201000862/1/H3.
Datum uitspraak: 21 juli 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bernisse,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2009 in zaak nr. 08/4424 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
Bij brief van 30 januari 2008 heeft het college de aan [wederpartij] verleende vergunning voor het plaatsen van marktkramen, zeilen en toebehoren ten behoeve van de weekmarkt te Zuidland ingetrokken.
Bij besluit van 2 september 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2009, verzonden op 15 december 2009, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 2 september 2009 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. Y.J. Sieverts, werkzaam bij de gemeente Bernisse, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door B.Th.J. de Vrij, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 160, eerste lid, aanhef en onder e, van de Gemeentewet is het college bevoegd tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente te besluiten.
Ingevolge dit artikellid, aanhef en onder h, is het college bevoegd jaarmarkten of gewone marktdagen in te stellen, af te schaffen of te veranderen.
In de Marktverordening Gemeente Bernisse 2004, die is vastgesteld op 9 november 2004 (hierna: de Verordening), zijn regels inzake onder andere de inrichting van de markt neergelegd.
Ingevolge artikel 5 van de Verordening is het college bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.
2.2. Op 30 januari 2008 heeft het college de bij schrijven van 9 januari 2007 aan [wederpartij] verleende vergunning voor het plaatsen van marktkramen, zeilen en toebehoren ten behoeve van de weekmarkt te Zuidland ingetrokken, omdat [wederpartij] de hieraan verbonden voorwaarden niet heeft nageleefd. Het bezwaar hiertegen heeft het college niet-ontvankelijk verklaard, omdat de intrekking van de vergunning volgens hem geen besluit is. De Verordening voorziet niet in de vergunningverlening en er zijn op grond van artikel 5 van de Verordening geen nadere regels gesteld, aldus het college. Het college stelt zich op het standpunt dat bij gebreke van een publiekrechtelijke basis het op 9 januari 2007 namens het college getekende stuk geen besluit is maar een privaatrechtelijke overeenkomst.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de vergunning betrekking heeft op de inrichting van de openbare markt en derhalve strekt tot het uitvoeren van een publieke taak, die zijn grondslag vindt in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet. Met de vergunning heeft het college aan [wederpartij] de bevoegdheid verleend tot het plaatsen van marktkramen, zeilen en toebehoren ten behoeve van de weekmarkt te Zuidland en tot het in rekening brengen van een vergoeding daarvoor, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vergunningverlening van 9 januari 2007 dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en dat dit ook geldt voor de intrekking van die vergunning bij schrijven van 30 januari 2008.
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de intrekking van de vergunning geen publiekrechtelijke rechtshandeling is.
Het college voert daartoe aan dat op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet slechts het al dan niet in standhouden van de weekmarkt een publieke taak is en niet tevens de inrichting van de openbare markt. Noch in de Verordening noch in enige andere gemeentelijke regeling is een verbod opgenomen op het zonder vergunning van het college plaatsen van marktkramen, zeilen en toebehoren, zodat de vergunningverlening geen handeling inhoudt die is gericht op een publiekrechtelijk rechtsgevolg. De aan [wederpartij] verleende vergunning kan volgens het college niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het schrijven van 30 januari 2008 kan daarom evenmin als een besluit in die zin worden beschouwd. Zoals blijkt uit de met de vergunning verstuurde begeleidende brief van 11 januari 2007, waarin [wederpartij] wordt gevraagd of hij instemt met de aan de vergunning gestelde voorwaarden, is het de intentie van het college geweest een tweezijdige overeenkomst tot stand te brengen.
2.5. De Afdeling stelt vast dat geen wettelijk voorschrift is aan te wijzen waaraan het college de bevoegdheid kan ontlenen tot verlening van vergunning voor het plaatsen van marktkramen, zeilen en toebehoren ten behoeve van de weekmarkt te Zuidland. Die activiteit is bovendien in de Verordening noch in enige andere gemeentelijke regeling verboden. Het college heeft geen gebruik gemaakt van de hem gegeven bevoegdheid tot het stellen van nadere regels ten aanzien van het bepaalde in artikel 5 van de Verordening.
Voorts valt niet in te zien dat het college in dit geval vergunning heeft verleend in het kader van een aan hem toebehorende publiekrechtelijke taak. Daarvoor kan geen grond worden ontleend aan artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet, nu daarin slechts is bepaald dat het al dan niet instandhouden van de weekmarkt een publieke taak is. Het niet stellen van nadere regels ingevolge artikel 5 van de Verordening duidt er veeleer op dat het college hier geen publieke taak heeft aangenomen. De rechtbank heeft niet onderkend dat van een publiekrechtelijke bevoegdheid geen sprake is. Het betoog slaagt in zoverre. Dit betekent echter, anders dan het college heeft betoogd, niet dat het schrijven van 30 januari 2008 niet kan worden aangemerkt als een publiekrechtelijke rechtshandeling, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 12 april 2006 in zaak nr.
200505351/1wordt een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan geacht op publiekrechtelijk rechtsgevolg te zijn gericht indien het bestuursorgaan, hoewel niet bevoegd het rechtsgevolg tot stand te brengen, wel pretendeert een publiekrechtelijke bevoegdheid en daarmee openbaar gezag uit te oefenen. De Afdeling is gelet op de tekst en inhoud van de brieven van 9 januari 2007 en 30 januari 2008 van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet. Daarom moeten deze brieven worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het tegen dit laatste besluit gerichte bezwaar was derhalve ontvankelijk. Dit besluit is echter onbevoegd genomen.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 2 september 2008 wegens strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb vernietigen. Voorts zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het besluit van 30 januari 2008 herroepen aangezien het besluit van 9 januari 2007, dat niet in geding is, slechts kan worden ingetrokken op de grond dat het onbevoegdelijk is genomen.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is de Afdeling niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2009 in zaak nr. 08/4424;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bernisse van 2 september 2008, kenmerk CS/ej/U0802625;
V. herroept diens besluit van 30 januari 2008, kenmerk ri/wm/U0800315;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010.