ECLI:NL:RBROT:2022:11014

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
10092631 / VZ VERZ 22-11673
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om transitievergoeding, loon, overurenvergoeding en vakantietoeslag met vernietiging van concurrentiebeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker01] tegen [verweerders]. [verzoeker01] verzocht om toekenning van een transitievergoeding, loon, overurenvergoeding en vakantietoeslag, alsook om de vernietiging van een concurrentiebeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker01] op 29 juli 2022 is geëindigd, na zijn opzegging per e-mail op 5 juli 2022. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verzoeker01] geen recht heeft op een transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst door zijn eigen opzegging is beëindigd. Wel heeft de rechtbank de verzoeken tot betaling van achterstallig loon, overurenvergoeding en vakantietoeslag toegewezen, omdat [verweerders] deze bedragen niet tijdig hebben betaald. De kantonrechter heeft ook het concurrentiebeding vernietigd, omdat dit [verzoeker01] onbillijk benadeelde in verhouding tot het te beschermen belang van [verweerders]. De rechtbank heeft [verweerders] veroordeeld in de proceskosten en hen verplicht om deugdelijke loonspecificaties en een eindafrekening te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10092631 VZ VERZ 22-11673
datum uitspraak: 13 december 2022
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van:
[verzoeker01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoeker,
tevens verweerder in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. E. Kattestaart,
tegen

1..[verweerder01],

gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
2.
[verweerder02], in zijn hoedanigheid van beherend vennoot van [verweerder01],
kantoorhoudende te [plaats01] ,
3.
[verweerder03], in zijn hoedanigheid van beherend vennoot van [verweerder01],
kantoorhoudende te [plaats01] ,
verweerders,
tevens verzoekers in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. D. Coskun.
Partijen zullen hierna [verzoeker01] , [verweerder01] , [verweerder02] en [verweerder03] worden genoemd. Verweerders zullen gezamenlijk [verweerders] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van 9 september 2022, met 20 bijlagen;
  • het verweerschrift met zelfstandig tegenverzoek, met 1 bijlage;
  • de spreekaantekeningen van mr. Kattestaart.
1.2.
Op 8 november 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoeker01] is verschenen, bijgestaan door mr. Kattestaart. Aan de zijde van [verweerders] is [verweerder02] verschenen, bijgestaan door mr. Coskun. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De rechtbank zal geen acht slaan op de aan de spreekaantekeningen van mr. Kattestaart gehechte bijlage, die ter zitting is geweigerd.

2..De feiten

2.1.
[verzoeker01] , geboren op [geboortedatum01], is met ingang van 26 april 2021 in dienst getreden van [verweerder01] als vrachtwagenchauffeur. [verzoeker01] was werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 40 uur per week. De tussen partijen (laatst) geldende arbeidsovereenkomst is door [verzoeker01] overgelegd als bijlage 4 bij het verzoekschrift.
2.2.
De arbeidsovereenkomst bevat de volgende relevante bepalingen:
“3.1 Het nettoloon bedraagt € 2.000,- (inclusief onkostenvergoeding en na toepassing van de algemene heffingskorting) per maand. (…)
(…)
8.1.
Het is de werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever niet toegestaan binnen een periode van 2 jaar na het einde van deze arbeidsovereenkomst en binnen een straal van 150 km met als middelpunt [plaats01] ,
werkzaamheden te verrichten voor een onderneming of instelling, behorende tot dezelfde branche als die waarin de werkgever actief is ten tijde van de beëindiging van het dienstverband, dan wel in enigerlei vorm, direct of indirect, een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van werkgever vestigen, drijven, mede drijven of doen drijven. (…)
(…)
12. Boetebepaling
De werknemer is van rechtswege in gebreke indien hij in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen, 5.7, 5.8, 6, 8 en 10 handelt en zal uitdrukkelijk in afwijking van artikel 7:650 lid 3 BW voor iedere overtreding een voor werkgever bestemde boete verbeuren waarvan het bedrag overeenkomt met € 5.000,00 per overtreding en € 500,00 voor iedere dag dat overtreding of de niet nakoming voortduurt, onverminderd het recht van de werkgever om tevens volledige schadevergoeding te verlangen.”
2.3.
Daarnaast is in artikel 1.4 van de arbeidsovereenkomst opgenomen dat daarop de bepalingen van de cao Beroepsgoederenvervoer (hierna: de cao) van toepassing zijn.
2.4.
Gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst was in artikel 29 van de (op dat moment geldende versie van de) cao bepaald dat overuren worden vergoed tegen het uurloon vermeerderd met 30%.
2.5.
In een e-mail van 5 juli 2022 aan [verweerder01] schreef [verzoeker01] het volgende:
“Hierbij zeg ik arbiedscontract op per 29-07-2022 zodat 29-07-2022 mijn laatste werkdag zal zijn. Maar, vanwege het feit dat je me nooit vakantiegeld hebt betaald. Ik wil graag mijn vakantiegeld voor 15-07-2022 ontvangen. Maar het niet gebuurt, dan is het mijn laatste werkdag op 15-07-2022.”
2.6.
Op 10 juli 2022 (12:25 uur) heeft [verweerder01] per e-mail gereageerd als volgt:
“Hiermee bevestigen wij de ontvangst van uw mail van 05-07-2022, waarin u aangeeft uw dienstbetrekking te willen opzeggen. Wij gaan akkoord met de beëindiging van uw arbeidsovereenkomst met ingang van 15-07-2022.”
2.7.
In een e-mail van 10 juli 2022 (13:15 uur) heeft [verzoeker01] [verweerder01] als volgt bericht:
“Helaas kan ik de komende dagen niet gaan werken vanwege een slechte gezondheid.”
2.8.
Hierop is door [verweerder01] diezelfde dag gereageerd als volgt:
“Ik zie dat u graag ziek wil melden, op deze manier kan ik u ziekmelding niet in behandeling nemen. Ik verzoek u op de juiste manier ziek te melden bij uw leidinggevende.”
2.9.
In een e-mail van 11 juli 2022 aan [verweerder01] heeft [verzoeker01] zich opnieuw ziek gemeld. Bij deze e-mail heeft [verzoeker01] een verklaring van zijn huisarts gevoegd. Deze verklaring bevat onder meer de volgende passage:
“Evaluatie Hoofdpijn, stress
Objectief niet acuut ziek. geeft pijn achterzijde hoofd, straat naar voren. (…)
Subjectief HA heeft nu aantal dagen forse hoofdpijn van achterzijde naar voorhoofd. slaapt slecht, werkt teveel, 15h achter elkaar als vrachtwagenchauffeur en slaapt in een kabine, heeft een paar dagen vrij nodig.”

3..Het geschil

3.1.
[verzoeker01] verzoekt, na vermeerdering van zijn verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [verweerders] te veroordelen om de volgende bedragen aan [verzoeker01] te betalen:
o € 2.832,86 bruto aan transitievergoeding;
o € 1.400,- netto aan loon en een bedrag van € 710,27 netto aan gemiddelde overurenvergoeding voor de maand juli 2022, beide bedragen vermeerderd met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2022;
o € 24.213,80 netto aan (gemiddelde) overurenvergoeding over de periode april 2021 tot en met juli 2022, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2022;
o € 3.136,- netto aan vakantietoeslag over de periode april 2021 tot en met juni 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2022;
o € 14.688,03 netto aan wettelijke verhoging;
  • [verweerders] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van deze beschikking een correcte loonstrook over de maanden april 2021 tot en met juli 2022 en een correcte eindafrekening aan [verzoeker01] ter beschikking te stellen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 5.000,-;
  • het concurrentiebeding in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst te vernietigen;
  • [verweerders] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Het verweer van [verweerders] strekt ertoe de verzoeken af te wijzen en [verzoeker01] te veroordelen in de werkelijke proceskosten van [verweerders]
3.3.
[verweerders] stellen daarnaast een zelfstandig tegenverzoek in, dat samengevat inhoudt:
- veroordeling van [verzoeker01] tot het betalen van de volgende bedragen aan [verweerders] :
o € 2.800,- netto aan gefixeerde schadevergoeding vanwege onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst;
o € 8.611,17 ter vergoeding van schade toegebracht aan de vrachtwagen en de eigendommen van [verweerders] ;
o € 28.000,- aan contractuele boete wegens overtreding van het concurrentiebeding;
- Veroordeling van [verzoeker01] in de werkelijke proceskosten van [verweerders] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Het verweer van [verzoeker01] strekt tot verwerping van het tegenverzoek, met veroordeling van [verweerders] in de proceskosten.
3.5.
Het door partijen naar voren gebrachte komt, voor zover van belang, in de beoordeling aan de orde.

4..De beoordeling

in het verzoek
Het einde van het dienstverband en de verzochte transitievergoeding
4.1.
Partijen zijn het oneens over wanneer en op welke wijze de arbeidsovereenkomst is geëindigd. [verzoeker01] stelt primair dat [verweerders] de arbeidsovereenkomst tegen 15 juli 2022 hebben opgezegd met de e-mail van 10 juli 2022 (zie onder 2.6). Subsidiair stelt [verzoeker01] dat hij de arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd, maar als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerders] en meer subsidiair stelt hij dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd met wederzijds goedvinden. [verweerders] stellen dat [verzoeker01] met zijn e-mail van 5 juli 2022 (zie onder 2.5) de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tegen 15 juli 2022, dan wel 29 juli 2022.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de arbeidsovereenkomst geëindigd op 29 juli 2022 als gevolg van de opzegging van [verzoeker01] . In zijn e-mail van 5 juli 2022 heeft [verzoeker01] immers duidelijk en ondubbelzinnig verklaard dat hij de arbeidsovereenkomst opzegt per 29 juli 2022. Die opzegging wordt niet tenietgedaan door het antwoord van [verweerders] van 10 juli 2022. De strekking van dit bericht is dat [verweerders] de opzegging van [verzoeker01] accepteren, maar dat zij ervan uitgaan dat dit een opzegging tegen een eerdere datum betreft, namelijk 15 juli 2022. Het bericht van [verweerders] is dus niet zelfstandig als een opzegging van de arbeidsovereenkomst op te vatten. Ten overvloede geldt dat een opzegging door de werkgever pas leidt tot het eindigen van de arbeidsovereenkomst als de werknemer daarmee schriftelijk instemt of als één van de andere gronden voor rechtsgeldige opzegging van artikel 7:671 lid 1 BW zich voordoet. Daarvan is hier niet gebleken.
4.3.
Van een beëindiging met wederzijds goedvinden is geen sprake. Daarvoor moet immers sprake zijn van een voorstel tot beëindiging van de ene partij dat door de andere partij wordt aanvaard. In dit geval heeft [verzoeker01] geen voorstel tot beëindiging gedaan, maar zijn arbeidsovereenkomst ondubbelzinnig opgezegd.
4.4.
Aangezien de arbeidsovereenkomst door de opzegging van [verzoeker01] is geëindigd, kan [verzoeker01] in beginsel geen aanspraak maken op een transitievergoeding uit hoofde van artikel 7:673 lid 1 sub a BW.
4.5.
[verzoeker01] heeft echter subsidiair aangevoerd dat hij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerders] , zodat hij op grond van artikel 7:673 lid 1 sub b onder 1 BW alsnog aanspraak kan maken op een transitievergoeding. [verzoeker01] acht het ernstig verwijtbaar dat hij werd gedwongen om langdurig en veelvuldig over te werken en dat hij na het opzeggen van zijn arbeidsovereenkomst zeer onheus werd bejegend door [verweerders] hebben betwist dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen zoals door [verzoeker01] gesteld.
4.6.
De kantonrechter ziet op basis van wat [verzoeker01] heeft aangevoerd onvoldoende grond om aan te nemen dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerders] [verzoeker01] heeft niet concreet onderbouwd dat en waarom er sprake was van zodanige druk om over te werken dat dit ernstig verwijtbaar handelen zou opleveren. Het feit dat [verzoeker01] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd kan daarnaast per definitie niet het gevolg zijn van de manier waarop hij ná de opzegging door [verweerders] is bejegend. Voor zover die bejegening al ernstig verwijtbaar handelen zou opleveren, ontbreekt dus het vereiste causaal verband met de opzegging.
4.7.
Er zijn dus geen gronden voor toekenning van een transitievergoeding. Dit verzoek wordt afgewezen.
Van welk loon moet worden uitgegaan?
4.8.
Partijen zijn het ook oneens over de hoogte van het loon. Omdat dit bepalend is voor de vraag of en in hoeverre de verdere verzoeken van [verzoeker01] kunnen worden toegewezen, zal de kantonrechter hier eerst over beslissen.
4.9.
Vast staat dat in de arbeidsovereenkomst een nettoloon van € 2.000,- is opgenomen en dat dit bedrag maandelijks giraal aan [verzoeker01] is betaald. Tussen partijen staat verder vast dat [verzoeker01] maandelijks van [verweerders] een cashbedrag ontving. Van mei tot en met augustus 2021 was dit € 500,-, in oktober tot en met december 2021 € 700,- en vanaf januari 2022 tot en met juni 2022 € 800,-. [verzoeker01] stelt over september 2021 geheel geen loon te hebben ontvangen (giraal of cash) omdat hij toen nauwelijks heeft gewerkt.
4.10.
Partijen geven een andere interpretatie aan het maandelijkse cashbedrag. Volgens [verzoeker01] ging het om een onderdeel van zijn reguliere loon en bedroeg dat dus laatstelijk € 2.800,- netto per maand. Volgens [verweerders] was het cashbedrag bedoeld ter vergoeding van overuren en bedroeg het loon dus steeds € 2.000,- netto per maand.
4.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan worden uitgegaan van een overeengekomen nettoloon van € 2.000,- per maand. Dit is het loon dat door partijen in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. [verzoeker01] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die – indien bewezen – tot het oordeel zouden kunnen leiden dat de maandelijkse cashbetaling (in afwijking van de tekst van de arbeidsovereenkomst) ook als regulier loon moet worden aangemerkt.
4.12.
Daarnaast past het door [verzoeker01] gestelde totale nettoloon van € 2.800,-, gelet op zijn functie en ervaring, niet binnen de in de cao opgenomen functieloonschalen. Om op grond van de cao in aanmerking te komen voor de bruto tegenwaarde van een nettoloon van € 2.800,- zou [verzoeker01] zich in één van de hoogste functieloonschalen van de cao moeten bevinden. Deze functieloonschalen zijn bestemd voor zeer ervaren en in hoge mate gespecialiseerde chauffeurs. Tussen partijen is niet in geschil dat dit niet past bij het type werkzaamheden dat [verzoeker01] verrichte.
4.13.
Dit is (ook) van belang omdat uit artikel 1 van de cao volgt dat de daarin opgenomen bepalingen een standaardkarakter hebben. Dit betekent dat van die bepalingen niet mag worden afgeweken - niet in het nadeel van de werknemer, maar ook niet in het voordeel van de werknemer. Afspraken die toch afwijken van de cao, zijn op grond van artikel 12 Wet cao nietig. De stelling van [verzoeker01] dat partijen in zijn voordeel van de cao mochten afwijken door een hoger loon af te spreken, is dus niet juist.
4.14.
[verweerders] hebben zich op het standpunt gesteld dat [verzoeker01] gelet op zijn ervaring en zijn werkzaamheden, die vrijwel volledig bestonden uit binnenlandse ritten, thuishoorde in functieloonschaal C trede 0. [verzoeker01] heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat hij minimaal zou moeten worden ingedeeld in schaal C trede 6, aangezien zijn ervaringsjaren bij vorige werkgevers moeten worden meegeteld.
4.15.
Uit de door [verzoeker01] overgelegde loonstrook van september 2021 blijkt dat het overeengekomen nettoloon van € 2.000,- gelijkstaat aan een brutoloon van € 2.598,81. Binnen de functieloonschalen van de cao is dit ongeveer gelijk te stellen aan het loon van een chauffeur in schaal C trede 6. Dit is gelet op de werkzaamheden en ervaringsjaren van [verzoeker01] ook passend. Klaarblijkelijk hebben partijen hier dan ook het oog op gehad met het overeengekomen nettosalaris van € 2.000,-.
Het loon over juli 2022
4.16.
[verzoeker01] verzoekt betaling van een half maandloon voor de periode van 1 tot en met 15 juli 2022.
4.17.
[verweerders] hebben hiertegen ingebracht dat [verzoeker01] gedurende een deel van deze periode, tussen 10 en 15 juli 2022, ongeoorloofd afwezig was omdat hij zich onterecht heeft ziekgemeld. [verweerders] hebben hier echter geen rechtsgevolg aan verbonden. Bovendien is niet gebleken dat [verzoeker01] zich onterecht heeft ziekgemeld. Het enkele feit dat de huisarts heeft geschreven dat [verzoeker01] niet “acuut ziek” is (zie 2.9) is daartoe onvoldoende. In die verklaring is immers ook te lezen dat [verzoeker01] klachten ondervindt en dat hij enkele dagen vrij nodig heeft. Het had op de weg van [verweerders] gelegen om, als zij twijfels hadden over de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker01] , een (spoed)controle te regelen. Dat hebben zij niet gedaan en de gevolgen daarvan komen voor hun rekening en risico.
4.18.
Het verzoek is dus toewijsbaar. Gelet op het nettoloon van € 2.000,- heeft [verzoeker01] over de relevante periode van 15 dagen aanspraak op de bruto tegenwaarde van (€ 2.000 x ½ =) € 1.000,- netto. Dit bedrag zal worden toegewezen.
4.19.
[verzoeker01] verzoekt ook betaling van een bedrag aan overurenvergoeding over dezelfde periode in juli 2022. Dit verzoek komt in de navolgende overwegingen aan de orde.
Overurenvergoeding
4.20.
[verzoeker01] heeft gesteld dat hij in de maanden mei, juni en augustus van 2021 en februari, maart, mei en juni van 2022 in totaal 671,62 overuren heeft gewerkt. Dit is door [verweerders] niet betwist.
4.21.
[verzoeker01] heeft verder gesteld dat hij voor de vijf maanden van september 2021 tot en met januari 2022 niet over de benodigde gegevens beschikt om zijn overuren te berekenen. Daarom gaat hij voor deze periode uit van een gemiddelde van (671,62 / 7 maanden =) 95,95 overuren per maand. Voor de periode van 1 tot en met 15 juli 2022 is [verzoeker01] uitgegaan van de helft van dit gemiddelde.
4.22.
Ook dit alles is door [verweerders] niet bestreden, zodat er vanuit zal worden gegaan dat [verzoeker01] deze overuren heeft gewerkt. Een uitzondering geldt voor de maand september 2021, aangezien [verzoeker01] ter zitting heeft gesteld dat hij in die maand vrijwel niet heeft gewerkt, zodat ook niet kan worden aangenomen dat hij overuren heeft gemaakt. Het aantal te vergoeden overuren komt daarmee op (671,62 + (95,95 x 4,5 maand) =) 1.103,36.
4.23.
De overuren over de maand juli 2021 zijn niet meegenomen in het verzoek. De gemachtigde van [verzoeker01] heeft ter zitting opgemerkt dat dit op een vergissing berust, maar dat [verzoeker01] zijn verzoeken op dit punt uitdrukkelijk niet wil aanvullen of wijzigen. Gelet hierop is het ook niet mogelijk een vergoeding voor deze overuren alsnog bij wijze van ‘voorschot’ op een eventuele nieuwe gerechtelijke procedure toe te wijzen, zoals door de gemachtigde van [verzoeker01] geopperd. Verder is ook de vergoeding van (eventuele) overuren over de maand april 2022 niet verzocht.
4.24.
Artikel 29 van de cao bepaalt dat de daadwerkelijk gewerkte overuren dienen te worden vergoed tegen het uurloon met een toeslag van 30%. Voor zover, zoals door [verweerders] gesteld, tussen partijen de afspraak bestond dat [verzoeker01] maandelijks een forfaitair cashbedrag ontving voor de gewerkte overuren, is die afspraak dus strijdig met de bepalingen van de cao en daarom nietig.
4.25.
Het netto uurloon bedroeg berekend conform artikel 12 van de cao (€ 2.000,- / 173,92 =) € 11,50. [verzoeker01] had op basis van de cao aldus aanspraak op de bruto tegenwaarde van (€ 11,50 x 130% =) € 14,95 netto per gewerkt overuur. Dit betekent dat [verweerders] aan [verzoeker01] de bruto tegenwaarde van (1.103,36 x € 14,95 =) € 16.495,23 netto aan overurenvergoeding dienen te betalen.
Vakantietoeslag
4.26.
[verzoeker01] verzoekt op grond van artikel 15 Wml betaling van 8% vakantietoeslag over zijn loon over de periode april 2021 tot en met 15 juli 2022. [verweerders] hebben niet betwist dat over deze periode geen vakantietoeslag is betaald. Het verzoek is dus toewijsbaar.
4.27.
De kantonrechter zal bij het begroten van de verschuldigde vakantietoeslag uitgaan van het vastgestelde loon. Verder staat tussen partijen vast dat het dienstverband van [verzoeker01] op 26 april 2021 is aangevangen, zodat voor deze maand (slechts) vakantietoeslag verschuldigd is over één week loon. Over de periode van 1 tot en met 15 juli 2022 is een halve maand loon verschuldigd, zoals eerder overwogen.
4.28.
Het tussen 26 april 2021 en 15 juli 2022 verschuldigde nettoloon bedraagt (14,75 x € 2.000,- =) € 29.500,-. [verzoeker01] heeft aldus recht op de bruto tegenwaarde van (€ 29.500,- x 8% =) € 2.360,- netto aan vakantietoeslag over het verschuldigde loon.
4.29.
[verzoeker01] verzoekt tevens 8% vakantietoeslag over de toe te wijzen overurenvergoeding. Ook de verschuldigdheid hiervan is niet betwist. Aangezien de verschuldigde overurenvergoeding is vastgesteld op € 16.495,23, is hierover de bruto tegenwaarde van (€ 16.495,23 x 8% =) € 1.319,62 netto aan vakantietoeslag verschuldigd. In totaal heeft [verzoeker01] dus aanspraak op de bruto tegenwaarde van (€ 2.360,- + € 1.319,62 =) € 3.679,62 netto aan vakantietoeslag.
Wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW
4.30.
[verweerders] hebben het loon, de overurenvergoeding en de vakantietoeslag niet tijdig betaald en dit is voor hun rekening en risico. [verzoeker01] heeft dan ook aanspraak op de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval reden om de wettelijke verhoging te matigen tot 30% over de hiervoor toegekende bedragen.
Wettelijke rente
4.31.
[verzoeker01] heeft verzocht de toe te wijzen bedragen aan loon, overurenvergoeding en vakantietoeslag te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 9 september 2022. Hiertegen is door [verweerders] geen verweer gevoerd, zodat dit zal worden toegewezen.
Loonstroken en eindafrekening
4.32.
[verzoeker01] stelt dat hij ondanks herhaalde verzoeken geen loonstroken of een eindafrekening heeft ontvangen. [verweerders] hebben dit betwist.
4.33.
Van [verweerders] had echter mogen worden verwacht dat zij deze betwisting nader zouden motiveren, bijvoorbeeld door aan de hand van stukken aan te tonen dat de loonstroken daadwerkelijk zijn verstrekt of door die loonstroken alsnog in het geding te brengen. Het betreft immers stukken en omstandigheden die zich volledig in het domein van [verweerders] als werkgever bevinden. Aangezien deze motivering ontbreekt, is voldoende vast komen te staan dat de loonstroken en de eindafrekening niet zijn verstrekt.
4.34.
Het verzoek zal dan ook worden toegewezen, zij het dat de loonstrook voor september 2021 niet (opnieuw) hoeft te worden verstrekt. Uit het feit dat [verzoeker01] deze als bijlage bij zijn verzoekschrift heeft gevoegd blijkt immers dat hij daarover al beschikt. Gelet op de weigerachtige houding van [verweerders] lijkt een prikkel tot nakoming noodzakelijk. De gevorderde dwangsom van € 250,- per dag komt echter bovenmatig voor. De kantonrechter zal daarom aan de veroordeling een dwangsom verbinden van € 100,- per dag, met ingang van twee weken na betekening van het vonnis, met een maximum van € 5.000,-.
Vernietiging concurrentiebeding
4.35.
[verzoeker01] heeft ter zitting verzocht het concurrentiebeding van artikel 8 van de arbeidsovereenkomst te vernietigen omdat hij daardoor onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van [verweerders] (artikel 7:653 lid 3 sub b BW).
4.36.
[verweerders] hebben bezwaar gemaakt tegen het feit dat [verzoeker01] dit aanvullend verzoek pas ter zitting heeft gedaan. Inhoudelijk hebben [verweerders] tegen dat verzoek ingebracht dat het concurrentiebeding duidelijk is geformuleerd, dat [verzoeker01] daarmee akkoord is gegaan en dat hij zich er dus aan dient te houden. [verweerders] hebben verder aangevoerd dat zij belang hebben bij handhaving van het concurrentiebeding omdat zij [verzoeker01] als werknemer hadden willen behouden.
4.37.
Op grond van de artikelen 283 en 130 Rv kan een verzoeker zijn verzoeken vermeerderen zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, tenzij daardoor de beginselen van een goede procesorde zouden worden geschonden. Daarvan is in dit geval geen sprake. [verweerders] maken met hun zelfstandig tegenverzoek aanspraak op € 28.000,- aan boetes wegens overtreding van het concurrentiebeding. Gelet daarop hadden zij er rekening mee kunnen en moeten houden dat [verzoeker01] in reactie daarop vernietiging van het concurrentiebeding zou verzoeken. [verzoeker01] heeft bovendien aan dat verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd. [verweerders] konden ter zitting dan ook afdoende op het aanvullende verzoek reageren en zij hebben dat ook gedaan. Zij zijn daardoor niet onredelijk in hun verweer bemoeilijkt of in hun belangen geschaad. Er zal dan ook op het verzoek worden beslist.
4.38.
Het concurrentiebeding zal worden vernietigd omdat [verzoeker01] daardoor in verhouding tot het te beschermen belang van [verweerders] onbillijk wordt benadeeld. Het beding verbiedt [verzoeker01] gedurende twee jaar om binnen een straal van 150 kilometer van [plaats01] binnen de transportbranche werkzaamheden te verrichten. De geografische reikwijdte van het beding maakt het [verzoeker01] feitelijk onmogelijk om binnen Nederland, waar zijn gezin sinds kort huisvesting heeft gevonden, werkzaam te zijn als vrachtwagenchauffeur. Daarmee wordt [verzoeker01] door handhaving van het beding zeer zwaar benadeeld. Hiertegenover staat geen te beschermen belang van [verweerders] bij handhaving van het beding. [verweerders] stellen dat zij liever niet hadden gezien dat [verzoeker01] was vertrokken, maar het beding is niet bedoeld om werknemers te binden (zie HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:894).
Cashbetalingen
4.39.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker01] in totaal € 8.900,- in maandelijkse cashbetalingen heeft ontvangen van [verweerders] (zie onder 4.9). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen strekken deze betalingen in mindering op de betalingsverplichting van [verweerders] jegens [verzoeker01] ingevolge deze beschikking.
Proceskosten
4.40.
[verweerders] worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker01] worden tot aan de uitspraak vastgesteld op € 86,- aan griffierecht en € 747,- aan salaris gemachtigde.
in het zelfstandig tegenverzoek
Gefixeerde schadevergoeding.
4.41.
[verweerders] verzoeken [verzoeker01] op grond van artikel 7:672 lid 11 BW te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 2.800,- netto wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. Volgens [verweerders] zou de arbeidsovereenkomst een maand langer hebben geduurd als [verzoeker01] de wettelijke opzegtermijn in acht zou hebben genomen.
4.42.
[verzoeker01] heeft hier primair tegen ingebracht dat de arbeidsovereenkomst niet door hem, maar door [verweerders] is opgezegd. Subsidiair heeft [verzoeker01] aangevoerd dat [verweerders] hem er uit hoofde van goed werkgeverschap op hadden moeten wijzen dat zij van hem verlangden dat hij de opzegtermijn in acht zou nemen.
4.43.
In artikel 7:686a lid 4, aanhef en onder a, BW is bepaald dat de bevoegdheid om een verzoek tot gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 11 BW in te dienen vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Het zelfstandig tegenverzoek van [verweerders] is langer dan twee maanden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst ingediend, namelijk op 1 november 2022, terwijl de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 29 juli 2022. [verzoeker01] heeft zich niet op het verstrijken van de vervaltermijn beroepen.
4.44.
De kantonrechter ziet echter aanleiding om de termijn in dit geval ambtshalve toe te passen. Daarbij is het volgende van belang. In zijn beschikking in de zaak
Botobe(ECLI:NL:HR:2018:2305) heeft de Hoge Raad overwogen dat de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW, voor het instellen van een verzoek tot betaling van een transitievergoeding “niet [strekt] ter bescherming van zodanig zwaarwichtige belangen dat hij ongeacht het partijdebat of de bijzondere omstandigheden van het geval ambtshalve door de rechter toegepast zou moeten worden.” Op grond hiervan lijkt aannemelijk dat ook de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4, aanhef en
onder a, BW, die in deze zaak aan de orde is, niet zonder meer ambtshalve moet worden toegepast. Uit de geciteerde overweging van de Hoge Raad blijkt echter ook dat in de bijzondere omstandigheden van het geval wel aanleiding kan worden gevonden voor ambtshalve toepassing van de vervaltermijnen van artikel 7:686a lid 4 BW.
4.45.
In dit geval hebben [verweerders] de opzegging van [verzoeker01] tegen 29 juli 2022 zonder slag of stoot geaccepteerd en op geen enkele manier duidelijk gemaakt dat zij [verzoeker01] aan zijn opzegtermijn wensten te houden. Integendeel, uit de e-mail van 10 juli 2022 van [verweerders] (zie onder 2.6) volgt dat men uit eigener beweging bereid was in te stemmen met een opzegging tegen een twee weken eerdere datum, 15 juli 2022. [verzoeker01] hoefde er dan ook geen rekening meer mee te houden dat [verweerders] hem nog zouden tegenwerpen dat hij de wettelijke opzegtermijn niet in acht had genomen. Pas in het kader van hun zelfstandig tegenverzoek hebben [verweerders] dit voor het eerst gedaan. Gelet op deze omstandigheden en de ongelijke (machts)positie waarin [verzoeker01] en [verweerders] zich als werknemer en werkgever bevonden, is ambtshalve toepassing van de vervaltermijn in dit geval met het oog op de effectieve rechtsbescherming geboden. Het verzoek is dan ook niet-ontvankelijk.
Schadevergoeding
4.46.
[verweerders] stellen dat [verzoeker01] schade heeft toegebracht aan het interieur van de vrachtwagen en dat hij bedrijfseigendommen uit de vrachtwagen heeft meegenomen. Zij verzoeken vergoeding van deze schade. [verzoeker01] heeft betwist dat hij schade heeft veroorzaakt of spullen heeft achtergehouden.
4.47.
Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen, omdat het onvoldoende is onderbouwd. [verweerders] hebben twee facturen in het geding gebracht waarop werkzaamheden aan een vrachtwagen in rekening worden gebracht. Deze facturen dateren echter respectievelijk van twee en vier maanden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst en uit niets blijkt dat zij zien op door [verzoeker01] veroorzaakte schade. Iedere verdere onderbouwing voor het verzoek ontbreekt.
4.48.
Ten overvloede geldt dat schade die een werknemer toebrengt aan een werkgever enkel voor vergoeding in aanmerking komt als die het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid (artikel 7:661 BW). [verweerders] hebben niet gesteld dat daarvan sprake is.
4.49.
Aan bewijslevering wordt niet toegekomen aangezien [verweerders] geen stellingen hebben ingenomen die, indien bewezen, tot toewijzing van het verzoek zouden kunnen leiden.
Boete
4.50.
[verzoeker01] heeft niet betwist dat hij na 15 juli 2022 werkzaamheden is gaan verrichten voor een andere werkgever. Dit leidt echter niet tot verschuldigdheid van boetes, omdat het concurrentiebeding op verzoek van [verzoeker01] wordt vernietigd en aan die vernietiging terugwerkende kracht toekomt.
Proceskosten
4.51.
[verweerders] hebben veroordeling van [verzoeker01] in de werkelijke proceskosten verzocht. De verzoeken van [verzoeker01] worden echter overwegend toegewezen en de tegenverzoeken van [verweerders] worden volledig afgewezen. Een veroordeling van [verzoeker01] in de (werkelijke) proceskosten is daarom niet aan de orde.
4.52.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [verweerders] in de proceskosten van [verzoeker01] worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 747,- aan salaris gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek van [verzoeker01]
5.1.
veroordeelt [verweerders] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker01] te betalen de bruto tegenwaarde van € 1.000,- netto aan achterstallig loon voor de periode 1 tot en met 15 juli 2022, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 30% daarover, en vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 9 september 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [verweerders] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker01] te betalen de bruto tegenwaarde van € 16.495,23 netto aan vergoeding voor overuren, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 30% daarover, en vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 9 september 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [verweerders] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker01] te betalen de bruto tegenwaarde van € 3.679,62 netto aan vakantietoeslag voor de periode van 26 april 2021 tot en met 15 juli 2022, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 30% daarover, en met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 9 september 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [verweerders] tot verstrekking van deugdelijke loonspecificaties over de periode van 26 april 2021 tot en met 29 juli 2022, met uitzondering van september 2021, evenals een deugdelijke schriftelijke eindafrekening, binnen twee weken na betekening van deze beschikking, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 5.000,-;
5.5.
veroordeelt [verweerders] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker01] vastgesteld op € 86,- aan griffierecht en € 747,- aan salaris gemachtigde;
5.6.
wijst het overig verzochte af;
in het tegenverzoek van [verweerders]
5.7.
verklaart [verweerders] niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 7:672 lid 11 BW;
5.8.
wijst het overig verzochte af;
5.9.
veroordeelt [verweerders] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker01] vastgesteld op € 747,- aan salaris gemachtigde;
in beide verzoeken
5.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Luiten, kantonrechter, en heden in het openbaar uitgesproken.
54476/145