Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
2.De vordering en de beoordeling in het incident
3.Ambtshalve beoordeling in de hoofdzaak
4.De beslissing
25 januari 2023voor conclusie van antwoord.
Rechtbank Rotterdam
In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 14 december 2022 een vonnis gewezen in een incident betreffende een incidentele vordering tot opheffing van beslag. De zaak betreft een geschil tussen [naam01], handelend onder de naam [bedrijf01], en de besloten vennootschap I-SOL-Z B.V. [naam01] was oorspronkelijk eiser in de hoofdzaak en gedaagde in de verzetzaak, terwijl I-SOL-Z oorspronkelijk gedaagde in de hoofdzaak was en eiseres in de verzetzaak. De advocaat van [naam01] is mr. J.H.M. Kolfschoten, en de advocaat van I-SOL-Z is mr. M. Blok.
De procedure begon met een oorspronkelijke dagvaarding op 12 juli 2022, gevolgd door een verstekvonnis op 24 augustus 2022. I-SOL-Z heeft in haar verzetdagvaarding een incidentele conclusie van eis ingediend tot opheffing van het beslag, dat was gelegd naar aanleiding van het verstekvonnis. De rechtbank overweegt dat de vordering van I-SOL-Z niet kan worden toegewezen, omdat zij niet heeft aangetoond dat er omstandigheden zijn die de opheffing van het beslag rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat het belang van [naam01] om het verstekvonnis ten uitvoer te leggen zwaarder weegt dan het belang van I-SOL-Z bij schorsing van de executie.
De rechtbank wijst de incidentele vordering van I-SOL-Z af en veroordeelt haar in de proceskosten van het incident. Tevens wordt de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De hoofdzaak zal op 25 januari 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [naam01].