ECLI:NL:RBROT:2022:11019

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
ROT 22/2206
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag op 2 maart 2021 ingediend, maar het UWV had deze aanvraag op 13 juli 2021 afgewezen, met de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV handhaafde zijn standpunt in het bestreden besluit van 1 april 2022. De rechtbank heeft de zaak op 5 december 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV via een Teams-verbinding.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank baseert haar oordeel op de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die zorgvuldig tot stand zijn gekomen en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft aangevoerd dat zijn psychische klachten zijn verergerd en dat hij meer beperkingen heeft dan het UWV heeft aangenomen. Echter, de rechtbank concludeert dat de medische beoordeling van het UWV op goede gronden is gedaan en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-aanvraag door het UWV terecht is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2206

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. J. van der Stel,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
gemachtigde: [naam].

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering [1] .
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 13 juli 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 april 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn ex-echtgenote, zijn zoon en de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV. De gemachtigde van het UWV heeft deelgenomen via een Teams-verbinding.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1. Eiser heeft gewerkt als facilitair medewerker/machine operator B. Op 11 maart 2019 heeft hij zich ziek gemeld. Op 2 maart 2021 heeft eiser bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd.
Het primaire besluit
2.1.
In verband met zijn aanvraag heeft een verzekeringsarts van het UWV eiser op 5 juli 2021 op het spreekuur gezien. In haar rapport van 7 juli 2021 heeft de verzekeringsarts overwogen dat eiser pijnklachten aan zijn rug en linker been heeft waarvoor hij wordt behandeld. Daarnaast lijkt eiser in reactie op deze pijnklachten psychische klachten te hebben gekregen, waarvoor hij eveneens wordt behandeld. Volgens de verzekeringsarts kan niet gezegd worden dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. Wel heeft eiser volgens de verzekeringsarts beperkingen voor fysieke en mentale belasting. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juli 2021.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie geselecteerde functies) verdiend kan worden, ligt 10,85% lager dan het maatmaninkomen van eiser.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser per 14 juni 2021 geen WIA-uitkering toegekend, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het bestreden besluit
3.1.
Omdat eiser tegen het primaire besluit bezwaar heeft gemaakt, heeft een heroverweging plaatsgevonden. In verband daarmee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 30 maart 2022 gemotiveerd dat eiser op 14 juni 2021 niet volledig arbeidsongeschikt was. Dit betekent dat hij benutbare mogelijkheden had voor reguliere arbeid, rekening houdend met functionele beperkingen als rechtstreeks gevolg van objectief vastgestelde ziekte(n) en/of gebrek(en). De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt tot een enigszins andere weging van de belastbaarheid van eiser dan de eerste verzekeringsarts en heeft enkele aanvullende beperkingen en wijzigingen opgenomen in een nieuwe FML van 30 maart 2022.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 1 april 2022, uitgaande van de nieuwe FML, twee van de eerder geselecteerde functies laten vervallen. Er resteerden voldoende functies om de schatting op te baseren. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ligt het loon dat met de nieuwe mediaanfunctie verdiend kan worden 19,28% lager dan het maatmaninkomen van eiser. Daarom heeft hij de conclusie van de arbeidsdeskundige dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is onderschreven.
3.3.
Op grond van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het UWV het primaire besluit vervolgens met het bestreden besluit gehandhaafd.

Standpunten in beroep

4.1.
Eiser betwist in beroep dat er aansluitend op de hoorzitting een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, zoals in het rapport van 30 maart 2022 staat. Volgens hem had dat wel gemoeten. Hij betoogt verder dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met (de ernst van) zijn klachten en beperkingen. Zijn psychische klachten zijn de laatste jaren verergerd en staan op de voorgrond. Vanwege zijn psychische klachten heeft eiser grote moeite zich staande te houden in het dagelijks leven. Hij onderneemt weinig en heeft veel ondersteuning nodig. Daarnaast heeft eiser een chronische pijnstoornis en continu pijn aan zijn rug en been. Verder is eiser allergisch voor stof en heeft hij vermoeidheidsklachten. Hij vindt dan ook dat het UWV meer/zwaardere beperkingen en een urenbeperking had moeten aannemen. Eiser acht de geselecteerde functies niet geschikt voor hem, onder meer vanwege gevaar voor letsel en omdat hij vanwege zijn psychische problemen en medicatie 'duf' is en zich moeilijk kan concentreren. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft eiser in beroep een groot aantal medische stukken overgelegd, onder meer een brief van zijn KNO-arts van 27 mei 2019, een medisch overzicht van de huisarts van 22 juni 2022, een brief van zijn neuroloog van 14 juni 2022, een brief van zijn pijnspecialist van 10 mei 2022 en een brief van zijn psychiater van 27 juni 2022.
4.2.
Het UWV ziet in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden om een ander standpunt in te nemen over eisers mate van arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullende rapport van 6 oktober 2022 overwogen dat er, ondanks de in de brief van de KNO-arts vermelde allergie voor huisstofmijt, onvoldoende reden is om in verband daarmee een beperking in de FML op te nemen. Uitslagen van onderzoeken op dat vlak ontbreken, de cardioloog en de internist vermelden dat er geen allergie is en er is geen chronische antiallergische medicatie voor voorgeschreven. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat een groot deel van de overgelegde informatie van na de datum in geding (14 juni 2021) is en daarom niet relevant voor dit beroep is. Voor de chronische lichamelijke pijnen is geen somatische verklaring. In de maanden na de medische herbeoordeling in bezwaar was er evident sprake van een aanzienlijke verergering van de psychische klachten, resulterend in een kortdurende vrijwillige crisisopname vanwege psychotische verschijnselen. Dit speelde volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter nog niet op de datum in geding.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
De rechtbank moet beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op goede gronden met ingang van 14 juni 2021 (de datum in geding) heeft vastgesteld op minder dan 35%, zodat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering. Daarbij dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.2.
De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Zij oordeelt dan ook dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
6.1.
Bij de beoordeling is een aantal wettelijke bepalingen van belang. Deze zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6.2.
Het UWV heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank overweegt dat het UWV besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid op dit soort rapporten mag baseren. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
Als iemand vindt dat de besluiten van het UWV over zijn arbeidsongeschiktheid niet juist zijn, moet hij aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan deze voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
7.1.
De rechtbank vindt dat de rapporten van de eerste verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de drie genoemde criteria voldoen. Het onderzoek van de verzekeringsarts is gebaseerd op dossierstudie, een gesprek met eiser over zijn medische klachten (anamnese) en psychisch en lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en het gestelde in bezwaar en ter hoorzitting van 28 februari 2022, alsmede de tijdens de bezwaarfase door eiser overgelegde medische stukken meegewogen. Tijdens de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser psychisch onderzocht in die zin dat hij eiser heeft geobserveerd. Dat er volgens eiser in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 maart 2022 ten onrechte staat dat er aansluitend op de hoorzitting een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden - wat daar verder van zij - en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen medisch onderzoek heeft verricht, maakt het onderzoek nog niet onzorgvuldig. Het behoort tot de expertise van een verzekeringsarts om de in een gegeven onderzoekssituatie juiste en noodzakelijke onderzoeksinstrumenten te kiezen en de onderzoeksresultaten te beoordelen en te vertalen in beperkingen van de betrokkene. De verzekeringsarts heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid en mag volgens vaste rechtspraak [2] in beginsel op zijn eigen oordeel afgaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding hoeven zien om - naast het kort op de datum in geding door de verzekeringsarts verrichte psychische en lichamelijke onderzoek - negen maanden na de datum in geding ook een (uitgebreid) psychisch en lichamelijk onderzoek te verrichten. Dit geldt nog sterker nu, zoals ter zitting ook is besproken, de klachten na de datum in geding zijn toegenomen en ook ten tijde van de hoorzitting al waren toegenomen ten opzichte van de situatie op de datum in geding. De rapporten zijn dus zorgvuldig tot stand gekomen. Daarnaast zijn deze voldoende begrijpelijk en bevatten zij geen tegenstrijdigheden.
7.2.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. Het UWV heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 maart 2022 voldoende gereageerd op wat eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht. Uit de beschikbare gegevens kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiser per de datum in geding en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Het UWV heeft erkend dat eiser lichamelijke en psychische klachten heeft in verband waarmee hij beperkingen voor arbeid heeft, maar verschilt met eiser van mening over de mate waarin eiser daardoor beperkingen ondervindt. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten van eiser als zodanig, of om de door hem ervaren beperkingen, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 30 maart 2022 inzichtelijk uiteengezet dat eiser op de datum in geding niet zulke ernstige psychische stoornissen heeft dat voor het vasthouden en verdelen van de aandacht, herinneren en het handelingstempo in het dagelijks functioneren in de FML beperkingen opgenomen moeten worden. De rechtbank acht dit gelet op de toelichting in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) op deze beoordelingspunten een navolgbaar oordeel. Volgens het CBBS komt een afwijking op deze punten in het dagelijks functioneren alleen voor bij mensen met een ernstige psychische stoornis. Niet gebleken is dat daarvan op de datum in geding bij eiser al sprake was. In dat kader merkt de rechtbank op dat in dit beroep het bestreden besluit ter beoordeling voorligt en daarmee de beoordeling van eiser per de datum in geding 14 juni 2021. Latere ontwikkelingen in de gezondheidssituatie moeten daarbij dus buiten beschouwing blijven, maar kunnen eiser wel aanleiding geven om bij toename van de ervaren beperkingen zich opnieuw bij het UWV te melden. Ter zitting is gebleken dat eiser ook gemeld heeft bij de verzekeringsarts dat zijn klachten zijn toegenomen. Het UWV heeft toegezegd de primaire afdeling op deze melding te wijzen en te bevorderen dat die in behandeling wordt genomen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook inzichtelijk uiteengezet waarom voor eiser geen beperkingen zijn aangenomen in verband met astma en allergieën. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de huisarts, ondanks de expliciete vraag daarnaar, geen allergie voor stof of anderszins heeft vermeld en dat op de hoorzitting ook onduidelijk is gebleven of er een aangetoonde allergie bestond, en zo ja, waarvoor. Ook bij de behandeling ter zitting van de rechtbank is dit niet duidelijk geworden. Eiser heeft in beroep niet aannemelijk gemaakt dat hij astma of allergieën heeft waarvoor beperkingen aangenomen moeten worden.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd, legt - zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapport van 6 oktober 2022 ook heeft toegelicht - tegenover het uitgebreide en inzichtelijk gemotiveerde medische oordeel van de eerste verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullende rapport van 6 oktober 2022 nog toegelicht waarom de door eiser overgelegde brieven geen aanleiding geven om voor eiser verdergaande beperkingen aan te nemen op de datum in geding. De rechtbank heeft geen aanleiding hier anders over te oordelen.
8. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de beperkingen in de FML van 30 maart 2022 juist zijn. Daarvan uitgaande kan wat eiser heeft betoogd over de geschiktheid van de geselecteerde functies niet slagen, voor zover dat is gebaseerd op het standpunt dat hij minder functionele mogelijkheden heeft dan het UWV heeft aangenomen. Voor zover er signaleringen zijn van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de in bezwaar geselecteerde functies voldoende toegelicht. De rechtbank heeft geen aanleiding de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Nu de rechtbank niet is gebleken dat de belasting van de drie geselecteerde functies die aan de schatting in bezwaar ten grondslag zijn gelegd de mogelijkheden van eiser overschrijdt, moeten deze functies voor eiser geschikt worden geacht.
9. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de in bezwaar geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 19,28%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door het UWV dus terecht bepaald op minder dan 35%.

Conclusie en gevolgen

Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het UWV de aanvraag van eiser om een Wet WIA-uitkering terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijke bepalingen

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.

Voetnoten

1.WIA staat voor Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4310.