ECLI:NL:RBROT:2022:10998

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
ROT 22/3777 V en ROT 22/4313 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen besluiten van de gemeente Rotterdam inzake parkeervoorzieningen

In deze zaak heeft opposante verzet ingesteld tegen beslissingen op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, die op 9 augustus 2022 en 23 augustus 2022 zijn genomen. De rechtbank had eerder de beroepen van opposante ongegrond verklaard in uitspraken van 29 augustus 2022 en 26 oktober 2022. Opposante betoogt dat er wel degelijk sprake is van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ondanks dat de manager parkeervoorzieningen niet bevoegd zou zijn om de parkeervoorziening in te trekken. Ze stelt dat het intrekken van de parkeervoorziening een bestuursrechtelijke sanctie is en dat de gemeente in dit geval als bestuursorgaan had moeten optreden.

De rechtbank heeft de verzetten op 7 december 2022 behandeld. De verzetrechter moest beoordelen of de eerdere uitspraken zonder zitting terecht zijn gedaan. De rechtbank concludeert dat er geen twijfel is over de buiten-zittinguitspraken en dat de brieven van de gemeente niet als besluiten in de zin van de Awb kunnen worden aangemerkt. De gemeente heeft opgetreden als rechtspersoon en niet als bestuursorgaan. De rechtbank oordeelt dat er geen onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht is en dat de gronden van opposante niet leiden tot een ander oordeel.

De rechtbank verklaart beide verzetten ongegrond, waardoor de eerdere uitspraken in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 20 december 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/3777 V en ROT 22/4313 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 op de verzetten van

[naam opposante], te [woonplaats], opposante

(gemachtigde: A. Hooplot).

Inleiding

Opposante heeft tegen beslissingen op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (verweerder) van 9 augustus 2022 en van 23 augustus 2022 (de bestreden besluiten) beroep ingesteld. Bij uitspraak van 29 augustus 2022 (zaaknummer ROT 22/3777) en van 26 oktober 2022 (zaaknummer ROT 22/4313) heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
Opposante heeft tegen beide uitspraken verzet ingesteld.
De rechtbank heeft de verzetten op 7 december 2022 samen (gevoegd) op zitting behandeld. Namens opposante is haar gemachtigde verschenen.

De uitspraken van 29 augustus 2022 en 26 oktober 2022

1. De rechtbank heeft in beide beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat in beide gevallen geen sprake was van een besluit (in de zin van de Awb) waartegen opposante bezwaar kon maken en dat verweerder de bezwaren dan ook terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het verzet van opposante

2. In verzet voert opposante aan dat wel sprake is geweest van besluiten (in de zin van de Awb), ondanks dat een publiekrechtelijke bevoegdheid ontbreekt. [1] In dit geval heeft verweerder openbaar gezag willen uitoefenen. Doordat verweerder heeft bepaald dat opposante niet meer in de gemeentelijke openbare garage aan de Benthuizerstraat mag parkeren, is een rechtsgevolg tot stand gekomen, ondanks dat de manager parkeervoorziening niet bevoegd is om een dergelijke parkeervoorziening in te trekken. [2]
Opposante betoogt verder dat geen sprake is van een privaatrechtelijke kwestie. Het toekennen (en intrekken) van parkeervoorzieningen moeten worden gezien als het gebruik van een bevoegdheid van een aan verweerder opgedragen publieke taak. [3] In het besluit (van 9 september 2014) waarin aan opposante een bezoekersvergunning is toegekend is erkend dat sprake is van een besluit, omdat een bezwaarclausule is opgenomen. Het besluit waarin aan opposante een parkeervoorziening wordt toegekend (en ingetrokken) is daarmee gelijk te stellen aan een besluit. Het intrekken van de parkeervoorziening is volgens opposante een bestuursrechtelijke sanctie.
Opposante voert vervolgens aan dat sprake is van een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht. Als sprake zou zijn van privaatrechtelijk handelen, dan gebruikt verweerder het privaatrecht om beleidsdoeleinden te realiseren, terwijl opposante op deze manier geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming geniet.
Opposante voert daarnaast gronden aan die zien op de onbevoegdheid van de manager parkeervoorziening.
Opposante voert verder aan dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel, dat inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van opposante, dat in strijd is gehandeld met het verbod op willekeur en met het verbod op détournement de pouvoir, en dat sprake is van een schending van het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Opposante stelt dat alleen het college van burgemeester en wethouders bevoegd is parkeervoorzieningen in te trekken. Ook had zij in bezwaar gehoord moeten worden door verweerder.

Beoordeling door de verzetrechter

3. In deze procedure moet de verzetrechter de vraag beantwoorden of de beroepen van opposante bij de uitspraken van 29 augustus 2022 en 26 oktober 2022 terecht zonder zitting zijn afgedaan, omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn. Dit betekent dat de beoordeling van de verzetrechter beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposante op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over (één van) de buiten-zittinguitspraken. Als dat het geval is, dan is het verzet gegrond en komt de buiten-zittinguitspraak (of komen beide uitspraken) te vervallen. Het onderzoek wordt dan voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
4. De verzetrechter overweegt dat geen twijfel is ontstaan over de buiten-zittinguitspraken. De brief van 19 mei 2022, waarin staat dat het parkeerabonnement van opposante is beëindigd, valt niet aan te merken als een besluit in de zin van de Awb. De brieven van 28 en 29 juni 2022, waarin staat dat de opzegging van de stallingsovereenkomst in goede orde is ontvangen, en dat de overeenkomst is beëindigd, kunnen evenmin worden aangemerkt als Awb-besluit. De gemeente heeft met deze brieven opgetreden als rechtspersoon, en niet als bestuursorgaan. Niet is gebleken van een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht. Voor zover gronden zijn aangevoerd over de hoorplicht, bevoegdheid van de manager parkeervoorzieningen, en het beroep op algemene beginselen van behoorlijk bestuur laat de verzetrechter de bespreking van deze gronden achterwege.
Hoewel in artikel 3 van de Algemene voorwaarden voor door de gemeente Rotterdam geëxploiteerde parkeervoorzieningen [4] de mogelijkheid voor een stallingsovereenkomst (een parkeerabonnement) staat genoemd, kan daaruit niet zomaar de conclusie worden getrokken dat (het toekennen of intrekken van) de stallingsovereenkomst zelf een Awb-besluit is.

Conclusie en gevolgen

5. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 29 augustus 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beide verzetten ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Opposante verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1950
2.Opposante verwijst hierbij naar een uitspraak van de Raad van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3514.
3.Opposante verwijst hiervoor naar de Algemene voorwaarden voor door de gemeente Rotterdam geëxploiteerde parkeervoorzieningen,
4.Zie noot 3 voor een link naar de algemene voorwaarden.