ECLI:NL:RBROT:2022:11000

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
C/10/616011 / FA RK 21-2565 en C/10/628342 / FA RK 21-8372
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met complexe zorgregeling en alimentatiekwesties

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 12 juli 2022 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 6 juli 2007 in [plaats01] zijn gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. V. Vos, heeft de echtscheiding aangevraagd, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.M.H. Vriesde, refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de echtscheiding toegewezen, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw is vastgesteld. De rechtbank heeft tevens een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen elke zaterdag bij de man verblijven, om het contact tussen de kinderen en de man te normaliseren, gezien de zorgen over een loyaliteitsconflict en signalen van ouderonthechting. De rechtbank heeft de beslissing over de definitieve zorgregeling aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling.

Daarnaast heeft de rechtbank de man verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te betalen van € 193,- per maand per kind. De rechtbank heeft ook de verdeling van de gemeenschap tussen partijen behandeld, waarbij de vrouw verzocht heeft om de woning te verkopen en de man verzocht heeft om de woning over te nemen. De rechtbank heeft bepaald dat de woning opnieuw getaxeerd moet worden en dat partijen de verkoop van de woning moeten faciliteren. De rechtbank heeft verder de verzoeken van beide partijen inzake de verdeling van inboedelgoederen en schulden behandeld, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat partijen ieder de helft van de schulden moeten dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve ten aanzien van de echtscheiding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummers / rekestnummers: C/10/616011 / FA RK 21-2565 en
C/10/628342 / FA RK 21-8372
Beschikking van 12 juli 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[naam vrouw01], de vrouw,
wonende op een geheim adres,
advocaat mr. V. Vos te Rotterdam,
t e g e n
[naam man01], de man,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw ingekomen op 31 maart 2021;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 21 mei 2021;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek tevens aanvullend verzoek met bijlagen, ingekomen op 14 juli 2021;
  • het verweerschrift op het aanvullende verzoek tevens aanvullende verzoeken met bijlagen, ingekomen op 10 september 2021;
  • het verweerschrift op het aanvullende verzoek met bijlagen, ingekomen op
9 november 2021;
  • de berichten van de vrouw van 12 mei 2022, van (2) 23 mei 2022 (met bijlagen), 24 mei 2022 (met een bijlage) en 30 mei 2022 (met bijlagen);
  • de berichten van de man van 12 mei 2022 (met bijlagen), 15 mei 2022 (met een bijlage) en 30 mei 2022 (met bijlagen).
  • het bericht met bijlagen van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond van 30 mei 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man met zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam01] .
1.3.
De oudste minderjarige is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hier gebruik van gemaakt.
1.4.
Na aanhouding op 9 juni 2022 is de mondelinge behandeling van de zaak ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap voortgezet op 23 juni 2022.
Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man met zijn advocaat.
1.5.
Bij de voorlopige voorzieningen beschikking van de rechtbank Rotterdam van
9 september 2021 zijn de minderjarigen aan de vrouw toevertrouwd en is een zorgregeling vastgelegd. Vervolgens zijn partijen doorverwezen voor deelname aan het hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling en de daarmee te behalen doelen.
Bij beschikking van 28 februari 2022, gegeven in het kader van een wijziging van de voorlopige voorzieningen, is de volgende door partijen afgesproken zorgregeling vastgelegd:
- met ingang van 19 februari 2022 gaan de minderjarigen drie achtereenvolgende zaterdagen één uur na de voetbalwedstrijd van de oudste minderjarige tot 20.00 uur naar de man,
en vervolgens gaan de minderjarigen naar de man:
- eenmaal per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 20.00 uur;
- in de zomervakantie: de eerste drie weken in de even jaren en de laatste drie weken in de oneven jaren;
- de kerstvakantie: de eerste week in de even jaren en de laatste week in de oneven jaren;
- overige vakanties in onderling overleg;
- Vaderdag;
- de verjaardag van de man;
- de verjaardagen van de minderjarigen in de even jaren,
waarbij de man de minderjarigen haalt en brengt.
1.6.
Voorts is bij voormelde beschikking bepaald dat de man met ingang van 1 juli 2021 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de vrouw zal voldoen van € 107,- per maand per kind.

2..De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats01] op 6 juli 2007.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2009 te [geboorteplaats01] ,
[minderjarige02] , geboren op [geboortedatum02] 2012 te [geboorteplaats01] .
2.3.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
Nagekomen stukken
2.4.
Van de zijde van partijen zijn op 7 juni 2022 (van de man en de vrouw) en 9 juni 2022 (van de man) – buiten de bij de advocaten van partijen genoegzaam bekende drie dagentermijn – een (aanzienlijk) een aantal stukken ingekomen. Zoals tijdens de mondelinge behandeling van 9 juni 2022 is medegedeeld laat de rechtbank voormelde stukken buiten beschouwing omdat deze in strijd met de goede procesorde zijn ingediend.
2.5.
Scheiding
2.5.1.
De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.5.2.
De man refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.5.3.
Op grond van artikel 815, lid twee van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid zes Rv).
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid twee Rv overgelegd. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen en dit bevestigd wordt door het verhandelde ter zitting, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding
2.5.4.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
2.6.
Verblijfplaats en zorgregeling.
2.6.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn en verzoekt een zorgregeling vast te stellen.
2.6.2.
De man verweert zich niet tegen het verzoek ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] , zodat dit verzoek zal worden toegewezen. De man verzoekt bij zelfstandig verzoek te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige02] bij hem zal zijn en verzoekt tevens een zorgregeling vast te stellen.
Uniforme rapportage UHA
2.6.3.
Uit de rapportage van Enver van 20 mei 2022 blijkt het volgende.
De doelen van de ouderschapsbemiddeling zijn niet behaald. Uit de inhoudelijke verslaglegging blijkt dat het tijdens de gesprekken met de ouders duidelijk werd dat er nog veel onrust is tussen hen, omdat de echtscheiding nog niet goed afgewikkeld is. Dit heeft het proces vertraagd. Er zijn veel emoties die nog geen plek hebben gekregen.
Hierdoor lukte het ouders niet om concrete stappen te maken in het gezamenlijk ouderschap en het opstellen van afspraken in een ouderschapsplan. Er is geen vertrouwen tussen ouders en door de komende mondelinge behandeling van de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank was het voor hen lastig adviezen vanuit het traject op te volgen. Hierdoor kwamen de ouders niet in beweging en was er geen voortgang in het behalen van de doelen die door de rechtbank waren opgesteld. Er is een groot verschil tussen de persoonlijkheden van de ouders, wat maakt dat ouders er niet goed uitkomen. Voor de minderjarigen levert dit veel onrust op en is het lastig om zich tussen de twee huizen te bewegen. De ouders vinden het moeilijk dat zij niet geholpen zijn met het maken van een ouderschapsplan. Voor een goed ouderschapsplan is samenwerking nodig en acceptatie van de andere ouder in het leven van de minderjarigen en ruimte voor gezamenlijk gelijkwaardig ouderschap. Volgens Enver zijn deze voorwaarden op dit moment niet aanwezig. De ouders wordt geadviseerd om via de e-mail met elkaar te blijven overleggen voor het maken van kortetermijnafspraken.
Verblijfplaats
2.6.4.
Het verzoek ten aanzien van [voornaam minderjarige01] kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. Het (zelfstandig) verzoek van de man ten aanzien van [voornaam minderjarige02] is gedaan in het kader van een door de man gewenste zorgregeling in de vorm van co-ouderschap, waar op dit moment, gelet op de huidige situatie tussen partijen, geen sprake van kan zijn. Het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen en het verzoek van de vrouw zal worden toegewezen.
Zorgregeling.
2.6.5.
De vrouw verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen van eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur (in ieder geval voor het sporten van de minderjarigen) tot 21.00 uur. Nadat de man eigen woonruimte heeft zal deze regeling in onderling overleg worden uitgebreid.
2.6.6.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt een zorgregeling vast te stellen, waarbij de minderjarigen op de volgende dagen en tijdstippen bij hem zullen verblijven:
zolang de man geen zelfstandige woonruimte heeft:
- eenmaal per veertien dagen op zaterdag waarbij de man [voornaam minderjarige01] naar de training brengt en [voornaam minderjarige02] gelijk meefiets. De man brengt de minderjarigen op zondag om 18:00 uur terug naar de vrouw;
- wekelijks op maandag of donderdag, waarbij de man de minderjarigen van school haalt en na het avondeten terugbrengt naar de vrouw;
zodra de man een zelfstandige woonruimte heeft:
(Primair:)
- de ene week verblijven de minderjarigen bij de man en de andere week bij de vrouw. De minderjarigen zullen op vrijdag 18:00 uur bij de woning van de vrouw worden gehaald en de week daarop haalt de vrouw de minderjarigen om 18:00 uur bij de man;
- Vaderdag en de verjaardag van de man;
- de verjaardagen van de minderjarigen in de even jaren;
(Subsidiair:)
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur;
- de helft van de schoolvakanties:
- de zomervakantie (juli-augustus): de eerste drie weken in het even jaar
aaneensluitend. In het oneven jaar de laatste drie weken aaneensluitend;
- de Kerstvakantie: in de even jaren, de eerste week van de Kerstvakantie, in het oneven jaar de tweede week van de Kerstvakantie (de week van Oud & Nieuw);
- overige vakanties: de helft van de vakanties in onderling overleg;
- Vaderdag en de verjaardag van de man;
- de verjaardagen van de minderjarigen in de even jaren.
2.6.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
Omdat de man inmiddels in de echtelijke (koop)woning verblijft, de man in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft verzocht deze woning toegescheiden te krijgen en heeft gesteld dat hij financieel in staat is de woning van de vrouw over te nemen, gaat de rechtbank uit van de situatie dat de man beschikt over zelfstandige woonruimte.
2.6.8.
In de huidige regeling zijn de minderjarigen eenmaal per twee weken op zaterdag vanaf 13.00 uur (na het voetballen van [voornaam minderjarige01] ) en op zondag vanaf 15.30 uur (na de Arabische van beide minderjarigen) bij de man. Er is veel strijd tussen partijen en de rechtbank maakt zich ernstig zorgen over het loyaliteitsconflict waar de kinderen zich in bevinden. De minderjarigen (in ieder geval de oudste) geven aan op dit moment moeite te hebben met overnachten bij de man. De rechtbank ziet (ook) in het kindgesprek signalen die kunnen duiden op (een dreiging van) ouderonthechting. Daarom moet worden ingezet op meer en langere contacten tussen de man en de minderjarigen op korte termijn, zodat het contact tussen man en de minderjarigen op korte termijn normaliseert. Gelet op de onmogelijkheid van doordeweekse omgang, in verband met het werk van de man, en de reistijd tussen woningen van partijen dient de omgang vooral in het weekend plaats te vinden. Partijen zijn niet in staat gebleken om in onderling overleg te komen tot een acceptabele weekendregeling. Met name de Arabische les, die een groot deel van de zondag in beslag neemt. is daarbij een complicerende factor. De vrouw vindt het erg belangrijk dat de minderjarigen hier naartoe gaan, maar daardoor blijft het contact tussen de man en de minderjarigen bij een ‘om-het-weekend-regeling’ naar het oordeel van de rechtbank te beperkt. De rechtbank zal daarom bepalen dat de kinderen voorlopig elke zaterdag naar de man gaan. Voordeel daarvan is dat de kinderen en de man elkaar welke week zien en dat zij, nu er nog niet bij de man overnacht wordt, niet twee weekenddagen achter elkaar moeten worden gehaald en gebracht. De vrouw stemt hier niet mee in, omdat zij vindt dat zij de kinderen dan te weinig ziet. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Ten eerste is de band van de vrouw met de minderjarigen goed, zodat deze een stootje moet kunnen hebben, terwijl de band tussen de man en de kinderen op dit moment kwetsbaar is. Dit rechtvaardigt dat de minderjarigen voorlopig meer ‘vrije tijd’ met hun vader dan met hun moeder doorbrengen. Ten tweede heeft de vrouw de mogelijkheid een andere oplossing te zoeken voor de Arabische les, of kan zij de keuze maken de minderjarigen zo nu en dan niet naar deze les te laten gaan.
De rechtbank benadrukt dat het hier gaat om een
voorlopigeregeling. De rechtbank ziet aanleiding deze weekendregeling na een periode van zes maanden tijdens een mondelinge behandeling te bespreken.
Indien het voor de minderjarigen vóór die tijd alweer vertrouwd voelt bij de man te blijven overnachten, zijn wellicht al andere opties mogelijk, bijvoorbeeld een keer per twee weken van vrijdagmiddag/avond tot zondag naar de Arabische les.
De rechtbank gaat ervan uit dat beide partijen zich zullen blijven inspannen voor verbetering van het contact tussen de minderjarigen en de man. Het belangrijkste daarbij is, dat partijen de strijd staken. Uit de rapportage van Enver blijkt dat dit partijen toen niet gelukt is, en de rechtbank ziet ook tijdens de afgelopen mondelinge behandelingen twee ouders die zo vastzitten in de strijd dat zij allebei niet meer goed in staat zijn in het belang van hun kinderen te denken en te handelen. De rechtbank maakt zich daar grote zorgen over en adviseert partijen dringend om, in het belang van hun kinderen, nadere hulp te zoeken om als ouders van deze kinderen te werken aan verbinding in plaats van steeds verdere verwijdering. De rechtbank geeft partijen daarom dringend in overweging zich aan te melden voor een daarop gericht hulptraject, bijvoorbeeld het traject kinderen uit de knel.
2.6.9.
Voor het overige hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling van 9 juni 2022 het volgende afgesproken:
- de man zal de minderjarigen tijdens Islamitische feestdagen die in de weekendregeling plaatsvinden bij de vrouw door laten brengen, waarbij de betreffende feestdag in het daarop volgende omgangsweekend wordt ingehaald;
- de minderjarigen zullen gedurende de eerste drie weken van de zomervakantie dagelijks (zonder overnachting, totdat overnachting bij de man weer voldoende vertrouwd voelt voor de minderjarigen) bij de man verblijven. De man haalt de minderjarigen iedere dag op bij de vrouw en brengt hen weer terug bij de vrouw;
- de man koopt (twee) fietsen voor de minderjarigen;
- de minderjarigen verblijven de eerste helft van de herfstvakantie bij de man en de tweede helft bij de vrouw;
- de minderjarigen verblijven tijdens de Kerstvakantie de eerste week bij de vrouw en de tweede week (tot en met Oud & Nieuw) bij de man.
2.6.10.
De rechtbank zal de tussen partijen gemaakte afspraken hierna opnemen.
2.6.11.
Omdat de reguliere weekendregeling in de eerste week van de Kerstvakantie valt, zal de rechtbank beslissen dat de minderjarigen tijdens de tweede Kerstdag van 09.00 uur tot 20.00 uur bij de man verblijven. Voorts ziet de rechtbank aanleiding te beslissen dat de wisselmomenten tijdens de herfst- en Kerstvakantie plaatsvinden op respectievelijk woensdag 26 oktober 2022 te 12.00 uur en vrijdag 30 december 2022 te 19.00 uur.
2.6.12.
Tenslotte merkt de rechtbank merkt nog op dat er geen contra-indicaties zijn op grond waarvan de minderjarigen tijdens de omgang niet de bij man zouden kunnen overnachten, zodat van beide partijen verwacht mag worden dat zij de minderjarigen stimuleren om weer bij de man te blijven slapen.
2.7.
Onderhoudsbijdrage
2.7.1.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 193,- per maand per kind vast te stellen.
2.7.2.
De man voert verweer en verzoekt om afwijzing van het verzoek van de vrouw. De man stelt dat de vrouw een nieuwe berekening heeft gemaakt, waaruit blijkt dat de kinderbijdrage lager uitvalt. Aangezien de man graag een uitbreiding van de zorgregeling wenst, stelt de man dat er een andere berekening moet volgen. Het enige verweer betreft dus de zorgkorting. Tijdens de mondelinge behandeling van 9 juni 2022 heeft de man gesteld zijn verweer op dit punt niet langer te handhaven.
De man heeft tien dagen voor de zitting nog enkele stukken waaronder een gedeeltelijke alimentatieberekening overgelegd, maar enige toelichting onbrak, zodat daaruit geen concreet verweer kon worden opgemaakt. De man heeft dus pas op de zitting concreet verweer gevoerd tegen de verzochte alimentatie. De rechtbank acht deze handelwijze in strijd met de goede procesorde, omdat de rechtbank noch de wederpartij zich daarop deugdelijke hebben kunnen voorbereiden. Het lag op de weg van de man om, conform de procesregels, tijdig zijn verweer te formuleren. De man heeft dit (onvoldoende concreet en specifiek) gedaan en heeft dus niet voldaan aan zijn stelplicht.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van de vrouw voor toewijzing gereed ligt.
Kinderbijdrage met terugwerkende kracht
2.7.3.
Het verzoek van de vrouw om met terugwerkende kracht de in de voormelde beschikking van 9 september 2021 aan de man opgelegde kinderbijdrage in het kader van deze procedure met ingang van 1 januari 2021 tot 1 juli 2021 aan de man op te leggen, dan wel te bepalen dat de man de helft van de door haar gemaakte kosten van de kinderen in deze periode aan haar vergoedt wordt afgewezen. De vrouw heeft in de voorlopigevoorzieningenprocedure een kinderbijdrage verzocht met ingang van 1 juli 2021 vast te leggen. In combinatie met de gepaste terughoudendheid bij vaststelling of wijziging van alimentatie met terugwerkende kracht staat dit aan toewijzing van het huidige verzoek in de weg.
2.8.
Verdeling
2.8.1.
De vrouw verzoekt:
- te bepalen dat de woning aan de [adres01] te Rotterdam (hierna ook te noemen: de koopwoning) binnen twee weken na de beschikking te koop zal worden aangeboden via een makelaar waarbij partijen hun actieve medewerking verlenen aan de voor de verkoop benodigde handelingen en te bepalen dat partijen het advies van de makelaar omtrent de vraag en verkoopprijs zullen volgen;
- de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van zijn onverdeelde aandeel in de gemeenschappelijke koopwoning middels een daartoe strekkende opdracht van partijen aan een nader te bepalen makelaar alsmede om zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de ondertekening van alle daarmee verband houdende stukken tegen een door de makelaar bindend te bepalen vraagprijs zulks binnen twee weken na de beschikking;
- de vrouw op grond van artikel 3:174 BW te machtigen tot het te gelde maken van de koopwoning en haar te machtigen om alles te doen wat redelijkerwijs noodzakelijk is om met inachtneming van een door de vrouw in te schakelen makelaar redelijk te achten verkooptermijn en verkoopprijs tot deze verkoop te geraken;
- te bepalen dat de beschikking in de plaats komt voor de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man voor het in verkoop geven van de woning bij een makelaar;
- te bepalen dat de beschikking in de plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van de koopwoning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man;
- te bepalen dat de beschikking in de plaats treedt van de tot de levering van de echtelijke woning vereiste notariële akte als bedoeld in artikel 3:300 BW;
- de man te veroordelen om er zorg voor te dragen dat de door de vrouw in te schakelen makelaar telkens op eerste verzoek, met inachtneming van een termijn van 48 uur, de koopwoning kan betreden voor het maken van foto’s, het houden van bezichtigingen en al hetgeen voor een spoedige verkoop noodzakelijk is, op straffe van een dwangsom ad € 250,- voor iedere dag dat de man de beschikking op dit punt niet nakomt, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- de man te veroordelen om er zorg voor te dragen dat, telkens als de makelaar de koopwoning zal betreden, de koopwoning opgeruimd en netjes is, op straffe van een dwangsom ad € 250,- per keer dat de man op dit punt de beschikking niet nakomt, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- te bepalen dat van de verkoopopbrengst worden voldaan de verkoopkosten, de hypothecaire geldlening, de lening afgesloten bij De Kluijver alsmede de achterstanden genoemd in punt 4 van het aanvullend verzoekschrift;
- te bepalen dat de resterende overwaarde dan wel onderwaarde tussen partijen bij helfte wordt gedeeld;
- te bepalen dat aan ieder van partijen wordt toebedeeld het saldo van de bankrekeningen die op zijn of haar naam zijn gesteld met verrekening van het saldo per peildatum;
- vast te stellen dat partijen verevening van hun beider pensioenen conform de Wet Pensioenverevening uitsluiten.
2.8.2.
De man bepleit afwijzing van deze verzoeken en verzoekt zijnerzijds:
- primair, de vrouw te veroordelen om het volledige bedrag aan schadevergoeding ter zake van de kinderopvangtoeslagenaffaire aan de man te voldoen en subsidiair te bepalen dat hij recht heeft op de helft van de uitgekeerde schadevergoeding en de vrouw te veroordelen om alle informatie, waaronder de brieven en betalingen op haar bankrekening van en door de belastingdienst betreffende de kinderopvangtoeslagenaffaire in het geding te brengen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dat zij in gebreke blijft tot een maximum van € 30.000,-;
- een NVM makelaar te benoemen, te bepalen dat partijen gezamenlijk een opdracht tot taxatie zullen verstrekken aan de makelaar en tevens te bepalen dat partijen de kosten verbonden aan de taxatie bij helfte dragen;
- de koopwoning aan hem toe te delen tegen een de door de rechtbank te benoemen makelaar nog voor partijen bindend te taxeren waarde, onder de opschortende voorwaarde dat hij binnen vier maanden na de datum van het taxatierapport aan de vrouw aantoont dat hij in staat is de volledige eigendom van de woning te verkrijgen en de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheek; indien aan de hiervoor genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de vrouw haar aandeel in de woning overdragen aan de man, en voor recht te verklaren dat de vrouw draagplichtig is voor de helft van de onderwaarde van de woning. Voor zover er sprake is van een overwaarde, zal de helft daarvan toekomen aan de vrouw; indien en voor zover niet aan de hiervoor genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de woning na twee maanden worden verkocht en geleverd aan een derde, waartoe partijen gezamenlijk een verkoopopdracht zullen verstrekken aan benoemde makelaar, die partijen bindend zal adviseren over de te hanteren vraag- en laatprijs. Bij verkoop en levering van de woning dient uit de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening voor zover mogelijk te worden afgelost. Partijen dienen ieder de helft van de resterende schulden te dragen;
- de vrouw te veroordelen aan de man vanaf 1 januari 2021 tot de datum waarop de woning is verkocht en geleverd aan de koper/toebedeeld aan de man, de helft van de hypotheekrente en premie van de beleggingsverzekering, de helft van de gemeente belastingen en de helft van de waterschapsbelasting aan de man te voldoen;
- inboedelgoederen koopwoning: de vrouw te veroordelen een bedrag van € 12.500,- aan de man te voldoen;
- inboedelgoederen huurwoning [adres02] te Rotterdam (hierna ook te noemen: de huurwoning): een taxateur te benoemen die de waarde van de inboedelgoederen bindend zal vaststellen en te bepalen dat de vastgestelde waarde bij helfte wordt verdeeld tussen partijen;
- auto van de vrouw met het kenteken [kenteken01] : de vrouw te veroordelen een bedrag van
€ 3.750,- aan de man te voldoen;
- schuld van Hoist Krediet: te bepalen dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de schuld als eigen schuld zullen dragen;
- de opstalverzekering: voor zover een schuld bestond per peildatum, dan dient deze bij helfte te worden verdeeld;
- de huur en plaatsing nieuwe CV-ketel Eneco: voor zover een schuld bestond per peildatum, dan dient die bij helfte te worden verdeeld en de vrouw te veroordelen om een bedrag van € 150,- aan de man te voldoen;
- de gemeentelijke belastingen echtelijke woning: voor zover een schuld bestond per peildatum, dan dient die bij helfte te worden verdeeld;
- SVHW: voor zover een schuld bestond per peildatum, dan dient die bij helfte te worden verdeel;
- huurrecht huurwoning: te bepalen dat aan de vrouw het huurrecht van de woning wordt toebedeeld.
2.8.3.
De advocaten van partijen bevestigen tijdens de mondelinge behandeling dat de verzoeken mede kunnen worden opgevat als verzoeken de wijze van verdeling te gelasten.
2.8.4.
Wettelijke peildatum
Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 1 april 2022.
2.8.5.
De woning aan de [adres01] te Rotterdam
De man wil de woning overnemen. De vrouw heeft daartegen geen bezwaar, mits de man haar op korte termijn, vanwege de grote financiële problemen welke verband houden met de kinderopvangtoeslagaffaire, kan laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening.
De man stelt dat van de in het taxatierapport van 30 september 2021 met peildatum 28 september 2021 vastgestelde waarde van de woning van € 254.000,- moet worden uitgegaan, omdat de vrouw vernielingen heeft aangericht in de woning. De vrouw stelt als peildatum voor de waardering van de woning uitgegaan moet worden van de datum van feitelijke verdeling.
Met betrekking tot de waarde van de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap gaat de rechtbank in beginsel uit van de datum van de feitelijke verdeling van het betreffende bestanddeel, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard. Partijen beschuldigen elkaar vernielingen te hebben aangericht in de woning en stellen over en weer niets om uit af te kunnen leiden wie er voor de vernielingen verantwoordelijk is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel dat als peildatum voor de waardering van de woning de datum van de feitelijke verdeling heeft te gelden. Dit betekent dat de woning opnieuw moet worden getaxeerd. Partijen zijn het erover eens dat de woning dan moet worden getaxeerd door Ooms Makelaars, gevestigd aan de Maaskade te Rotterdam.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man binnen één maand haar een bericht van de hypotheekadviseur moet toezenden, waaruit blijkt dat te verwachten valt dat de man in staat is het eigendomsdeel van de vrouw in de woning over te nemen. De rechtbank acht dit niet onredelijk en beslist dienovereenkomstig. Ook beslist de rechtbank dat in het geval een dergelijk bericht uitblijft de woning moet worden verkocht (zoals hierna uitgewerkt). Indien de man dit bericht wel kan aanleveren, wordt de woning aan hem toebedeeld tegen de nieuw getaxeerde waarde op voorwaarde dat binnen vier maanden de financiering rond is, zodanig dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening wordt ontslagen. Partijen dienen ieder de helft van de notariskosten te voldoen en de overwaarde (de taxatiewaarde minus de hypothecaire geldlening) moet bij helfte worden verdeeld. Partijen zijn het erover eens dat de man de polis van levensverzekering bij Florius overneemt en dat aan de vrouw de helft van de waarde van de polis per datum overdracht van de woning toekomt.
Indien het de man, ondanks dat de hypotheekadviseur groen licht heeft gegeven voor de financiering van de woning, toch niet lukt om de woning over te nemen moet de woning worden verkocht. Partijen zijn het erover eens dat Makelaars Ooms zal worden verzocht de woning te verkopen.
Partijen verrichten dan zo spoedig mogelijk de volgende handelingen:
  • invullen en ondertekenen van door de makelaar geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot verkoop,
  • aanleveren van door de makelaar verzochte documenten;
  • betaling van hun deel van de aanbetaling aan de makelaar, binnen de gestelde betalingstermijn van de makelaar,
  • leveren van een set sleutels aan de makelaar, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
  • meewerken aan het bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
  • meewerken aan geplande bezichtigingen,
  • zorgen dat huis en tuin verzorgd ogen voor iedere bezichtiging,
  • alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de woning, waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen,
  • het tekenen van de koopovereenkomst,
  • het meewerken aan de levering van de echtelijke woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.
Bij dit alles geldt nog het volgende:
  • voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren verkoopprijs en of de vraag- en laatprijs, zal de makelaar deze bindend vaststellen, alsmede een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop uitblijft,
  • in het geval de makelaar de verkoopprijs en/of vraag- en laatprijs bindend heeft vastgesteld, hanteren partijen deze bij de verkoop van de echtelijke woning aan een derde,
  • partijen dragen de aan de verkoop verbonden kosten ieder bij helfte,
  • als de makelaar de opdracht tot verkoop van de echtelijke woning teruggeeft wegens gebrek aan medewerking van de zijde van een van partijen, voldoet de niet-meewerkende partij de kosten die de makelaar in rekening brengt. Dit geldt ook voor schade en of extra onkosten veroorzaakt door het niet-meewerken van een partij bij de afwikkeling bij de notaris en door het niet correct opleveren van het huis aan kopers,
  • met de verkoopopbrengst van de woning en de opbrengst van de polissen die zijn gekoppeld aan de hypothecaire lening wordt de hypothecaire lening afgelost. Als na aflossing een hypothecaire schuld resteert, dragen partijen deze gelijkelijk. Als na aflossing een overwaarde resteert, verdelen partijen deze gelijkelijk.
De overige verzoeken van de vrouw op het punt van de woning, waaronder de verzoeken ex art. 3:174 BW en 3:300 BW, zijn prematuur en zullen daarom niet worden toegewezen.
2.8.6.
Huurrecht woning [adres02]
Partijen zijn het eens dat het huurrecht van de woning aan de [adres02] te Rotterdam aan de vrouw toekomt, voor zover het huurrecht op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan beide partijen toekomt (de man wordt door de verhuurder al niet meer als (mede)huurder aangemerkt, maar daarover bestaat geschil).
2.8.7.
Inboedels woning aan de [adres02] te Rotterdam en aan de [adres01] te Rotterdam
Naar het oordeel van de rechtbank zou toedeling van de inboedel van de huurwoning aan de vrouw tegen een middels taxatie vast te stellen bedrag leiden tot betaling van een door de vrouw aan de man te betalen bedrag, waartoe de vrouw, gelet op de grote financiële problemen waarin zij evenals de man verkeert, niet in staat wordt geacht. Om die reden acht de rechtbank het niet opportuun de man in zijn verzoek te volgen.
De vrouw verzoekt de inboedel van de huurwoning te verdelen conform haar voorstel.
De man stelt dat het voorstel van de vrouw niet alle inboedelgoederen omvat, maar onderbouwt dat niet. Bij gebrek aan betere aanknopingspunten en omdat partijen niet in staat zijn zelf tot een redelijke verdeling te komen, volgt de rechtbank het voorstel van de vrouw en gelast partijen de inboedel van de huurwoning dienovereenkomstig te verdelen.
Partijen zijn het erover eens dat de koopwoning opnieuw is ingericht voor de huurders. De vrouw stelt daarvoor geld is geleend bij mw. [naam02] . De man betwist dat bij gebrek aan wetenschap, maar verklaart desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling dat hij destijds ook niet begreep waar de vrouw het geld vandaan had, gelet op de financiële problemen van partijen. Gelet hierop en de verklaring van mw. [naam02] is voldoende aannemelijk geworden dat de vrouw bij mw. [naam02] geld heeft geleend voor de inrichting van de koopwoning en dat mw. [naam02] als terugbetaling op de lening inboedelgoederen heeft verkocht op marktplaats.nl. Omdat niet in discussie is dat het ging om een goedkope inrichting, komt een verkoopopbrengst van de inboedel van de koopwoning van
€ 1.500,- aannemelijk voor. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de opbrengst is gebruikt voor de aflossing van een gemeenschapsschuld.
De rechtbank oordeelt dat partijen ter zake van de verdeling van de inboedels niets meer van elkaar te vorderen hebben.
2.8.8.
Woonlasten
De vrouw voert verweer en verzoekt te bepalen dat alle woonlasten door partijen bij helfte moeten worden gedragen, omdat de koopwoning gemeenschappelijk eigendom is en partijen samen de overeenkomst van de huurwoning zijn aangegaan.
De rechtbank stelt vast dat partijen samen de verplichtingen ter zake van de koopwoning en de huurwoning zijn aangegaan en dat beide partijen grote financiële problemen hebben door de toeslagenaffaire. Op grond hiervan en omdat echtelieden verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen acht de rechtbank het redelijk en billijk dat de lasten van de koopwoning vanaf 1 januari 2021 voor rekening van de man blijven en dat de lasten van de huurwoning voor rekening van de vrouw blijven. Vaststelling van een vergoeding voor het gebruik van de koopwoning acht de rechtbank niet passend.
2.8.9.
Bankrekeningen
Partijen zijn overeengekomen dat zij over en weer bankafschriften per de peildatum, 1 april 2021, uit zullen wisselen, dat de saldi per de peildatum bij helfte zullen worden gedeeld en dat ieder de eigen bankrekening(en) zal voortzetten.
2.8.10.
Auto’s
Partijen hebben over en weer hun verzoeken ten aanzien van auto’s ingetrokken. Deze verzoeken wijst de rechtbank af.
2.8.11.
Schadevergoeding belastingdienst
De man beroept zich ter zake van zijn primaire verzoek op artikel 3:194 lid 2 BW en stelt dat de vrouw opzettelijk heeft verzwegen als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire te zijn aangemerkt en dat zij een bedrag aan schadevergoeding heeft ontvangen van de belastingdienst.
Het primaire verzoek wijst de rechtbank af, omdat het gemotiveerd is betwist en onvoldoende is onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is de vrouw hooguit voorzichtig geweest bij de communicatie over de vergoeding, maar is er door de man onvoldoende gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de vrouw de bedoeling had om de schadevergoeding te verzwijgen.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw een schadevergoeding van € 34.108,- heeft ontvangen en deze vergoeding in de gemeenschap van goederen is gevallen. Partijen zijn het ook eens dat de vergoeding bij helfte moet worden verdeeld, maar de vrouw stelt de schadevergoeding tot een bedrag van € 24.000,- is aangewend om schulden af te lossen. De vrouw geeft geen verklaring waar het restantbedrag, € 10.108,-, is gebleven. De man heeft dan ook sowieso recht op de helft van laatstgenoemd bedrag. De rechtbank kan niet vaststellen welke van de volgens de vrouw afgeloste schulden voor de peildatum zijn ontstaan. De vrouw heeft verklaringen in het geding gebracht van mw. [naam02] en van haar broer. Ook heeft zij bankafschriften van betalingen aan haar broer overgelegd, waaruit blijkt dat zij op 23 april 2021 € 101,50 heeft overgemaakt, alsmede op 23 mei 2021 € 101,50, op 23 juni 2021 € 101,50, op 13 juli 2021 € 3.000,-, op 14 juli 2021 € 7.000,- en op 23 juli € 101,50. De betalingen van € 101,50 lijken maandelijks te zijn gedaan. De man stelt dat de betalingen van € 101,50 mogelijk zien op kosten van de auto van de broer van de vrouw, waarin de vrouw rijdt. De stelling van de man wordt ondersteund doordat uitsluitend bij de overboekingen van € 3.000,- en € 7.000,- “aflossing lening” staat vermeld en niet bij de diverse betalingen van € 101,50. Uiteindelijk onderbouwt de vrouw naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat zij € 24.000,- heeft gebruikt voor de aflossing van leningen die op de peildatum bestonden. De vrouw is dan ook gehouden de helft van het schadevergoedingsbedrag, € 17.054,-, aan de man te voldoen.
2.8.12.
Schulden
Partijen zijn het erover eens dat ieder van partijen de helft van de schuld aan [naam03] en de overige schulden voor zover die per de peildatum bestonden voor zijn of haar rekening dient te nemen en als eigen schulden dient te voldoen. De vrouw zal de man een bewijs van de schuld aan Law en Trust per de peildatum toezenden.
2.8.13.
Scooter
Partijen zijn het erover eens dat de scooter inmiddels is verdeeld.
2.8.14.
CV-ketel
De vrouw maakt voldoende aannemelijk dat zij de cv-ketel heeft laten afkoppelen door een derde, omdat Eneco deze wilde terugnemen vanwege het niet betalen van de huur. De man betwist niet dat de huur niet werd betaald, zodat dat vaststaat. De rechtbank acht het handelen van de vrouw redelijk, terwijl de man niet onderbouwt dat door het handelen van de vrouw extra kosten zijn ontstaan voor hem. De rechtbank wijst het verzoek van de man dan ook af.
2.9.
Pensioen
2.9.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank vast te stellen dat partijen pensioenverevening uitsluiten. De man voert verweer. Het verzoek wordt bij gebrek aan wettelijke grondslag afgewezen.
2.10.
Ingetrokken verzoeken
2.10.1.
De vrouw heeft de verzoeken ten aanzien van het ouderschapsplan, de echtelijke woning ingetrokken. De man heeft zijn verzoek betreffende overlegging van pensioengegevens van de vrouw ingetrokken. De rechtbank zal deze verzoeken afwijzen.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 6 juli 2007 te Rotterdam;
3.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn;
3.3.
stelt vast dat de minderjarigen in het kader van de
voorlopigeregeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zullen zijn als volgt:
- elke week op zaterdag van 10.00 tot 21.00 uur, waartoe de man de minderjarigen zal ophalen en weer terugbrengen bij de vrouw;
3.4.
neemt op de afspraken van partijen inzake de (overige) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals is opgenomen in de rechtsoverwegingen 2.7.5. en 2.7.7.;
3.5.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 193,- per maand per kind;
3.6.
gelast de wijze van verdeling van de gemeenschap zoals weergegeven onder rechtsoverwegingen 2.8.4. tot en 2.8.14;
3.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
3.8.
wijst af het meer of anders verzochte, behalve te aanzien van de zorgregeling.
3.9.
en alvorens verder te beslissen:
3.10.
gelast de griffier de onderhavige zaak op een mondelinge behandeling te plannen op een zitting van mr. H.J. Wieman-Bart vóór 1 februari 2023, na daartoe de verhinderdata van de advocaten en partijen te hebben opgevraagd;
3.11.
houdt iedere overige beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Wieman-Bart, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Naujoks op 12 juli 2022.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.