ECLI:NL:RBROT:2022:10998
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen besluiten van de gemeente Rotterdam inzake parkeervoorzieningen
In deze zaak heeft opposante verzet ingesteld tegen beslissingen op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, die op 9 augustus 2022 en 23 augustus 2022 zijn genomen. De rechtbank had eerder de beroepen van opposante ongegrond verklaard in uitspraken van 29 augustus 2022 en 26 oktober 2022. Opposante betoogt dat er wel degelijk sprake is van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ondanks dat de manager parkeervoorzieningen niet bevoegd zou zijn om de parkeervoorziening in te trekken. Ze stelt dat het intrekken van de parkeervoorziening een bestuursrechtelijke sanctie is en dat de gemeente in dit geval als bestuursorgaan had moeten optreden.
De rechtbank heeft de verzetten op 7 december 2022 behandeld. De verzetrechter moest beoordelen of de eerdere uitspraken zonder zitting terecht zijn gedaan. De rechtbank concludeert dat er geen twijfel is over de buiten-zittinguitspraken en dat de brieven van de gemeente niet als besluiten in de zin van de Awb kunnen worden aangemerkt. De gemeente heeft opgetreden als rechtspersoon en niet als bestuursorgaan. De rechtbank oordeelt dat er geen onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht is en dat de gronden van opposante niet leiden tot een ander oordeel.
De rechtbank verklaart beide verzetten ongegrond, waardoor de eerdere uitspraken in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 20 december 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.