ECLI:NL:RBROT:2022:10999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
10/765034-09, 10/765035-09, 10/770038-09, 10765000-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsprocedure met getuigenverzoeken in strafzaken

Op 6 december 2022 vond in de Rechtbank Rotterdam een openbare terechtzitting plaats in een ontnemingsprocedure tegen vier verdachten, waarbij de rechtbank zich boog over getuigenverzoeken en de afwijzing daarvan. De voorzitter, mr. J.L.M. Boek, leidde de zitting, waarbij de rechters mrs. J.C. Tijink en C.J.L. van Dam aanwezig waren. De officier van justitie, mr. C. van den Heuvel, en griffier mr. J.G. Polke waren ook betrokken. De verdachten, [naam verdachte 1], [naam verdachte 2], [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4], waren niet verschenen, maar hun raadsman en raadsvrouw waren wel aanwezig. De rechtbank verleende verstek tegen de niet verschenen verdachten.

De zitting richtte zich op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de verzoeken van de verdediging om getuigen te horen. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de ontnemingsvordering en dat getuigen gehoord moesten worden om de claims van het Openbaar Ministerie te weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeken om getuigen te horen onvoldoende gemotiveerd waren en wees deze af. De rechtbank benadrukte dat de verdediging expliciet moest motiveren waarom de getuigen relevant waren voor hun zaak.

De rechtbank stelde dat de ontnemingsprocedure niet gebonden is aan de strikte regels van het Wetboek van Strafvordering, maar dat de verdediging wel degelijk een motiveringsplicht heeft. De rechtbank concludeerde dat de verzoeken om getuigen te horen in alle zaken werden afgewezen, en dat de ontnemingsprocedure voortgezet zou worden na ontvangst van het arrest van het gerechtshof. De zitting werd geschorst voor onbepaalde tijd, met de vaststelling van data voor conclusiewisselingen.

Uitspraak

Rechtbank RotterdaM
Team straf 1
Parketnummers (ontneming): 10/765034-09 ([naam verdachte 1]), 10/765035-09 ([naam verdachte 2]), 10/770038-09 ([naam verdachte 3]), 10765000-11 ([naam verdachte 4]).
Proces-verbaalvan de openbare terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam op 6 december 2022.
Tegenwoordig als:
voorzitter mr. J.L.M. Boek,
rechters mrs. J.C. Tijink en C.J.L. van Dam,
officier van justitie mr. C. van den Heuvel,
griffier mr. J.G. Polke.
De zaken tegen na te noemen veroordeelden worden uitgeroepen.
De verdachte, genaamd
[naam verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
is
niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is aanwezig mr. R. van den Boogert, advocaat te Rotterdam.
De raadsman verklaart door de niet verschenen verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd hem op de terechtzitting te verdedigen. De voorzitter deelt mede dat de rechtbank daarmee instemt.
De verdachte, genaamd
[naam verdachte 2],
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 2],
is
niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is aanwezig mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht.
De raadsman verklaart door de niet verschenen verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd hem op de terechtzitting te verdedigen. De voorzitter deelt mede dat de rechtbank daarmee instemt.
De verdachte, genaamd
[naam verdachte 3],
geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 3],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
is
niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is namens mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, aanwezig mr. S. Konya.
Mr. Konyaverklaart dat hij niet is gemachtigd door de niet verschenen verdachte.
De voorzitterdeelt mede dat hij beschikt over een OM-betekening van 15 november 2022. Uit een ID-staat van 5 december 2022 blijkt dat de veroordeelde niet is ingeschreven in de BRP en dat de veroordeelde niet gedetineerd is.
De officier van justitieen
mr. S. Konyadelen mede dat zij geen opmerkingen hebben.
De voorzitterdeelt – na kort beraad – mede dat de rechtbank verstek verleent tegen de niet verschenen veroordeelde.
De verdachte, genaamd
[naam verdachte 4],
geboren te [geboorteplaats 4] op [geboortedatum 4],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 3],,
is
niet verschenen.
Als raadsvrouw van de verdachte is aanwezig mr. S. Splinter, advocaat te Rotterdam.
De raadsvrouw verklaart door de niet verschenen verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd hem op de terechtzitting te verdedigen. De voorzitter deelt mede dat de rechtbank daarmee instemt.
De voorzitterdeelt mede dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing op de terechtzitting van 2 juni 2022. Hoewel een andere samenstelling zitting houdt, wordt het onderzoek, met instemming van de officier van justitie en de raadslieden mrs. R. van den Boogert, H.M.W. Daamen en S. Splinter niet opnieuw aangevangen.
De voorzittervraagt aan de officier van justitie of zij van de advocaat-generaal heeft vernomen wanneer er einduitspraak zal worden gedaan door het gerechtshof in de strafzaken.

De officier van justitie deelt mede:

Ik heb vernomen dat er op 15 december 2023 uitspraak zal worden gedaan in de strafzaken tegen [naam verdachte 4] en [naam verdachte 3]. Ik heb begrepen dat dat ook geldt voor [naam verdachte 2], maar wellicht dat de raadsman daar meer informatie over heeft.
Mr. Daamen([naam verdachte 2]) voert het woord overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. De pleitnotities zijn aan dit proces-verbaal gehecht en maken daarvan deel uit.

Mr. Splinter ([naam verdachte 4]) voert het woord en deelt mede:

Ik heb mijn onderzoekswensen op 8 november jl. ingediend. Ik heb de reactie van de officier van justitie van vanochtend gezien waarin zij mededeelt dat het Openbaar Ministerie zich verzet. Ik handhaaf mijn verzoek.
Ons standpunt is dat er helemaal niet werd betaald aan mijn cliënt. Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard over een betaling van € 2.000,- in een envelop. Daarom hebben wij het recht om daar specifiek vragen over te stellen.
In de ontnemingsrapportage is gesteld dat er niets bekend is over een verdeling onderling. Ons standpunt is dat dat logisch is omdat er niets werd verdeeld. Ik zou dat standpunt willen voorleggen aan de medeverdachten [naam verdachte 2] en [naam verdachte 3] en ik zou hen vragen willen stellen over de verdeelsleutel. Ik begrijp dat een verhoor van [naam verdachte 2] wellicht lastig is omdat hij niet in staat is om zijn eigen strafzaak te volgen. Ik refereer me wat dat betreft aan uw oordeel, ik handhaaf wel mijn verzoek.
Op de tweede pagina van mijn verzoek heb ik alle personen opgegeven die het Openbaar Ministerie heeft gebruikt ter onderbouwing van het in het rapport genoemde bedrag van
€ 15.000,-. Er wordt vanuit gegaan dat dat allemaal pseudo-patiënten zijn, dat wordt betwist door mijn cliënt. Daar wil ik die mensen over bevragen. Ik weet niet of zij zelf allemaal zijn vervolgd of veroordeeld. Misschien heeft het Openbaar Ministier daar een antwoord op. Dat kan relevant zijn.

Mr. Van den Boogert ([naam verdachte 1]) voert het woord en deelt mede:

Ik verwijs naar de stukken in het dossier en de onderzoekswensen die ik heb ingediend. Aan [naam verdachte 2] zou ik vragen over de verdeelsleutel willen stellen. Ik handhaaf dat verzoek.
De officier van justitievoert het woord overeenkomstig de door haar overgelegde notities, die aan dit proces-verbaal zijn gehecht en daarvan deel uitmaken.
In aanvulling op haar notities merkt zij op:
Pagina 1, *: U vroeg zojuist al naar een beslissing op schrift. Ik kan mij voorstellen dat uw rechtbank pas een beslissing neemt nadat de beslissing van het gerechtshof is ontvangen.
Pagina 4, *: Ik begreep dat de raadsheer-commissaris in hoger beroep een poging heeft gedaan om getuige [naam getuige 2] te horen. Dat is niet gelukt omdat er geen adresgegevens bekend zijn. Volgens mij heeft [naam verdachte 1] die gegevens niet willen verstrekken.

De raadslieden worden in de gelegenheid gesteld te repliceren. Zij delen mede:

mr. Splinter:
De verdediging wil de verzochte getuigen wel horen. Het is belangrijk om aan iedereen te kunnen vragen of zij geld hebben betaald voor bepaalde werkzaamheden. Mijn cliënt ontkent dat. De vervolgvraag zou zijn hoeveel er is betaald. Veel meer vragen heeft de verdediging niet, maar die twee vragen zijn wel heel relevant in het kader van de ontneming. Het is jammer dat de ontnemingszaak zo lang op zich heeft laten wachten, anders hadden we die vragen in de eerdere getuigenverhoren mee kunnen nemen.

mr. Van den Boogert:

Volgens mij is [naam getuige 2] nooit gehoord als getuige in de strafzaak. De vragen gaan niet over de betaling van het PGB, maar over de verdeling daarvan. Mijn cliënt stelt dat hij daar geen geld van heeft gekregen. Dezelfde vragen wil ik stellen aan de andere getuigen. In het ontnemingsrapport staat dat er over de precieze verdeling niets bekend is. Daar heb ik vragen over. Ik sla niet aan op de poging van de raadsheer-commissaris om [naam getuige 2] als getuige te horen. Dat was niet in de zaak van mijn cliënt.
De officier van justitiewordt in de gelegenheid gesteld te dupliceren. Zij maakt daarvan geen gebruik.
De voorzittervraagt de raadslieden of er een tolk nodig is voor de inhoudelijke behandeling. Hij deelt mede dat hij tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in eerste aanleg zonder tolk met [naam verdachte 3] heeft gesproken.

Mr. Van den Boogert deelt mede dat zijn cliënt geen tolk nodig heeft.

De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.

De voorzitterdeelt na hervatting van het onderzoek mede dat
de rechtbankals volgt heeft beslist.
In de zaak tegen veroordeelde [naam verdachte 2] zal de beslissing op het verzoek om de zaak te schorsen worden aangehouden. Na ontvangst van het arrest van het gerechtshof zal de zaak opnieuw behandeld moeten worden. Het staat de raadsman vrij om een verzoek tot beëindiging van de ontnemingsprocedure in te dienen na ontvangst van het arrest. De hierna te bepalen data voor de conclusiewisselingen gelden niet in de zaak tegen de veroordeelde [naam verdachte 2].
Onderzoekswensen
De onderzoekswensen richten zich op het horen van getuigen. De rechtbank maakt bij de beoordeling hiervan een onderscheid tussen (1) getuigen die (nader) kunnen verklaren over verworven vermogen door reeds – in de onderliggende strafzaak – bewezenverklaarde feiten en (2) getuigen die gehoord dienen te worden over de vraag of de veroordeelde
andere feitenals bedoeld in artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft begaan.
In de ontnemingsprocedure geldt wel het verdedigingsbelang als maatstaf bij het beoordelen van een verzoek om getuigen te horen maar dient de verdediging dat verzoek uitdrukkelijk te motiveren. De aanvullende regels zoals die zijn ontwikkeld naar aanleiding van de Europese jurisprudentie over artikel 6 van het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015: 898; post-[naam verdachte 2]) gelden niet. Dat is alleen anders voor zover in een ontnemingsprocedure een verzoek wordt gedaan tot het horen van een getuige in verband met een in de ontnemingsprocedure te nemen beslissing die ertoe strekt dat de betrokkene zelf een concreet aangeduid strafbaar feit heeft begaan. Dan gelden die aanvullende regels wel. Deze houden, kortgezegd, in dat ten aanzien van bepaalde getuigen, zoals getuigen die belastend verklaren, het verdedigingsbelang wordt verondersteld aanwezig te zijn. Dan kan van de verdediging niet worden verlangd dat zij het verzoek om de getuige te horen nader motiveert (HR 8 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:147 en HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:366).
De hantering door de rechtbank van de maatstaf van het verdedigingsbelang in de ontnemingsprocedure en dus de eis aan de verdediging tot uitdrukkelijke motivering van het verzoek, kan niet los worden gezien van het karakter van die ontnemingsprocedure (zie het zojuist genoemde arrest van 8 februari 2022 en de daar aangehaalde jurisprudentie).
Volgens de memorie van toelichting wordt de ontnemingsprocedure als volgt gekenmerkt.
"De wijze waarop de rechter tot het oordeel kan komen dat aannemelijk is dat de veroordeelde op enigerlei wijze wederrechtelijk voordeel heeft verkregen in de zin van het derde lid van art. 36e Sr, wordt (…) evenmin aan voorschriften van het Wetboek van Strafvordering onderworpen. Hij kan daarbij, zoals in civiele procedures, zich op bepaalde vermoedens verlaten. Het bewijscriterium is hier de aannemelijkheid. Op het Openbaar Ministerie zal in eerste aanleg de last rusten de argumenten aan te dragen waarop een dergelijke aannemelijkheid kan worden gestoeld. Of het daarin slaagt is aan het oordeel van de rechter.
Deze kan daarbij voor een afweging komen te staan die, op vergelijkbare wijze als in het civiele recht, kan nopen tot een verdere bewijslastverdeling op basis van redelijkheid en billijkheid. Als het Openbaar Ministerie er in slaagt op bepaalde punten de schijn tegen de veroordeelde te wekken, dan kan de rechter hem de bewijslast tot disculpatie op die punten opleggen. Zo zou de rechter de aannemelijkheid dat op enigerlei wijze wederrechtelijk voordeel is verkregen kunnen gronden op de door het Openbaar Ministerie bewezen stelling, dat de veroordeelde over aanzienlijke vermogensbestanddelen beschikt die in redelijkheid niet geacht kunnen worden uit legale inkomsten van de veroordeelde verworven te zijn, terwijl deze niet aannemelijk kan maken dat hij zich legitiem heeft verrijkt" (Kamerstukken II 1989-1990, 21 504, nr. 3, blz. 14-15).
Dit betekent dat in die zaken, zoals de onderhavige, waarin de officier van justitie een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel heeft overgelegd dat voorshands niet onaannemelijk is, het op de weg ligt van de veroordeelde die om een getuige verzoekt om gemotiveerd aan te geven wat aan die berekening niet klopt en wat de getuige daarover zou kunnen verklaren. In het geval het gaat om feiten waarvoor de verdachte is veroordeeld, is het enkele standpunt van de veroordeelde: “ik heb niks verdiend” of “het klopt niet” daarvoor onvoldoende. Dit geldt te meer als uit de veroordeling kan worden afgeleid dat de verdachte met de bewezenverklaarde feiten vermogen heeft verworven.
Bovenstaande neemt niet weg dat uit het door de officier van justitie overgelegde rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel zelf feiten en omstandigheden kunnen voortvloeien op basis waarvan de rechtbank kan oordelen dat afzien van het horen van een getuige de veroordeelde in zijn belangen zal schaden. Bovendien zal, als gezegd, het verdedigingsbelang verondersteld zijn wat betreft die onderdelen van de vordering die zien op andere feiten dan de feiten waarop de veroordeling ziet (artikel 36e, tweede lid, Sr) en de getuige daarover belastend heeft verklaard.
(
In de zaak tegen [naam verdachte 1]): Gelet op de motivering van het verzoek om de getuigen te horen, gaat het om feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld, te weten oplichting en gewoontewitwassen. De verdediging heeft onvoldoende gemotiveerd wat de getuigen, gelet op deze veroordeling en de inhoud van de ontnemingsrapportage, in het belang van de verdediging zouden kunnen verklaren. De rechtbank wijst het verzoek af.
(
In de zaak tegen [naam verdachte 4]): Gelet op de motivering om de getuigen [naam getuige 3], [naam getuige 1], [naam verdachte 1], [naam getuige 4], [naam verdachte 2] en [naam verdachte 3] te horen gaat het om feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld, te weten valsheid in geschrifte en medeplichtigheid aan oplichting. Uit het vonnis blijkt dat de veroordeelde op grote schaal heeft gefraudeerd met patiëntenregistraties. Hij heeft structureel voor behandelingen en activiteiten veel meer tijd geregistreerd dan hij daadwerkelijk heeft gebruikt. Hij heeft zelfs behandelingen en activiteiten geregistreerd die in het geheel niet hebben plaatsgevonden. De verdediging heeft onvoldoende gemotiveerd wat de getuigen, gelet op de inhoud van het vonnis en de inhoud van de ontnemingsrapportage, in het belang van de verdediging zouden kunnen verklaren. De rechtbank wijst het verzoek in zoverre af.
Volgens de ontnemingsrapportage en de daarop gebaseerde vordering van de officier van justitie is (een deel van) het vermogen van de veroordeelde wederrechtelijk verkregen uit de behandeling van andere pseudo-patiënten dan de pseudo-patiënten die in de bewezenverklaring worden genoemd. Dit vermogen zou dus zijn verworven uit andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr. De ontnemingsrapportage verwijst daarbij naar elf personen die bij het begaan van die andere strafbare feiten kennelijk met de veroordeelde zouden hebben samengewerkt. Dit betreft [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 7], [naam 8], [naam 9], [naam 10] en [naam 11].
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in de ontnemingsrapportage alleen de verklaringen van de eerste vier getuigen in belastende zin zijn gebruikt. Dat neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat alle elf getuigen in de ontnemingsrapportage worden opgevoerd als pseudo-patiënten en dus als personen die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan oplichting. Zij zouden aan de veroordeelde hebben betaald voor een consult en die betaling zou de veroordeelde wederrechtelijk hebben verkregen. Zeker nu de veroordeelde is vrijgesproken van het medeplegen van oplichting en is veroordeeld voor medeplichtigheid, kan het verdedigingsbelang ten aanzien van alle elf niet in de bewezenverklaring genoemde getuigen worden verondersteld en kan van de verdediging niet worden gevergd dat zij het verzoek nader motiveert. Toch zal de rechtbank deze getuigen niet toewijzen. Het gaat om feiten die zouden zijn begaan in de periode 2006-2009. Om deze personen na al die jaren nog als getuigen in een strafproces te betrekken waarbij zij zouden kunnen worden geconfronteerd met een beschuldiging van oplichting en verwacht zou kunnen worden dat zij belastend over zichzelf zullen verklaren, zou in strijd komen met hun recht om na verloop van tijd met rust gelaten te worden, afgezet tegen het beperkte belang dat aan de orde is, te weten een deel van de ontnemingsvordering van € 15.000,- ten opzichte van een totale vordering van € 581.693,-. De afwijzing van het verzoek betekent wel dat de verdediging haar verdedigingsrechten in dit opzicht niet zal kunnen uitoefenen. Dat zal als consequentie hebben dat de rechtbank bij gelijkblijvende omstandigheden het bedrag van € 15.000,- in mindering zal brengen op het mogelijk toe te wijzen bedrag.
De conclusie is dat de rechtbank alle verzochte getuigen afwijst.
De rechtbank stelt de volgende data vast:
  • conclusie van antwoord, uiterlijk 31 januari 2023;
  • conclusie van repliek, uiterlijk 28 februari 2023;
  • conclusie van dupliek, uiterlijk 28 maart 2023.
Aan de officier van justitie en de raadslieden wordt verzocht om de conclusies te zenden naar het e-mailadres “strafontnemingen.rotterdam@rechtspraak.nl”.
De officier van justitievraagt de raadslieden of zij de conclusies (ook) rechtstreeks naar haar willen mailen en verstrekt haar e-mailadres aan de raadslieden.

Het onderzoek op de terechtzitting wordt geschorst voor onbepaalde tijd.

Tegen de nadere terechtzitting dienen te worden opgeroepen:
- de veroordeelden, met verstrekking van een afschrift van de oproeping aan de raadslieden.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.