarover niet uit de uitwinning van het hypotheekrecht kunnen worden voldaan.
4.23.
De gevorderde verklaring voor recht dat [eiser01] het recht toekomt om door middel van parate executie over te gaan tot hypothecaire veiling van de appartementsrechten (vordering onder 5), zal worden afgewezen wegens gebrek aan belang. Hiervoor zijn het beroep op de gestelde overeenkomst uit 2017 en het beroep op verrekening reeds verworpen en [eiser01] heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit een (rechtens te respecteren) belang bij deze vordering volgt.
Juridische kosten
4.24.
[eiser01] vordert onder 6) en 7) de werkelijke juridische kosten tot aan de dagvaarding en vanaf de dagvaarding. Hij baseert deze vordering op artikel 6 van de overeenkomst van geldlening (zie 2.9).
4.25.
[eiser01] heeft deze juridische kosten niet gespecificeerd, zodat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre deze kosten zien op andere verrichtingen dan die waarvoor de in de artikel 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Ten aanzien van dergelijke kosten zijn de regels betreffende proceskosten limitatief en exclusief van toepassing en kan [eiser01] dus geen aanspraak maken op volledige vergoeding, ook niet in het geval sprake is van overeengekomen kosten. Ook dan moet sprake zijn van verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.26.
Nu [eiser01] de gevorderde juridische kosten niet (behoorlijk) heeft gespecificeerd, moet worden aangenomen dat deze kosten vallen onder de proceskostenveroordeling. De vorderingen onder 6) en 7) komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
Buitengerechtelijke kosten
4.27.
[eiser01] maakt verder aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 2.969,28. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat [eiser01] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief. Dat komt neer op een bedrag van € 2.652,55.
4.28.
[gedaagde01] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. Op basis van het liquidatietarief begroot de rechtbank de kosten aan de zijde van [eiser01] op:
- dagvaarding € 131,18
- griffierecht 2.277,00
- salaris advocaat
3.540,00(2,0 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 5.948,18
4.29.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
in reconventie
Tekortkoming
4.30.
De vordering te verklaren voor recht dat [eiser01] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst van 5 maart 2002, is niet toewijsbaar. Zoals reeds is overwogen in conventie, hebben partijen geen overeenstemming bereikt over het bepaalde in de conceptovereenkomst van 5 maart 2002 (zie 4.5).
Overdracht aandelen
4.31.
De vordering tot – kort gezegd – overdracht van de aandelen van [eiser01] aan [gedaagde01] is evenmin toewijsbaar. De vordering is gebaseerd op de conceptovereenkomst van 5 maart 2002 en de vermeende overeenkomst uit 2017, terwijl hiervoor is geoordeeld dat beide overeenkomsten niet tot stand zijn gekomen. Tussen partijen is bovendien niet in geschil dat zij de prijs van de over te nemen aandelen in onderling overleg zouden bepalen en zoals in conventie reeds is overwogen kan niet worden vastgesteld dat partijen overeenstemming op dat punt hebben bereikt (zie 4.10).
4.32.
Het voorgaande neemt niet weg dat partijen het erover eens zijn dat het de bedoeling is dat alle aandelen van [eiser01] worden overgedragen aan [gedaagde01] . Nu partijen geen overeenstemming hebben over de waardering van de aandelen, ligt het voor de hand dat zij een externe deskundige benoemen om de aandelen te waarderen. Omdat het partijdebat volledig in de sleutel heeft gestaan van de (vermeende) verplichtingen van [eiser01] uit de (vermeende) overeenkomsten van 5 maart 2002 en uit 2017, waarvan de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat die niet tot stand zijn gekomen, gaat benoeming van een dergelijke deskundige het bestek van deze zaak te buiten, zodat de rechtbank dat in deze procedure niet zal doen.
Proceskosten
4.33.
[gedaagde01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser01] worden begroot op € 563,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00) aan salaris advocaat.
4.34.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 157.915,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschijnen van de verschuldigde termijnen tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 2.722,68 vanaf 1 maart 2002 tot de dag dat de aandelen van [eiser01] in [gedaagde01] zijn overgedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschijnen van de verschuldigde termijnen tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 100.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% vanaf 1 maart 2015 en te vermeerderen met drie maanden boeterente, voor zover het totaal aan hoofdsom, rente en boeterente niet uit de uitwinning van het hypotheekrecht kan worden voldaan,
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot op heden begroot op € 5.948,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot op heden begroot op € 563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.
[2083/1980]